maandag 23 juli 2018



Winter in Amerika, Rob van Essen

In Winter in Amerika moet Katja Ouwehand, redacteur bij de kleine grachtengordel uitgeverij Vreugdenhil erop toezien dat de hoogbejaarde, gevierde schrijver Benjamin Winter - een van de grote vier van de vaderlandse letteren, ook wel het blonde biseksuele beest van de Nederlandse literatuur genoemd - zijn langverwachte autobiografie voltooit die de noodlijdende uitgeverij van de ondergang moet redden. Katja, door Winter plagerig ‘mijn strenge redacteur Catootje’ genoemd, zoekt hem op in zijn schrijfhutje in het oosten van het land, in het fictieve dorp Hankerveen, waar ze hem ontredderd en vervuild aantreft. Ze regelt hulp en zorg via de plaatselijke huisarts Janssen ‘met dubbel s’, die haar motieven wantrouwt (commercieel gewin bij een voltooide autobiografie), maar zelf ook niet wars van publiciteit lijkt.
    Het verhaal begint en eindigt fraai rondgecomponeerd met de afscheidsrede die Katja uitspreekt bij Winters begrafenis. We beleven de gebeurtenissen vanuit haar perspectief, in de ik-vorm verteld, maar wel - op de eerste en laatste alinea's na - in de verleden tijd, wat enige afstand creëert.
   
Naast Winter maken we kennis met Melchior, een oude studiegenoot filosofie van Katja en één van de leden van een reeds lang uit elkaar gevallen vriendengroep, waarvan ook Katja’s ex-man Jan-Maarten deel uitmaakte. Om onduidelijke redenen gaat ze Melchior opzoeken in het eveneens fictieve stadje Rijshorst, op weg terug naar Amsterdam na een bezoek aan Winter. Daar is ze in een soort boerenschuur getuige van een seance waarbij Melchiors Amerikaanse vriendin Megan tijdens schijngevechten de aanwezigen tijdelijk verdooft met een vreemde stoot of kneep aan de hals. Deze worden vervolgens door andere deelnemers naar een bank gedragen waar ze na enige tijd gelouterd bijkomen uit hun roes of trip, na tot essentiele inzichten te zijn gekomen, die zich na elk nieuw consult nog heten te verdiepen.
    Een knappe jonge Chinese vrouw (Lindy-2 genoemd) die in het locale Chinese restaurant werkt en die als twee druppels water op een jeugdvriendin van Katja lijkt, (knipoog naar Dorbeck/Osewoudt van W. F. Hermans?) is hierbij ook aanwezig. Bij een tweede seance, waaraan Katja nu ook zelf deelneemt, en waarbij aan haar eveneens een diepe waarheid wordt onthult, volgt Lindy-2 haar naar het station van de trein terug naar Amsterdam. Ze zwaait haar uit vanaf het perron, tot een ontmoeting komt het niet.
    Het voor Katja verwarrende revolutionaire inzicht is dat dingen ‘tegelijk waar en niet waar’ kunnen zijn, en dat dit voor de verlichte geest te bevatten en zelfs acceptabel is. In een wat halfslachtige poging dit aannemelijk te maken wordt gerefereerd aan de kwantummechanica en de kat van Schrödinger (knipoog naar de pseudo-wetenschap in het werk van Mulisch?) die immers tegelijk leeft en dood is.
   
Na Katja’s spirituele loutering wordt het verhaal geleidelijk surrealistischer. Haar ambitieuze stagiaire Irmgard lijkt plotseling haar gedachten te kunnen lezen, de oude vriendengroep komt terug in haar leven en een van hen blijkt zelf een eveneens louterende ervaring te hebben gehad in de vorm van een droom van ultieme liefde waarin Katja figureerde. Na deze emotionele bekentenis druipt hij af en verdwijnt uit het verhaal.
   
Winter sterft zonder zijn autobiografie te voltooien, maar Katja redt de uitgeverij door een contract te tekenen met de flamboyante acteur Bertold Koning - die dokter Davidoff speelt in de door Katja als guilty pleasure bekeken televisieserie over de gelijknamige plattelandsdokter, toevallig ook nog opgenomen in Hankerveen - voor diens memoires.
    Over Winter vernemen we dat hij witte manen heeft, sprekend lijkt op Rutger Hauer, dat hij bi-seksueel is, zich miskend voelt door de andere drie van de grote vier, dat hij het zowel met Reve als met Wolkers heeft gedaan en dat hij mogelijk heeft verzonnen dat hij in Amerika heeft gewoond. De titels van zijn romans klinken eerder als parodieën of pastiches (knipogen naar titels van Reve) dan als echte titels: De verliezers, Circusleven, Ook in Friesland is veel leed, De troost van morgen, De schuld van gisteren, Herfst in Japan, Het jaar zonder paarden, Dunne lijntjes. ‘Titels waren nooit Winters sterkste kant geweest, lezen we ergens. Maar tot leven komt hij niet, de Winter uit de titel. We moeten het doen met de verzekering dat hij een kleurrijke en markante figuur moet zijn (geweest).        
En dat geldt eigenlijk voor alle personen die Van Essens roman bevolken, waardoor we uiteindelijk achterblijven met de niet ingeloste suggestie of belofte van een verhaal. Ze lijken allen uitsluitend te bestaan om Katja in beweging te laten komen, en om de lezer de verwachting van méér te geven: de lesbische stagiaire Irmgard die avances lijkt te maken, Melchior met zijn vreemde Amerikaanse vriendin en zijn anachronistische behuizing, De knappe Chinese Lindy-2, Katja’s onsympathieke uitgever Egbert, haar ex-man en de psychiater Doodeheever die ze na jaren opnieuw bezoekt vanwege haar verwarrende ervaring met Melchior en Megan, ze worden geen van alle uitgewerkt of verder aangekleed, waardoor de vraag zich aandient of ze misschien alleen in de fantasie van Katja bestaan. Maar ook daar biedt de tekst geen aanleiding toe.
    Rest de vraag waar de roman dan wél over gaat. Is Winter in Amerika eigenlijk een filosofisch discours over het bestaansrecht van de roman, waarin de dingen immers ook tegelijk waar en niet waar kunnen zijn, verpakt in een behoorlijk goed geschreven, bij vlagen geestig, surrealistisch verhaal? Ik vermoed dit laatste, maar dat is dan meteen ook het zwakke punt. Het tegelijk wel en niet waar kunnen zijn van de dingen wordt, hoewel interessant als axioma, op zichzelf niet urgent en overtuigend genoeg uitgewerkt om tenminste een gevoel van intellectuele bevrediging te kunnen geven. Het verwart Katja, maar gelukkig krabbelt ze net op tijd overeind om met een commerciële meesterzet haar uitgeverij te redden. Het zou het plot van een van de (nu eens niet verzonnen) Irmgard Smits romans kunnen zijn die Katja als meisje verslond: Irmgards grote kleine wereld.
    En datzelfde geldt voor al Van Essens romanpersonages: ze komen nergens echt overtuigend uit de verf. Dat Winter een van de grote vier was, is grappig bedacht en past in het idee van een alternatieve realiteit. Het blijft helaas bij een leuk, maar vrijblijvend idee. En dat is jammer, want daardoor beklijft het boek uiteindelijk ook niet.

woensdag 18 juli 2018



Michael Chabon, Telegraph Avenue.

Telegraph Avenue is het vijfde boek dat ik van van de Amerikaanse schrijver Michael Chabon las. Mijn eerste kennismaking met Chabon was The Yiddish Policemen's Union, een bizarre detective over een alternatieve realiteit waarin de staat Israël kort na de oprichting wordt vernietigd en de joden een veilig thuisland wordt geboden in Alaska. Het is een surrealistisch verhaal waar het schrijfplezier van afspat; hier is een ambitieuze schrijver met een eigen stem aan het woord, jong maar klaarblijkelijk al zeer belezen, die als een literaire Tarantino zijn enthousiasme voor Raymond Chandler en Peter Cheney met ons wil delen, hierbij het stijlcitaat niet schuwend, maar die tegelijk duidelijk grote literaire ambities heeft die hij tot op zekere hoogte ook waarmaakt.
    Heren van de weg, dat ik daarna las, is een grappige picaresque over zelfbewuste en strijdbare joden in de tiende eeuw tegen de achtergrond van het mythische joodse koninkrijk Khazar. Een beetje over de top karikaturaal, redelijk onderhoudend maar uiteindelijk ook oppervlakkig en niet beklijvend.
    Aan het Handboek man wil ik niet veel woorden vuil maken. Een kei-geestig salontafelboek, het ideale kerstcadeau voor de aanstaande vader.
    The Amazing Adventures of Kavalier & Clay (Pulitzer prijs 2001) is een wervelende en overrompelende roman over twee joodse jongens die het maken in New York in de wereld van de comics tegen de achtergrond van de tweede wereldoorlog. De roman is zo’n suikertaart van briljante plotwendingen en intriges, verwijzingen naar historische gebeurtenissen en personen, leuke weetjes over striphelden en persoonlijke dramatische gebeurtenissen, dat je je wel een ontzettende zuurpruim moet voelen als je na lezing de vraag durft te stellen: waar ging dit boek in godsnaam over?
    En dat is misschien ook wel de kern van het probleem dat ik heb met het werk van Michael Chabon. Hij is een fantastische schrijver, althans, hij weet je, als je niet goed oplet, zo geraffineerd af te leiden met zijn cavalcades van buitenissige beeldspraak, maffe details, eindeloze slimmigheden en verwijzingen dat je dat bijna zou gaan geloven. Bij Telegraph Avenue werd me dit voor het eerst zonneklaar.
    Telegraph Avenue speelt in North Oakland en Berkeley, California en vertelt het verhaal van een sympathieke kleine platenzaak voor vintage vinyl, Brokeland records geheten, die al twaalf jaar wordt gerund door de zwarte Archy Stallings en de joodse Nat Jaffe. De winkel dreigt van de kaart te worden geveegd door de komst van een megastore. Ondertussen hebben hun beider partners Gwen Shanks en Aviva Roth-Jaffe een kraamkliniek die in aanvaring komt met een racistische gynaecoloog van een groot ziekenhuis. De spanning wordt nog opgevoerd wanneer de hoogzwangere Gwen ontdekt dat Archy haar bedriegt.
    Dan zijn er verwikkelingen rond Luther Stallings, een aan lager wal geraakte voormalige Blaxploitation filmster en tevens Archy’s vader met wie hij niets meer te maken wil hebben, maar die een politicus/begrafenisondernemer blijkt te chanteren, die weer gelieerd is aan de eigenaar van de megastore, met wie hij in een grijs verleden in een smerig zaakje was verwikkeld.
    Ook is er nog Julius, de homoseksuele puberzoon van Nat en Aviva die verliefd is op Titus, die - je gelooft het niet - een zoon van Archy blijkt te zijn.
    Het verhaal heeft een ogenschijnlijk zeer filmisch plot - het lijkt wel geschreven met een mogelijke verfilming in het achterhoofd - complex, maar goed doordacht met verassende wendingen en een slimme balans tussen dramatische- en feelgood momenten. Er zijn buitenissige gebeurtenissen zoals het doorsnijden van het anker van de zeppelin van de eigenaar van de megastore, de dood van organist Cochise Jones die onder zijn eigen Hammond B3 orgel wordt verpletterd en er is een hoofdstuk over de papegaai van Cochise Jones dat uit één lange zin bestaat en een centrale plaats in het boek inneemt.
    Het boek wordt bevolkt door karakters die wel uit een column uit de bijlage van een willekeurige krant lijken te komen (herkenbaar, geestig geportretteerd, geen enkele diepgang) en de lezer wordt op elke pagina overstelpt met leuke weetjes uit de wereld van het vintage vinyl en vroege funk en orgeljazz, Blaxploitation vechtfilms, junkfood, Hammond orgels en Leslie-kabinetten. In het universum van Chabon spelen surrealisme en toeval een vanzelfsprekende rol; niets is immers gek genoeg. Hierin is Chabon duidelijk schatplichtig aan zijn grote en zeer succesvolle voorganger John Irving. (Garp, The Hotel New Hampshire)
    In Telegraph Avenue lijkt Chabon ieder gevoel voor proportie uit het oog verloren te hebben, het is één mateloze zwelgpartij van grappige invallen, zijlijnen, details, couleur locale en topzwaar proza met zinnen als: De woonkamer was ingericht met als middelpunt de tv, zo’n ouderwets beeldbuisapparaat waarvan het door de zon vervaagde scherm slag leverde met het kleurenpalet van The Fresh Prince of Bel-Air, of: De zachte stem, bedachtzaam, een bibliothecaresse van pijn die met haar vinger door een oneindige kaartenbak van brandende intensiteit bladerde. Geen idee waar Chabon hier op doelt.
    De eindeloze über-literaire zin in het middelste hoofdstuk van het boek over de vlucht van de papegaai van Jones was ongetwijfeld bedoeld als proeve van meesterschap à la Proust en Joyce, maar slaat hier als kut op Dirk en laat de lezer (mij) ontgoocheld achter.
   
Ik weet eigenlijk niet waarom ik me hierover opwind en überhaupt de moeite neem dit stukje te schrijven. Misschien omdat ik méér had verwacht van Chabon, die ik aanvankelijk als veelbelovend zag, en omdat ik denk dat Telegraph Avenue in handen van een integerder schrijver, zonder verborgen agenda (lucratieve boekverfilming) en met meer zelfkritiek en een betere redacteur, alles in zich had om een behoorlijk goede roman te worden.
    Aan de positieve kant van de balans staan Chabon’s duidelijke enthousiasme voor zijn onderwerp, zijn werklust en zijn vindingrijke verbeelding. Ik hou zelf ook van vroege funk en orgeljazz, en zag in de zeventiger jaren als tiener menig Blaxploitation film (ik loog aan de kassa overtuigend over mijn leeftijd). Aan de borreltafel of in het café mag ik, net als veel van mijn leeftijdsgenoten (voila: de doelgroep van Telegraph Avenue), graag met mijn kennis van obscure b-kantjes van singletjes uit de vroege jaren zestig mijn ongelofelijke eruditie etaleren, maar een borreltafelmonoloog is natuurlijk niet hetzelfde als een roman van enige literaire pretentie. Ik vrees dat ik het dan ook wat Chabon betreft voorlopig bij Telegraph Avenue laat.

Klaas ten Holt




(Ik las
Telegraph Avenue in de uitstekende vertaling van Gerda Baardman, Tjadine Stheeman en Wim Scherpenisse.)