woensdag 17 maart 2021


 

 

In oktober 1965 gingen mijn ouders, toen 29 en 30 jaar oud, Kees ten Holt (1935 - 1990) en Ursula Roth (1934 - 1981) uit elkaar. Mijn moeder nam mij (5 jaar oud) mee naar Israel, om zich met mij in de nieuwe heilstaat te vestigen in kibboets Lahav in de Negev. Mijn ouders schreven elkaar dagelijks, en al snel werd duidelijk dat ze moeilijk zonder elkaar konden. De volledige correspondentie (in ca. zeventig brieven) is bewaard gebleven.
(afl. 32)



 

Amsterdam, woensdag 24 november 1965, Kees

Lieve Ursula,

het is zeven uur, van dezelfde dag dat ik je m’n vorige brief verstuurd heb. Dat heb ik net gedaan, om half zes, per expresse. Ik kan wel doorlopend schrijven. Ik lig op m’n bed. Ik draai de Turkse plaat, prachtige maar ook erg droevige muziek. Ik geloof dat er maar weinig vrolijke ‘kunst’ bestaat. Ik zal je nu maar een paar gewone dingetjes vertellen.
    Marietje heeft een grote drol gedeponeerd op Moesjes (moeder van Kees, KtH) vloerkleedje voor m’n bed, dat kleedje dat ik had schoongemaakt. Ik heb hem er met z’n aanminnige snoetje doorheen gewreven en naar buiten gegooid. Ik hoorde zonet Frankje (buurjongetje, KtH) schreeuwen ‘Bah, viezerd, je zit onder de stront’. Dat klopt. Marietje blijft er gelijkmoedig onder, maar nu zit niet alleen het kleedje, maar ook Frankjes trui onder dezelfde poep.
    Zondag a.s. houd ik een cultureel avondje. Ik draai de plaat van Hamlet. Er komen een aantal mensen die allemaal iets te drinken meebrengen: Jan Fontijn, Heleen, Hans van Rij, Joost en Ria Mathijsen, Nic Brink en Kiki Amsberg, Wouter Voskuilen en misschien nog een paar.
    Oh wat zingt die vrouw prachtig. Voor mij onverstaanbare klanken, maar ze spreken van een gevoel dat universeel is. Ze uit haar gevoelens over leven, dood, liefde, verdriet, geluk. Vrijdagmiddag houdt Van het Reve (Op weg naar het einde) een lezing op het Spinozalyceum. Jan (Jan Fontijn, KtH) heeft gevraagd of ik ook kom. Ik ga zeker. Na afloop zullen we hier wat drinken. Ik ben erg benieuwd wat voor man het is. Straks ga ik eten bij Daniëlle, dat vertelde ik je al. De wereld is klein. Ik haal haar om half negen af van het Foresters huis waar ze didactiek les heeft van Shouffour. Ik ga de plaat omdraaien of wat anders opzetten: Help. ‘Help me if you can, I’m feeling down. When I was young and so much younger than today, I didn’t need nobody’s help in any way, but now these days are gone and I don’t feel so self-assured’ etc.
    Heleen belde net op. Ze komt morgen de lange spiegel halen. Ik rook veel te veel. Ik heb een stem als een gebarsten pot. Ik moet ophouden, maar het is m’n enige verslaving. Voel me verder goed, gezond en zo. Ik lees zo nu en dan een boekje. Isherwood: ‘Goodbye to Berlin’. Herinneringen aan Berlijn in de jaren dertig met de dreiging van het Nationaal Socialisme tussen de regels voelbaar. ‘De vrouw en haar sexualiteit’. Oef. Woef. ‘I need you,’ zingen de Beatles, en nu ‘for I have got another girl,’ en daarna ‘I’m gonna loose that girl.’
    Ik zal je een flesje Niveaolie sturen. Hoop dat het niet breekt. Met Christus verjaardag naar Londen, hoop ik. Wil niet als zielige eenzame in andermans huisgezin worden gevraagd. Jan dito dito. Hans misschien ook. Alleen is Emmie dan waarschijnlijk ook in Londen. Hans is bang dat hij haar tegenkomt.
    Liefje, ik schrijf morgen verder. Je merkt wel dat je niet uit m’n gedachten bent. Tot morgen of misschien vanavond laat.

Vanavond laat, dwz 2uur ’s nachts. Ben dronken, maar wil toch nog even praten. Heb bij Daniëlle gegeten. Lekker. Heb geluisterd naar haar prietpraat. Heb zelf ook nog iets gezegd. Menselijke onmenselijke situatie. Zaten braaf tegenover elkaar. Prietpraat. Pas d’amour, c’est à dire pas de sexe. Afgesproken. Onmogelijk. Vaarwel Daniëlle. Zoek het zelf maar uit. Morgen zal ze wel opbellen, ze doet maar. Neem haar niets kwalijk, maar wil mezelf beschermen. Met jou kan ik praten, met haar kan (kon) ik vrijen.
????????????????????????????????????????????????????????????????
Was om elf uur thuis. Heb twee flessen wijn gedronken met Jan. Ik ben een man. Aan m’n rechterhand draag ik een ring. Draag jij je ring nog? Jij slaapt nu hoop ik. Drie uur in het beloofde land. Morgen vroeg op. Naar school. Filmen en lesgeven. Denk aan je. Slaap goed, tot morgen.
    Ik weet niet of ik je dit soort geleuter ook moet sturen, maar ik doe het toch maar, het is uit m’n pen gekomen en zat blijkbaar in me, ik wil je zo volledig mogelijk over mezelf inlichten.

Donderdag 25 Nov. 65
Het is nu bijna drie uur ’s middags. Vanmorgen om negen uur vond ik je brief van maandag 22 nov. Ik kon nog net het begin lezen voor ik naar school moest. Nu heb ik hem helemaal gelezen. Liefje, ik vond het een fijne brief. Je maakt een rustige, weloverwogen indruk. Je schrijft over je verlangens naar huis (naar mij) maar met begrip en distantie. Dat het verkeerd is om uit negatieve redenen naar huis te komen, dat je wilt uitvinden of je het leven met ons drieën aan zal kunnen, dat je (en ik ook) zal moeten veranderen. Je vraagt me wat ik wil en vind, of ik afwacht wat jij doet. In m’n vorige brief die je op dit moment nog niet zult hebben, heb ik je daar al iets over gezegd.
    Het is niet zo dat ik afwacht wat jij doet, in lijdzaamheid. Maar de realiteit is zo dat mij niet veel anders te doen staat dan voorlopig wachten. Wat er gebeurd is moet ook ik verwerken, voor ik in staat ben een nieuwe verhouding serieus aan te gaan. Ik wacht dus wél. Maar ik probeer ondertussen wel te leven, om me heen te kijken. Ik voel dat ik vitaal ben, en gepassioneerd genoeg om eventueel opnieuw te kunnen beginnen. Maar de tijd is daar nog niet rijp voor. Wat ik je nu wil gaan schrijven zal misschien wat verward overkomen, en ook wat cru, woorden op papier zijn onbeweeglijk geworden. Lees dus met reserve en probeer enigszins te interpreteren wat ik schrijf. Ik wil helemaal eerlijk zijn, maar het is zo moeilijk om je gevoelens in een consequent relaas vorm te geven.
    Uit onze behoefte om elkaar te schrijven blijkt dat er iets tussen ons ‘is’. Ik ben je sinds je weg bent niet gaan haten. Ik denk over je zoals ik meestal over je gedacht heb. Van alle mensen die ik ken is geen me dierbaarder. Ik geloof dat ik kan zeggen dat ik van je houd. Waarom? In de loop der jaren is er iets tussen ons gegroeid, ondanks en ook dankzij de ellende, dat niemand, ook de tijd niet, ons weer af kan nemen. Ik zou je graag gelukkig zien. Ik voel geen rancune. Er zijn momenten geweest dat je me tot wanhoop hebt gebracht, maar gehaat heb ik je nooit. Als ik aan je denk is het met vertedering. Ik ben alleen in m’n gevoelens harder geworden.
    Voor je wegging, had ik je ondanks alle moeilijkheden hier willen houden. Het is goed dat je bent weggegaan, want ik denk daar nu anders over. Je had me dit trouwens zelf voorspeld. Onze seksuele verhouding is niet alleen voor jou, maar ook voor mij erg frustrerend geweest. Dat ik de liefde nog kan bedrijven heb ik in het afgelopen jaar gelukkig geleerd. Ik ben nog hartstochtelijk genoeg, en m’n impotentie van weleer vond zijn oorzaak in mijn frustratie, en is nu voorbij. Ik geloof dat wij dit aspect van de liefde niet helemaal gelijk zien. Ik heb wel wat meer feitelijke ervaring op dit punt dan jij. De verliefdheid, de spanning, de noodzaak zijn volgens mij romantische, tijdelijke (wel heerlijke) factoren. Ik hoop niet dat ik je kwets door je iets over mijn ervaringen te vertellen, het lijkt me volledigheidshalve beter. Daniëlle en ik hebben veel gevreeën. Maar ook bij ons, hoewel we ons sterk tot elkaar aangetrokken voelden (lichamelijk) ging de spanning voorbij en begon de gewoonte te komen. Dit is m.i. onvermijdelijk. Heel banaal gezien komt seks op den duur neer op zelfbevrediging, meer dan wat anders. Je hebt je seksuele behoefte en die moet je kwijt, en bij voorkeur bij iemand die je aardig vindt en die ook jou zo aardig vindt dat hij of zij zijn behoefte bij jou bevredigt. Dit is volgens mij het stramien, en ik vind het geen ontluistering van mooie gevoelens en romantische idealen, want volgens mij bestaan die gewoon niet. Wel de ideeën natuurlijk, maar die zijn ontstaan uit een behoefte aan romantiek, maar ze zijn niet gefundeerd op de werkelijkheid. Ze zijn juist ontstaan omdat de werkelijkheid anders was. Er zijn vrouwen die ik aantrekkelijk vind, en vrouwen die ik niet aantrekkelijk vind. Met de eerste kan ik naar bed, met de tweede niet. Na verloop van tijd gaan er bij de eerste ook andere factoren meespreken. Ik wil een vrouw met wie ik ook kan praten, uitgaan, lachen, eten etc. Seks is dan alleen nog maar belangrijk als het er niet is. Niet als het er wel is. Ik weet zo langzamerhand tamelijk goed hoe ik zelf ben op dit punt. Van jou weet ik weinig, Ik weet alleen dat je je in veel dingen moeilijk geeft en dat je geen ervaring hebt. Dat geloof ik tenminste. De enige (?) werkelijke ervaring was met mij en dat heeft je teleurgesteld en onbevredigd gelaten. Het zal daarom ontzettend moeilijk zijn voor ons om hier weer iets van te maken Ik ben hiertoe bereid als er enige kans van slagen is. En of die er is  weet ik eenvoudig niet. Net zomin als jij wil ik weer opnieuw beginnen op de manier van weleer. Ik zou je dan ontrouw zijn en misschien jij mij ook. De moeilijkheid is dat jij waarschijnlijk net zo weinig kan zeggen over onze kans van slagen als ik We zijn waarschijnlijk wel allebei veranderd, en misschien iets ten gunste. Terwille van Klaas in de eerste plaats en terwille van mijn ideeën over het huwelijk en de orde die men in de chaos moet zien te maken etc, zou ik ons gezin willen herenigen, als dit kan. Uit je brieven krijg ik de indruk dat jij hier ook zo over denkt. Maar wie zegt ons of het kan? Wij moeten hier met inspanning van al onze mogelijkheden achter zien te komen. Aan hulp van derden hebben we niets. Uit alles wat mensen tegen me gezegd hebben over ons, blijkt me alleen maar dat niemand er iets van begrijpt, van wat er tussen ons is. Je wordt overstelpt met goedbedoelde gemeenplaatsen, die alleen maar van betrekking zijn op de stereotypie van ons geval. Maar voor ons is ons geval uniek. Ik moet nu ophouden, want ik word moe en onhelder. Ik schrijf je morgen verder. Ik houd van de liefde. Ik houd van jullie.

Vrijdag 26 Nov. ’65
Lieve Ursula, ik kom net thuis van de lezing van Van het Reve, waar ik je gister over schreef. Ik zag toen ik de straat inreed de postbode aankomen. Ik heb in de deur gewacht tot hij kwam met je brief van dinsdag 22 nov. Ik begrijp van de post niet veel. Ik schrijf je minstens eens in de twee dagen, maar het lijkt wel of niet alles aankomt, of dat mijn brieven er veel langer over doen dan de jouwe. Ik schrijf maar rustig door.
    Je vraagt me naar m’n gevoelens voor Daniëlle. In m’n laatste paar brieven, die je kennelijk nog niet hebt, heb ik daar het een en ander over gezegd. Ik schreef je dat ze het heeft uitgemaakt, en dat ik daar een dag erg ongelukkig over was. Naderhand heeft ze weer opgebeld en is ze langs geweest. Ik heb bij haar gegeten. Vanmorgen was ik ziek en kwam ze langs met een grote doos kersenbonbons. Vanmiddag is ze meegeweest naar Van het Reve. Je ziet dus dat ik haar nog vaak zie.
    We gaan niet meer met elkaar naar bed. Het mannetje in mij wil wel, maar, en dat heb ik heel sterk overgehouden van ónze relatie, zodra de ander laat merken dat die niet wil, hoef ik al niet meer. Ik kan blijkbaar de gedachte niet verdragen dat iemand anders mij niet wil. Waarom ze niet meer wil weet ik niet. Misschien wil ze wel, en is ze alleen maar verward. Ze is ook bang dat ze op deze manier van het ene huwelijk in het andere zal stappen, en daar zit wat in. Maar haar gevoelens voor mij doen wat jou betreft minder terzake dan mijn gevoelens voor haar. Ze heeft mij een hele hoop geleerd en ze heeft me enorm geholpen. Dat ik verliefd op haar ben geweest weet je. Maar in hoeverre deze gevoelens werden aangewakkerd door mijn (en haar) omstandigheden, is me nog niet helemaal duidelijk. Ik geloof dat onze verhouding er voornamelijk een was van geilheid. Pure zinnelijkheid. Ik vind haar buitengewoon aantrekkelijk en ze kan me erg opwinden. Maar of er op den duur buiten het bed veel over zou blijven weet ik niet. Ik wil haar niet afvallen door allerlei kritiek die ik op haar heb. Ik ben niet met haar getrouwd en ik heb veel aan haar gehad. Maar het kost me op het ogenblik niet erg veel moeite om het zonder haar te stellen. Zij is in veel opzichten erg kinderachtig en ze zou (ik haat het woord) een stuk volwassener moeten worden voor ik haar helemaal wilde. Bovendien heb ik ook het gevoel dat ik niet van het ene huwelijk in het andere moet stappen, tenzij de noodzaak daartoe zo groot is dat rationele argumenten er tegen in het niet vallen. En dat is niet het geval. Ik vind het op het ogenblik niet erg om alleen te zijn. Mijn buien van neerslachtigheid komen dan ook niet voort uit het treurige van de hele situatie. Waarom hebben wij gefaald? Juist wij? Een heleboel mensen leuteren tegen mij aan over ons. Ze weten het allemaal heel precies. Ik geef er geen cent voor. Ik wil mijn gevoel laten spreken. En niemand kan mij voorschrijven wat ik voelen moet. Wat voel ik? Veel verwarring. Maar ook hoop en potentie. Het is geloof ik erg goed dat wij elkaar zoveel schrijven. Wíj moeten de oplossing vinden, en misschien lukt ons dat zo. Ik geloof overigens niet dat wij ons veel geweld hoeven aan te doen om elkaar te schrijven. Ook hierover is men zeer verbaasd. Men verwijt jou dat je schrijft en mij dat ik terugschrijf. Ik heb je vanmiddag gezien. Je zat vlak naast me, bij de lezing. Je was 17, alleen heette je Janine van Dam. Een beauty. Precies Ursie Roth van weleer. Ik was er kapot van. Ik ga gauw deze (korte) brief posten, dan heb je hem eerder. Ik schrijf je in het weekend verder. Omhels Klaas.

P.S.
ik heb vergeten de El-Al op te bellen. Heb wel Niveaolie voor je gekocht.
Kees.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten