maandag 29 maart 2021

 


 

In oktober 1965 gingen mijn ouders, toen 29 en 30 jaar oud, Kees ten Holt (1935 - 1990) en Ursula Roth (1934 - 1981) uit elkaar. Mijn moeder nam mij (5 jaar oud) mee naar Israel, om zich met mij in de nieuwe heilstaat te vestigen in kibboets Lahav in de Negev. Mijn ouders schreven elkaar dagelijks, en al snel werd duidelijk dat ze moeilijk zonder elkaar konden. De volledige correspondentie (in ca. zeventig brieven) is bewaard gebleven.
(afl. 41)


 

Lahav, zondagavond 5 december 1965, Ursula

lieve Kees,

dit is het vervolg van de vorige brief, die je hoop ik al gelezen hebt. Je krijgt hem, neem ik aan, een dag later, maar hij is vijf minuten later geschreven. Vanavond had Klaas een vreselijk verstopte neus en ik had niets meer om erin te doen, ik liep eerst naar de Beet Jeladiem om te vragen of ze daar iets hadden, maar Edna verwees me naar Nouriet, ik wist niet waar ze woonde. Edna kon het me niet duidelijk maken, dus ik klopte ergens aan, en degene die daar woonde, wees me het huis. Nouriet gaf me een briefje mee voor een zekere Awrahamle die een soldaat was. Ik rende naar de soldatenbuurt en vond in een kamer een stel soldaten die aan het kaarten of dammen of schaken waren en één bleek Awrahamle. Ik gaf hem het briefje en hij gaf me een flesje druppels voor Klaas, reuze ingewikkeld en Klaas was al die tijd alleen. Daarna moest ik weer weg om sandwiches te maken, maar hij vindt het niet erg meer om alleen te zijn. Hij liep ook helemaal alleen in het donker van de eetzaal naar Nomi’s huis om een vliegtuigje te halen dat hij daar vergeten was. Hij wordt gelukkig al zelfstandiger. We waren vandaag weer bij de varkentjes, moeder zeug had er een vertrapt, het bloedde aan zijn pootje, we zijn maar gauw naar de koeien gegaan. Als ik een stenen huis krijg, heb ik meteen een veel grotere kamer, dit kamertje is wel erg klein, ik zal het thuis wel erg groot vinden, denk ik.
    Doe je nog iets vanavond? Ben je nog uitgenodigd voor Sinterklaas? Je zult wel nergens op ingegaan zijn. Evy (zuster van Ursula, KtH) schreef dat ze had begrepen dat ik terugwilde, ze had kennelijk niet begrepen dat ik weer naar jou ga, want ze schreef dat ik maar een kamer moest zoeken en een baantje. Ik moet er niet aan denken, dat zou funest zijn voor Klaas. Ik ga haar over onze plannen niet schrijven, zoals je zegt, begrijpt toch niemand er iets van, niemand weet iets van ons want ze wisten en begrepen ook niet waarom ik wegging. Ze kunnen ook niet begrijpen waarom ik terugkom. Ik geloof, ik ben er echt van overtuigd dat het goed zal gaan, ik ben zo aan het veranderen, het is heus waar, ik kom beter terug dan ik ben weggegaan, ik word echt steeds minder nerveus en jachtig, ik zie steeds meer hoe situaties zijn, ik ga steeds beter en rustiger met Klaas om, ik zie steeds beter waar mijn fouten en dwalingen liggen, kun jij er iets van merken in mijn brieven? Ze zijn wel wat van de hak op de tak, maar dat komt ook omdat er steeds zoveel gebeurt, ik wil alles tegelijkertijd vertellen anders vergeet ik het, er gebeurt zo vaak iets waarvan ik denk ‘dat moet ik Kees schrijven,’ en dan vergeet ik het weer.
    Ik wilde nu ook maar dat er post van je kwam, ik kan veel beter denken als ik eerst gelezen heb wat jij schrijft. Van Musaph (behandelend psychiater van Ursula in Nederland, KtH) heb ik ook nog niets gehoord, dus kan ik hem ook niet schrijven. Ik moet het hem goed uitleggen, want hij zal zeer sceptisch zijn, toch, het klinkt misschien pedant, maar hij is gewoon een mens en hij kan niet precies weten hoe ik ben, en of ik alleen uit heimwee handel. Trouwens, op het ogenblik heb ik niet zo’n heimwee, het komt misschien omdat ik weet dat ik terugga, en omdat ik mijn tijd hier echt goed wil gebruiken. Het zal moeilijk zijn hier uit te leggen waarom ik wegga, ze denken geloof ik alweer dat ik blijf, ik laat het maar even zo, anders hang ik er zo bij. We moeten toch nog precies beslissen wanneer het zal zijn en hoe. Vliegen heeft het voordeel dat het zo vlug gaat en zo makkelijk, het heeft het nadeel dat mijn bagage beperkt is, hoewel ik niets heb (niet meer dan eerst) behalve de encyclopedie, maar die kan ik sturen, en het is erg duur, en ik ben er erg bang voor. De boot heeft het nadeel dat het lang duurt, en dat ik dan in Marseille de trein moet nemen en voor een trein ben ik ook bang en misschien voor de boot ook wel. Het heeft het voordeel dat je iets ziet onderweg. Misschien ben ik dan ook wel niet bang meer, maar vliegen vind ik echt eng, maar wel makkelijk. Ik houd op met schrijven want ik wil in deze brief ook nog over Jeruzalem schrijven. Dag liefje, welterusten.

maandagavond 6 december
het is nu negen uur ’s avonds, Klaas ligt in bed, maar Jet is zo wild, dat ik erg bang ben dat hij nog niet slaapt. Ik zal je de hele dag vertellen. Vanmorgen stond ik om half vijf op, wekte Klaas vast, die ook meteen klaarwakker was. Ik dofte me mooi op met ketting en ring (waarvan ik nu ook het muntje ben verloren) en om precies half zes stonden we in de keuken, daar zat het al vol met soldaten die al om vijf uur waren begonnen te werken, geloof ik. Nomi was er en gaf me haar horloge en een muts voor Klaas en om precies tien over half zes vertrokken we. In Beet Kamma, of liever aan de hoofdweg, was een halte waar Klaas en ik gingen zitten wachten op de bus naar Jeruzalem. We moesten drie kwartier wachten, dat wist ik gelukkig, we zagen de zon opkomen boven de heuvels in het oosten, het was vreemd om in je eentje in zo’n kaal landschap op een eenzame bushalte te zitten. Het was erg koud ook. Toen, precies op tijd, kwam de bus, wij erin en daar gingen we. Het landschap werd steeds heuvelachtiger tot bergachtig en het werd zo mooi, met oosterse dorpjes, bossen, velden, een zo oosters landschap, heel indrukwekkend. De reis duurde zoiets van een uur en drie kwartier en toen was er iets dat niet zo was als ik het had gepland, de eindhalte van de bus was ergens anders. Ik wist dus niet meer waar ik was, en nergens een naambordje te bekennen, maar toen vroeg ik maar eens waar het loket was en dat was daar toch precies. Van daar nam ik toen de bus naar de dierentuin, die aan de rand van Jeruzalem ligt. Nu, liefje, zo’n dierentuin heb je nooit van je leven gezien, een beeld in één woord, zo iets moois en leuks, niet te beschrijven. Hij is tegen een heuvel op gebouwd, overal bomen, bosjes, paadjes, rotsjes en overal beeldige kooien, niet keurig op een rij langs een pad, maar zo hier en daar verspreid, nauwelijks te zien, van goedkoop materiaal als tuintjes. O, echt, het is niet te beschrijven zo lieflijk, en met een schitterend uitzicht aan alle kanten over bergen met huisjes als blokjes verspreid erop, een beetje rommelig maar O zo mooi (dit slaat weer op de tuin).
    Hij was ook niet zo groot, er was niet zo erg veel, maar toch heel behoorlijk. We hebben daar ons brood gegeten en zijn er erg lang gebleven. Er was niemand behalve een paar oppassers met baarden. We hebben bij de uitgang, limonade, chocolade en een Berliner bol gekocht, en toen aan iemand gevraagd hoe we bij Mea Sheariem (dat is dus de ultra orthodoxe buurt) konden komen, het was niet ver weg, en ik kon precies op mijn kaart zien waar we waren, dus we gingen lopen, de buurt werd steeds leuker, gekke winkeltjes, overal mensen met baarden, oorlokken, zwarte jassen enzovoorts, vrouwen met hoofddoeken, kleine jongetjes met peies (oorlokken) en draden onder hun jasje uit (die draden zitten aan een gebedsdoek vast die ze om moeten hebben onder hun kleren). We gingen achter de huizen kijken, overal trappen en was. We kochten een paar maal brood, koek, limonade bij gekeppelde mannetjes of breiende zedige meisjes met wollen kousen die zo ultra waren dat ze geeneens Iwriet spraken, maar Jiddish, en iedereen was armoedig en vies, ontzettend, daar begrijp ik aan de ene kant niets van, omdat je sommigen toch in winkels ziet staan, of in werkplaatsen, en aan de andere kant begrijp ik dat ze de hele dag leren (een boel van hen) en dus niet kunnen werken. Ze hebben ook dikke brillen en zien er slecht uit.
    Ik keek mijn ogen haast uit mijn hoofd, ik gluurde bij iedere openstaande deur, ieder winkeltje of werkplaatsje naar binnen. Overal deze mensen met hun vreemde kleding die uit Oost Europa stamt. Enfin, Klaas werd danig moe en toen was ik ineens blij dat ik er uit was. Ik zocht de bus naar de Zionberg met het graf van koning David. Na veel vragen vond ik er een, wij erin, en ineens dacht ik ‘waar ben ik? Ik vind het nooit meer terug naar de bus voor Beet Kamma,’ maar de paniek verdween al gauw. Toen wij uitstapten was het weer buiten de stad, bij het station, ik vond al gauw onze plaats op mijn kaart, en toen we een eindje gelopen hadden zagen we voor ons de berg Zion in een schitterend landschap, onbeschrijfelijk mooi. Je kon tot ver in Jordanië kijken. Wij de berg op, op het laatst waren het trappen, Klaas liep keurig mee, toen een groot gebouw in. Er was een synagoge, en ik geloof nóg een. In de ene synagoge zat een man die ons aansprak. Hij zei dat het een synagoge was (hij sprak bijna onverstaanbaar Jiddish, geloof ik) en op een tafel wijzend zei hij dat daar de Thora rollen werden geschreven. Ik was blij dat Klaas iets op zijn hoofd had anders hadden we er niet in gekund. Hij was geen gids, wat hij was weet ik niet. Hij zei nog van alles en vroeg waar we vandaan kwamen. Ik verstond de helft niet. Toen een paar trappen lager zijn we een zaal binnen gegaan versierd met foto’s, twee grote Israëlische vlaggen en een menora van hout, heel groot op een podium, daar konden we iets drinken, er was niemand, behalve een gebaarde man met zwarte hoed achter de tapkast met nog een vrouw erbij, en er kwam nog iemand met baard en hoed binnen, iedereen begon ons te vragen waar we vandaan kwamen, en hoeveel een autobusje dat ik voor Klaas gekocht had, kostte. Toen ik de prijs zei vonden ze dat veel te duur, wat volgens mij niet zo was. Een man zei dat hij zoiets ook voor zijn zoontje wilde kopen, maar dit was veel te duur. Het was echt leuk. Ze legden me ook nog uit welke bus ik moest nemen voor de bus naar Be’er Sheba. We moesten namelijk weer weg, want het was al behoorlijk laat geworden. Ik kon niet meer naar het Bezalel museum.
    Dus alle trappen weer af, de weg opklimmen, en daar was de bus. We waren keurig op tijd weer bij het kaartjes kantoor, De man achter het loket zei dat we om tien voor drie een bus hadden, het was pas tien over twee, ik moest naar de W.C. dus ik ging ergens in een cafeetje met Klaas een espresso drinken, maar daar kon ik niet naar de W.C. (ik ga op een volgende brief verder) Vast omhelsd door Ursula.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten