zondag 30 september 2012

Opruimen

 
Ik bladerde door je oude schriften en blocnotes op zoek naar, ja naar wat eigenlijk? Ik probeer een beetje op te ruimen; de ruimte die je nog altijd inneemt hier in huis terug te dringen. Niet omdat ik van je af wil, maar omdat het me verdrietig maakt.
Ik vond het dagboek dat we kennelijk samen bijhielden toen Valentijn geboren was, ik was het vergeten. Toen hij nog geen drie maanden oud was, gingen we naar New York op uitgestelde huwelijksreis. Valentijn in een draagdoek op mijn buik. We zagen ons al samen in ons eigen winkeltje op Broadway met stapels van die doeken. Iedereen vroeg hoe we eraan kwamen, waar je zo’n ding kon bestellen.
Ik vond ook je dagboek over Swip’s geboorte. Swip huilde veel als baby, we woonden te klein, ik was erg gedeprimeerd, onredelijk en onzeker over mijn bestaan als componist. Dat leidde tot onze ‘grote’ crisis. Het heeft niet veel gescheeld of ons huwelijk had het niet overleefd. Ik had het bijna verpest. Toen vonden we een groter huis en kwam alles weer goed.   
Ik las een nooit verstuurde brief aan je ouders. Een brief waar nog hoop uit sprak op een betere vestandhouding. Maar goed, je verstuurde hem niet.
Ik las het orginele script van onze eerste videoclip ‘Winter’, en bladerde door je aantekeningen van een cursus scriptschrijven. Was ik ook alweer vergeten, dat je dat had gedaan. Ik vond een bundel met verhalen van jonge schrijvers uit de Haarlemmermeerpolder met een laaiend enthousiaste opdracht van Nico Scheepmaker. Een bizar verhaal over een verdrietige seriemoordenaar dat ik helemaal niet kende.
Je prachtige poezenverhalen zijn er ook nog allemaal. Over onze kleine rode kater Socrates. Een stuk of twintig, misschien te weinig, of toch net genoeg voor een ruim geïllustreerd kinderboek.
Ik heb het album met onze trouwfoto’s ook maar een wat minder prominente plaats gegeven. Het staat nu boven in de kast bij de andere fotoalbums. Ik weet niet precies waarom ik dat gedaan heb.
Gisteren kwam vriendin L. eten. We hebben samen gekookt, het was heel gezellig. Ze vertelde over een nieuwe liefde. Hoewel ik blij voor haar ben, maakte het me tegelijk verdrietig. Ik wil ook liefde. Ik heb wat meer rode wijn gedronken dan goed is voor een Klaas. Ik vond dat het wel mocht na een weekje op rantsoen met Valentijn in het VU ziekenhuis.
Ik heb een brief van jou aan Lulu in laten lijsten en bij haar bed gehangen. Er is er ook een aan Swip. Valentijn is de zijne kwijt. Het zijn niet echt brieven, meer kattebelletjes, maar het is toch jammer. Misschien vinden we hem nog.
Daarna zijn we even bij je graf gaan kijken. Ik had er zo’n behoefte aan, bij je te zijn, al ben je er natuurlijk niet echt. Even bijpraten.

zaterdag 29 september 2012

El Camarón


Om acht uur ’s avonds reden we weg. ’s Middags hadden we eerst ons busje ingeladen, daarna de kinderen voor een dvd gezet en ze laten beloven dat ze ons niet zouden storen. Wij wilden nog een paar uurtjes slapen voor we gingen rijden. Ik nam meestal het eerste stuk voor mijn rekening, een uur of drie achter elkaar, tot net over de grens, en Bibian de volgende drie. Dan waren  we inmiddels in de buurt van Parijs. Ondanks de aanwijzingen van onze TomTom raakten we daar elke keer weer de weg kwijt en belandden we in het centrum van de stad die we juist wilden vermijden. Valentijn dolgelukkig - met hele kleine oogjes - dat hij de Eiffeltoren bij nacht te zien kreeg; wij twee of drie uur achterop. Ik reed weer een stukje, en dan Bibian weer. Om een uur of vijf in de ochtend stopten we bij een Zuid Franse parkeerplek en sliepen een uurtje met de autostoelen zo ver mogelijk naar achteren geschroefd.
Niks heerlijkers dan gebroken te ontwaken op een parkeerterrein, naast overvolle betonnen vuilcontainers, gras doordrenkt met urine, Marokaanse families met meer bagage op het imperiaal dan de auto zelf groot is, te dikke mannen en vrouwen in joggingpakken en het geluid van de Route Soleil in de verte.
‘L'Afrique commence aux Pyrénées,’ zei Albert Camus al, en zo is het ook. Frankrijk was niet het doel van onze reis, en we deden er alles aan om ten minste nog de Pyreneeën over te steken. Pas onder Baskenland, het was dan al weer laat in de middag, vonden we het wel mooi geweest, en zochten we op goed geluk ergens een camping. Het eerste uur leek het of de grond net zo trilde als ons busje, maar als de tent eenmaal stond en wij met een groot glas Pernod in onze kampeerstoelen naast ons tweepits fornuisje zaten, waarop een pannetje met blokjes aardappel, paprika, ui, tomaat, knoflook en chorizo voorzichtig stond te garen; armeluiseten en dus goed genoeg voor ons, viel de vermoeidheid van de reis van ons af om plaats te maken voor een hemels gevoel van rozig geluk. Zo wilden wij het. Niks ‘rustiek kamperen’ tussen andere Hollanders, maar verdwaald tussen Spaanse families met onbegrijpelijke ideeën over privacy en de indeling van de dag.
Ontheemd voelden we ons, en misschien was dat ook wel wat we zochten: het gevoel er niet bij te horen, het niet helemaal te begrijpen. Precies het gevoel dat we thuis sowieso al hadden en waar we ons soms ongelukkig over voelden, zochten we hier nu juist op.
Rusteloos trokken we van camping naar camping, steeds maar zuidelijker. In de bergen in het Spaanse binnenland gebeurde het wel dat we enkele uren reden zonder één tegenligger. Italië is natuurlijk ook schitterend, maar elke steen is daar aangeraakt en op de juiste plaats gezet door generaties van landschapsarchitecten. De Spanjaarden hebben hun rotsachtige grond geaccepteerd zoals ze die aantroffen. Of ze zijn gewoon te lui om die naar hun hand te zetten. Alles wat in Spanje in cultuur is gebracht is een erfenis van de verreweg superieure Moorse overheersing. Luister maar naar El Camarón de la Isla
     

vrijdag 28 september 2012

Seven Slowhands



Ik was op toernee met mijn eerste helemaal eigen band The Seven Slowhands. In het Amsterdamse Paradiso had ik een concert gehoord van gitarist Robert Fripp met zijn League of Crafty Guitarists en ik was diep onder de indruk van het geluid van al die akoestische gitaren bij elkaar. Ik weet nog dat ik naar buiten liep en bij mezelf dacht: daar moet ik iets mee; wat een geweldig idee, maar wat een flauwe en eenvormige muziek. Dat kan veel beter.
De maanden daarna schreef ik ruim een uur repertoire voor zeven gitaren, verzamelde ik gitaristen, regelde ik cd opnamen, concerten in Nederland en een grote toernee door Rusland, China, Mongolië en Indonesië.
Na concerten in Moskou, Irkutsk en Ulan Bator kwamen we met de trein aan in Peking. Voor mij was de cultuurshock iets minder dan voor mijn ensemble omdat ik al eerder in China was geweest als toerist.
Naast onze concerten moesten wij opdraven voor interviews, diners en excursies, maar ook bracht men ons naar diverse fabrieken. Ik had aangegeven dat wij workshops wilden geven aan Chinese gitaarstudenten. Dat leek mij leuk en ook voor ons interessant. Maar onze Chinese gastorganisatie had het anders begrepen en dus kregen wij rondleidingen lang de assemblagelijnen (de workshops) van sardientjes, limonade en accordionfabrieken. Men zag het als een blijk van solidariteit van zeven Hollandse gitaristen met de Chinese arbeiders. Op de dag dat de toenmalige Russische president Gorbachev een bezoek aan China bracht, zouden wij de Chinese muur bezichtigen. Ik wist dat er die dag een grote studentendemonstratie zou zijn die eindigde op het Tiananmen plein, en besloot van de excursie af te zien. Ik had de muur al eerder bezichtigd, en het leek me wel wat om een dagje alleen door Peking te dwalen met als doel het slot van de demonstratie.
Ik was precies op tijd om het plein vol te zien stromen met jonge Chinezen met spandoeken met voor mij onleesbare teksten. Er waren nogal wat bezitters van bakfietsen en al snel stond ik tussen andere toeschouwers bovenop zo’n bak.
‘you from the West, yes?’  merkte mijn buurman op.
‘Me from the West, yes!’ antwoordde ik vrolijk.
‘You know we not like people from the West in China?’
Nee dat wist ik niet.
‘You not afraid?’
‘Me Afraid?’
‘Yes, because maybe we lynch you.’ Het klonk nauwelijks dreigend, maar ze waren wel met veel.
Ik stond als enige westerling – voor zover ik kon zien dan – tussen misschien wel een miljoen enthousiaste en optimistische Chinese studenten die om meer democratie riepen. Het waren de eerste uren van een verblijf op het plein dat zou eindigen met militair ingrijpen en bloedvergieten.
Na een tijdje hield ik het voor gezien en bracht ik een bezoek aan de Verboden Stad, de voormalige keizerlijke paleizen, recht tegenover het plein. Vanwege de demonstratie was ik zo ongeveer de enige bezoeker. Ik hoefde niet te betalen en kon ongestoord overal in en uit lopen alsof ik figureerde in The Last Emperor van Bertolucci.
Op dat moment had ik nog geen idee van de historische betekenis van wat ik zojuist had bijgewoond. Ik vond het vooral spannend een dagje in mijn eentje door Peking te lopen.
Terug in Amsterdam schreef ik Robert Fripp een brief waarin ik trots verslag deed van onze toernee. ‘It seems your music has brought some changes into China, best wishes, Robert Fripp.’ was het antwoord.

donderdag 27 september 2012

Paarse trui



Er moest iets gebeuren met Bibian’s kleren. Ik had haar schoenen al verzameld in een grote plastic doos en uit het zicht onder haar bureau gezet. Het maakte me zo verdrietig zoals ze daar nog altijd lagen; klaar voor gebruik.
Toen mijn moeder stierf heeft mijn vader al haar kleren verzameld en op een grote tafel uitgestald. Een tante werd uitgenodigd om iets te komen uitzoeken, de rest was voor Het Leger des Heils. Mijn tante dacht daar anders over, aarzelde geen moment en pakte alles in. Mijn vader is nog een keer met haar gaan eten, waarbij ze zich tot zijn afgrijzen geheel in mijn moeders garderobe getooid had.
Ik had voor mezelf alleen een paarse wollen trui met blauwe, rode en roze opgenaaide stippen weten te redden. Reuze hip in 1980. Ik denk dat ik daar nog zeker een vol jaar in heb gelopen tot afgrijzen van vriendinnetjes en tot grote hilariteit van mijn vrienden. Klaas met zijn paarse trui. Mij kon het niet schelen, ik hield van mijn moeder en droeg haar trui met opgeheven hoofd.
Nu stond ik in mijn vader’s schoenen. Ik wist in elk geval heel zeker dat ik het een en ander voor Lulu wilde bewaren voor als ze straks groot genoeg is om het aan te kunnen. Vriendin I. had haar hulp al aangeboden en met z’n drieën werkten we ons door de stapels bekende maar soms ook volstrekt onbekende kleren heen.
Lulu kreeg steeds de eerste keus, al moest ze soms een beetje bijgestuurd worden. Hoewel ze heel goed besefte wat we aan het doen waren, was het voor haar toch ook een beetje Sinterklaas en Kerstmis tegelijkertijd.
Met vriendin E. had ik voor Bibian’s laatste verjaardag nog een paar prachtige blouses en shirts gekocht. Ze heeft ze uiteindelijk allemaal maar één keer gedragen, maar dat wist ik toen ik ze kocht. En wat stonden ze haar goed.
Twee grote dozen vol voor Lulu met takjes lavendel erbij. En nog honderd paar oorbellen in een roodfluwelen zakje.
Met een beetje geluk heeft ze straks haar moeder’s schoenmaat. Ik denk dat Bibian’s hoge leren laarzen de tand des tijds wel zullen doorstaan. De tweede grote stapel was voor vriendinnen om uit te zoeken. Dat regelt I. allemaal voor me. En de grootste stapel voor de bak van Het Leger des Heils.
Met z’n allen vulden we vijf of zes vuilniszakken en brachten die meteen maar weg. Het schijnt dat het grootste gedeelte van die kleding helemaal niet naar vluchtelingen of andere behoeftigen gaat, maar gewoon in tweedehands boetiekjes komt te hangen.
Ik had gedacht dat ik het vreselijk emotioneel zou vinden, maar het viel me eigenlijk heel erg mee. Het luchtte me ook wel op toen het achter de rug was.
En het mooiste is er nog. Voor Lulu.

  

woensdag 26 september 2012

Film

 
Gisteren heb ik voor het eerst de film gezien die door de RKK over Bibian is gemaakt. Interviews met ons allebei, stukjes film uit de opnamestudio met drummer Alan Purves - doodernstig, supergeconcentreerd; wij samen muziekmakend in onze slaapkamerstudio in Meerle, Bibian al heel erg ziek en moe in haar ziekenhuisbed bij ons thuis, beelden van haar begrafenis, ik alleen thuis aan tafel als Bibian nog maar net dood is. En nu word ik geacht er wat van te vinden. Producente K. die met een dvd is langsgekomen wil graag horen wat ik denk. Maar ik weet het niet. Ik vraag het aan Valentijn die naast me op bed ligt. Hij vindt het goed. Ik weet natuurlijk niet welke kriteria hij aanlegt, maar dat stelt me toch een beetje gerust.
Ik weet het gewoon echt niet. Ik vind het zo idioot om Bibian te zien en te horen. Om ons samen te zien. Het is allemaal nog maar zo kort geleden. En tegelijk voor eeuwig onbereikbaar. Altijd is er die licht ironische blik. Alsof het allemaal maar een grap is; niet zozeer haar ziekte, als wel de documentaire belangstelling voor haar persoon. Alsof ze het eigenlijk niet waard zou zijn, al die aandacht. Een eenzaam, verdrietig en gekwetst klein meisje, dat zich nog altijd niet ‘echt’ bewust lijkt te zijn van haar kracht. Van de impact van haar woorden, haar ongelofelijke levenslust, verantwoordelijkheidsgevoel, liefde.
Zij had het wel geweten. Zij had mij wel verteld wat ik er van moest vinden. Maar nu moet ik op mijn eigen oordeel vertrouwen. Ik kan eigenlijk alleen maar hopen dat het een beetje overkomt zoals wij het bedoeld hadden. Wat ons de moed en de kracht gaf om al die dingen te doen die we nog zo graag wilden doen. Dat het goed is open te zijn en te praten met elkaar. Dat kinderen het allerbelangrijkste zijn, en dat je niet moet wachten met het verwezenlijken van je dromen. Niets bijzonders dus eigenlijk; wat zou je anders uit moeten dragen.
Ik geloof dat het er allemaal wel inzit, en ik twijfel niet aan de integriteit en de betrokkenheid van de makers, maar ik mis de distantie om er een oordeel over te kunnen vellen. Als filmcomponist heb ik eindeloos naar ‘films in de maak’ zitten kijken, en was ik altijd zeer goed in staat te zeggen wat ik vond. Kon ik in detail beargumenteren waarom iets volgens mij wel of niet werkte. Maar nu weet ik het gewoon niet. Volgens K. moet het geluid nog nabewerkt worden. Dat raakt aan mijn vak, maar het is me helemaal niet opgevallen.
Ik zie ons met z’n vijven aan die grote rode tafel in de tuin in Meerle. Er gebeurde zo veel dat de tijd stil leek te staan. Leven in de breedte, noemde A. F. Th. van der Heijden dat. Zo zou je altijd moeten leven.



dinsdag 25 september 2012

Opgesloten

 
Net nu ik met alle macht mijn gezin bij elkaar probeer te houden, weer als een gezin probeer te laten functioneren, ligt Valentijn met een blindedarmontsteking in het ziekenhuis, logeert Lulu noodgedwongen de hele week bij een vriendinnetje en is Swip een paar dagen met schoolreisje. Ik blijf bij Valentijn tot hij weer naar huis mag, hij heeft me nu het meeste nodig.
Lulu was net even bij ons ‘op bezoek’. Ze doet een beetje afstandelijk. Ik heb haar verteld dat we vrijdag of zaterdag allemaal weer thuis zullen zijn, maar ik denk dat ze bij zichzelf denkt: eerst zien, dan geloven. Ze heeft een beetje teveel meegemaakt de laatste tijd.
Haar opa – al kende ze hem nauwelijks – werd ziek en ging dood, daarna haar moeder. Ze kent maar al te goed de verhalen over mijn eigen jong aan kanker gestorven ouders. En nu ligt haar broertje in het ziekenhuis. Ik kan haar honderd keer vertellen dat hij gewoon weer beter gaat worden, maar ik zie dat ze voor zichzelf de afweging maakt dat het ook wel eens anders zou kunnen zijn. Ook hij ligt aan een infuus met slangetjes en enge pleisters. En in hetzelfde ziekenhuis.
Vanmiddag werd ik op de trap voor de hoofdingang hartelijk begroet door een vrouw die ik niet meteen herkende. Ik heb de laatste maanden zo veel nieuwe mensen ontmoet. Ik was even thuis geweest om de kat eten te geven en wat schone kleren te halen. Impulsief gaf ik haar drie zoenen. Toen realiseerde ik me dat het Bibian’s zaalarts was van de afdeling medische oncologie. Ze had haar witte doktersjas niet aan. Inderdaad een ontzettend sympathieke vrouw. Ik geloof dat ze een beetje geschrokken was mij hier weer te zien. Ik vertelde haar wat er aan de hand was en deed net of ik helemaal niet bezorgd was. Blindedarmoperatie. Routine. Stomme pech.
Toen Bibian al heel ziek was en ik Lulu ’s avonds in bed legde, vroeg ze me ernstig of ze, als ik straks ook ziek zou worden en dood zou gaan, dan bij vriendin H. moest gaan wonen. Ze had daar al eens een nachtje gelogeerd. Mijn hart brak. Ik kon haar niet beloven dat ik ‘nooit’ dood zou gaan, hoe graag ik dat ook wilde.
Ik vind het vreselijk als Lulu afstandelijk tegen me doet. Zo zal het voelen als je bezoek krijgt terwijl je opgesloten zit. En zo voelt het ook wel een beetje hier in het ziekenhuis met Valentijn: geïsoleerd, opgesloten.
Swip belde gisteren vanuit het kamp waar hij met zijn klas verblijft. Er stond harde muziek op en hij praatte zo snel en opgewonden dat ik hem nauwelijks verstond. ‘Vraag naar je broer,’ hoorde ik op de achtergrond de stem van zijn juf. ‘Doe hem de groeten.’ Er wordt daar in elk geval op hem gelet.

 

maandag 24 september 2012

Shlemiel


Bibian is vandaag twee maanden dood. Ik begin me langzaam te realiseren dat een huwelijk zoals wij dat hadden niet vanzelfsprekend is. Mijn vader zei ooit tegen mij, toen ik ongeveer net zo oud was als Valentijn nu, dat hij zich nog nooit eerder in zijn leven zo gelukkig had gevoeld. We zaten samen in de auto. Hij had net onze rode 2cv volgetankt bij het benzinestation voor het Amsterdamse Hilton hotel, dat er nu niet meer is. De zon scheen. Hij had eigenlijk alles wat hij wilde, liefde, gezondheid en werk dat hij leuk vond. Vlak daarna bleek mijn moeder kanker te hebben en werd alles anders.
Voordat Bibian haar fatale diagnose kreeg voelde ik me ook volmaakt gelukkig. Maar ik moest regelmatig aan die uitspraak van mijn vader denken. Hoogmoed komt voor de val, zou dat het zijn? Fatalisme? Gunde ik het mezelf niet?
Misschien was het ook wel vanwege alle ‘kleine’ kwaaltjes die Bibian steeds maar had, en die de doktoren telkens wegwimpelden als stress, burnout of een spastische darm. Dat zat mij helemaal niet lekker. We deden ook wel ontzettend veel en hadden nog veel meer plannen.
We waren net weer gaan optreden met Emma Peel in een nieuwe bezetting, werkten hard aan onze derde cd, wilden een film gaan maken, schrijven. En als we op een doordeweekse dag om half zes zin in rijsttafel hadden, trokken we Bep Vuyk uit de kast en kwamen we pitten te kort op ons fornuis. Zo wilden wij het ook. Zo ‘ad hoc’ mogelijk, maar het mocht niet ten koste van het welzijn van de kinderen of van anderen gaan.
Los van al onze plannen en ambities hadden we het gewoon zo vreselijk gezellig met elkaar. Eindeloos in gesprek waren we. Ik denk niet dat Bibian ziek is geworden omdat ze teveel deed. En ook niet vanwege haar rotjeugd of haar levenslange strijd om het haar aangedane leed te verwerken en van zich af te zetten. Het was gewoon stomme pech. Geen straf van onze lieve Heer of enig ander opperwezen.
Maar had het niet nog ietsje langer mogen duren. Een jaar of tien, twintig, dertig, kon dat er nou echt niet vanaf. Wat is dat nou helemaal als je het afzet tegen de eeuwigheid van onze scheiding. Niemand had toch last van ons, we zaten niemand in de weg, betaalden onze belasting altijd keurig op tijd.
‘Did you ever wake up to find a day that broke up your mind, destroyed your notion of circular time’, zingen The Rolling Stones. Zou het waar zijn dat tijd cirkelvormig is? Dan is er dus nog hoop voor mij en Bibian, al kan ik me er weinig bij voorstellen. Of misschien ben ik gewoon net die ene shlemiel die in het verkeerde parallelle universum is terechtgekomen. Zul je altijd zien.

Valentijn


Ik lig naast Valentijn in ons kleine kamertje op de bovenste verdieping van het ziekenhuis. We hebben het eigenlijk heel gezellig met z’n tweeën. We kijken ‘24’ een serie met Kiefer Sutherland. Zijn vader had al weinig moeite met B-films, maar Kiefer lijkt er zijn specialiteit van te hebben gemaakt. Precies goed voor hier dus.
Valentijn had een flinke ontsteking, zijn blindedarm was opengebarsten. Ik snap niet hoe hij daar zo rustig onder is gebleven. Na de operatie zat ik een hele tijd bij hem in de uitslaapkamer te wachten. Af en toe deed hij één oog open en dan glimlachte hij zo’n beetje. Hij moet tenminste vijf dagen blijven, maar volgens de dokter is er kans op een abces, vanwege dat openbarsten. Dan gaat het nog wat langer duren. Maar ik heb ook gehoord dat ze dat altijd zeggen; dat het gewoon protocol is.
Twee jaar geleden lag ik ook met hem in een klein kamertje, maar dan in een hotel in Parijs. Dat was vanwege zijn tiende verjaardag. De eerste avond zaten we in een pizzeria aan Montmartre. Het was buiten het seizoen en we waren de enige gasten. Er speelde een duo dat zo slecht was dat het hilarisch was. Ze deden ook verzoeknummers. We lieten ze eindeloos Beatlenummers voor ons spelen. Het was niet om aan te horen. Valentijn bestelde pizza margherita; zijn lievelingsgerecht. Toen ik afrekende zei hij heel ernstig in het engels tegen de ober dat het heerlijk was geweest. Of hij dat tegen de kok wilde zeggen.
Nu praat hij al net zo ernstig en beleefd tegen de verpleegster die met de steek komt. Dat het misschien een goed idee is om zijn urine nog een keer naar het lab te sturen, dan kunnen ze kijken hoe het met de ontstekingswaarden is. Ze legt hem uit dat ze nog wat bloed af zullen nemen met precies dat doel. Hij heeft goed opgelet wat de dokters en de verpleegsters zeiden.
Hij wordt bijna dertien, is zijn moeder kwijt en zit net drie weken op de middelbare school. En nou ineens een blindedarmontsteking. Hij lijkt het allemaal gewoon te accepteren en zich niet al te druk te maken. Toen hij uit zijn verdoving ontwaakte vertelde hij dat hij wel degelijk bang was geweest voor de operatie. Het was niet aan hem te zien. Hij lag daar heel rustig met zijn blauwe OK jas aan, een gek mutsje op en een zuurstofkapje voor zijn mond. Al die apparaten om hem heen. Chirurg, anesthesist, assistenten, verplegers. Ik mocht erbij blijven tot hij in slaap was. Ik heb een uiensmaak in mijn mond, was het laatste wat hij zei. Mijn kleine grote Valentijn.


zondag 23 september 2012

Déjà VU

 

 Ik zit met Valentijn bij de spoedeisende hulp van het VU ziekenhuis. Biep biep, zegt het apparaat in de ruimte naast ons. Ik had eigenlijk vanmiddag zijn haar zullen knippen, maar in plaats daarvan wachten we nu op de uitslag van een bloed- en urine onderzoek. Sinds gisteren voelt hij zich niet lekker en heeft hij koorts. Er heerst van alles maar het zou ook een blindedarmontsteking kunnen zijn. We hadden elkaar eigenlijk beloofd dat we nooit meer in het VU ziekenhuis zouden komen, maar nu zitten we er al weer voor de tweede keer sinds Bibian dood is.
De eerste keer was meteen het weekeinde na de begrafenis omdat Lulu een schommel tegen haar kin had gekregen. Het hoefde niets eens gehecht, een likje medicinale twee-secondenlijm was voldoende. Ik zat met Lulu in hetzelfde kamertje met deprimerende op de muur geplakte stripfiguren, waar ik eerder met Bibian had gezeten omdat ze krepeerde van de pijn in haar buik. Het was het begin van haar morfine traject.
Valentijn is rustig en geeft geen krimp wanneer ze hem vier buisjes bloed afnemen en een infuusingang inbrengen. Hij kijkt belangstellend naar wat ze met hem doen. Praat vriendelijk en beleefd met de verpleegster. Ik had hem thuis snel nog een T-shirt van Medisch Contact aangetrokken. Volgens mij kan het nooit kwaad om even subtiel te laten merken dat we goeie contacten bij het medisch tuchtcollege hebben. Ik hoop dat hij zelf alleen maar een stom virusje  heeft opgelopen, maar ik ben natuurlijk toch bezorgd.
Bibian had een jaar of zes geleden ook een blindedarmontsteking. Ik moest spelen met een bandje die avond. Niets aan de hand, zei ze. Ga nou maar gewoon. Ik ging, maar belde haar wel meteen toen ik was aangekomen. Het was duidelijk dat ze zich helemaal niet lekker voelde, en ik liet haar beloven dat ze meteen de dokter zou bellen. Twee uur later zat ze op de eerste hulp met een acute blindedarmontsteking. Ik vond haar daar terug vlak voor ze de OK werd binnengereden. De operatie verliep voorspoedig, maar door een bijkomende infectie lag ze uiteindelijk twaalf dagen doodziek in het ziekenhuis.
Valentijn heeft inderdaad een stevige infectie, waarschijnlijk aan zijn blindedarm. Nu moeten we wachten op de radiologe die een echo gaat maken om het zeker te weten. Hij houdt zich goed. Wat zou er in hem omgaan? Hij kijkt me zo bezorgd aan met die blauwe amandeltjes van hem. Het lijkt wel of hij het erger voor mij vindt dan voor zichzelf.
Gelukkig kon ik Lulu en Swip op de valreep onderbrengen bij lieve vrienden K. en R. Wachten. Ziek zijn is altijd en vooral wachten.
Op de echo is niets te zien, behalve wat opgezwollen lymfekliertjes. De blindedarm is onvindbaar. Misschien toch een virusje. Weer een kamertje waar ik eerder met Bibian zat. Alsof ze het erom doen. Cool T-shirt, zegt de radiologe tegen Valentijn die probeert te glimlachen.
Nu weer wachten op het oordeel van de chirurg. Die gaat beslissen of ik hem mee naar huis krijg met een kuurtje of dat we toch een nachtje moeten blijven. Het wordt een nachtje blijven. Almost cut my hair.



zaterdag 22 september 2012

White Eagle

 
Ik luisterde met mijn studenten naar het vioolconcert White Eagle van de Amsterdamse componist Martijn Padding. Toen ik zelf studeerde werd er weinig aandacht besteed aan Nederlandse componisten. Het was bijna alsof die er niet toe deden. Alsof ze niet bestonden. Als dat zo was, zou je je kunnen afvragen waarom en waarvoor we dan eigenlijk werden opgeleid. In Amsterdam luisterden we niet naar ‘Haagse’ componisten (die trouwens vrijwel allemaal in Amsterdam woonden), en in Den Haag luisterden we niet naar Amsterdamse componisten. Dat heb ik altijd raar gevonden.
Ik geef zelf ieder jaar een flink ‘blok’ Nederlandse muziek aan mijn studenten in Groningen. Ik begin bij Vermeulen (wie?), en eindig bij gisteren en vandaag. We luisteren, en als ik aan de partituur kan komen lezen we mee. En daarna praten we over wat we zojuist hebben gehoord. Niet technisch of als musicologen, maar gewoon als liefhebbers. Als consumenten. Iedereen zegt wat hij of zij wil zeggen, en goed of fout bestaat niet. Ik wil niet vanuit ‘autoriteit’ lesgeven, maar gewoon samen met mijn studenten tot een oordeel proberen te komen. Een beetje zoals de componist en leraar Arnold Schönberg beschrijft in zijn prachtige boek Harmonielehre.
Zo hebben we dit jaar al besloten dat we Mattijs Vermeulen van internationale allure vinden. Zijn tweede symfonie en de eerste cellosonate dan. Wat een ongelofelijk eigenzinnige, dwarse, boze, schurende en diepzinnige muziek. Hij toont ons hoe ‘lelijke’ muziek van een ontroerende schoonheid kan zijn. Denk maar aan Helter Skelter van The Beatles.
Willem Pijper (pianoconcert en cellosonate) vinden we oppervlakkig en behaagziek. Zijn muziek wil overal op lijken en lijkt dus nergens naar. Obligate orkestraties ook, bij het pianoconcert. Als je overschakelt naar het derde pianoconcert van Bartok hoor je meteen wat ik bedoel.
En zo luisterden we ook naar Martijn’s vioolconcert. Ik was indertijd bij een uitvoering ervan in het muziekgebouw en vond het toen gelijk al van een betoverende schoonheid. Vooral het middendeel, waar het concert zijn naam aan ontleent, met die ijl in de stratosfeer glijdende vioolpartij en die spookachtige donderplaatjes, maar ook de andere delen zijn van een buitengewone inventiviteit en haast ‘speelse’ muzikaliteit.
Ik volg Martijn al lang en was aanvankelijk weinig te spreken over zijn muziek. Zijn strijkkwartet Dramm en het orkestwerk Scharf Abreisen vond ik oppervakkig en vooral geschreven in een idioom dat hem niet leek te passen. Moeilijk hard te maken natuurlijk, maar toch. Je hoorde wel heel erg de dwingende invloed van zijn leermeester Louis Andriessen. Ik was bij de uitvoering van zijn opera Tattooed Tongues (met een draak van een libretto van de Nederlandse Sinterklaas-James Joyce Friso Haverkamp) in de Nederlandse Muziekdagen en hoewel ik moeite had met de obligaat hamerende electrische gitaar en basgitaar, hoorde ik hier en daar - verstopt tussen een hoop post-minimal Haagse school klanken - ineens een ander geluid. Hier was onmiskenbaar iemand aan het woord. Nog wat later kwam het zeer welluidende en tegelijk knetteroriginele Eerste Harmonium Concert. Een ogenschijnlijk diverterend, maar in feite zeer volwassen en persoonlijk stuk.
White Eagle is wat mij betreft niet meer of minder dan een meesterwerk. Zeer toegankelijke en waarschijnlijk onbedoeld anti-elitaire muziek. Dat vinden mijn studenten ook. 

donderdag 20 september 2012

Sms

 
Een bezorgde vriendin sms-de me dat ik me ‘gedraag als een soldaat die nog niet beseft dat zijn been is afgeschoten maar die heel creatief kan hinkelen’.
Daar schrok ik nogal van. Vermoedelijk omdat er wel wat inzit. Ik wil zo dolgraag rouwen, maar het lukt me niet. Ik wil het zo graag ‘goed doen’, misschien een beetje zoals Bibian toen ze voor het eerst in verwachting was steeds maar al die boeken, brochures en tijdschriften over bevallen las. Alsof ze examen moest doen.
Ik denk dat ik het maar gewoon moet laten gebeuren; het nemen zoals het komt.
Gisteravond herinnerde ik me opeens dat Bibian en ik nog met een liedje bezig waren geweest in Meerle. Een mooi liedje dat nog niet af was. Met een fraaie gitaarparij in een afwijkende gitaarstemming, hoog op de hals met een capo, waardoor mijn gitaar een beetje als een banjo klonk. Met fingerpicking, een speeltechniek die ik langzaam onder de knie begon te krijgen. De tekst was ook nog niet af, er ontbrak nog een couplet. We hadden wel een ruwe versie opgenomen, in een paar takes op de dictafoon van Bibian’s iphone. Ik heb haar abonnement al opgezegd, maar alles behalve de belfunctie doet het nog. De telefoon moest eerst even ‘opladeren’ (zoals Lulu het noemt), maar toen hoorde ik plotseling ons liedje weer. La, la, la, zong Bibian. Geen tekst. Waar zou ze die opgeschreven hebben?
Prachtig liedje, prachtige melodie, maar niet af. Ik lag al in bed en werd ineens overmand door verdriet en spijt en ongeloof. Misschien is dat wel rouw, of een onderdeel ervan.
De volgende ochtend had ik een stomme aanvaring met Valentijn. Ik was boos omdat hij zijn huissleutels en zijn gymschoenen kwijt was. Ik ging er veel te lang over door; de tranen stroomde hem over zijn wangen. Daarna moest ik naar Groningen om les te geven. Omdat Valentijn zijn mobieltje thuis had laten liggen, kon ik hem ook niet bellen om het weer goed te maken. Ik voelde me de hele dag vreselijk schuldig en probeerde me op mijn lessen te concentreren.
Ik vind lesgeven eigenlijk heel erg leuk, en ik was lekker op dreef toen ik ineens dat sms-je kreeg. Ik denk niet dat mijn studenten het gemerkt hebben, maar ik voelde de grond onder mijn voeten wegzakken. Zie je wel, dacht ik bij mezelf. Ik doe het helemaal verkeerd. Ik rouw niet goed. Ik rouw fout. Ik dacht het al.
Ik worstelde me de laatste lesuren door, vocht tegen mijn tranen boven mijn eenzame maaltijd in een Gronings eetcafe (Heeft het gesmaakt meneer? Geen idee, niet op gelet). Ik voelde de burnout al opkomen.
In mijn donkerblauwe Mercedes busje op weg naar huis kreeg ik nóg twee sms-jes: ‘heb m’n gymschoenen gevonden’ en: ‘alleen niet m’n huissleutels’.

woensdag 19 september 2012

Anneke


Mijn tante Anneke was een mongooltje. Ze woonde in een tehuis met andere mongolen aan het Amsterdamse Vondelpark. Ze was klein en gedrongen, had dik, kortgeknipt gitzwart haar en donkere, priemende oogjes. Ze had een sterke persoonlijkheid waarmee ze zich onderscheidde binnen de voor ons buitenstaanders onbegrijpelijke dynamiek van het tehuis. Ze had er gezag. Hoewel ze van keurige komaf was, praatte ze – net zoals de andere inmates van het tehuis – plat Amsterdams. Zó plat dat we soms niet begrepen wat ze zei. Jarenlang gingen we haar elke zondagmiddag ophalen en brachten haar na het avondeten weer terug.
    Anneke bracht altijd een grote collectie gekleurde draadjes en stokjes in plastic tassen mee. Die draadjes wikkelde ze om één van haar stokjes waarmee ze dan urenlang viste of gewoon een beetje zwaaide, terwijl ze in kleermakerszit op een kussentje bij de kachel in onze woonkamer zat. Daarbij maakte ze keelgeluiden (het klonk een beetje als ‘ung-gah, ung-gah’) of voerde ze hardop denkbeeldige gesprekken waarbij veel gelachen werd om haar eigen grappen. Van tijd tot tijd trok ze haar jas aan en ging ze in onze tuin op zoek naar nieuwe stokken voor haar verzameling.
    Omdat ze een slecht gebit had - of misschien gewoon preventief om tandartskosten uit te sparen - werden op een gegeven moment al haar tanden getrokken en kreeg ze een kunstgebit. Daar was ze niet blij mee. Mijn moeder betrapte haar toen ze het bij ons door de wc probeerde te spoelen. Ze kreeg een nieuw gebit, maar ook dat verdween spoorloos. Daarna werd het maar zo gelaten. Anneke vond het allang best.
    Behalve draadjes en stokjes had ze meestal ook een grote tas met langspeelplaten bij zich. Ze was een liefhebber van de toen populaire kindsterretjes ‘Heintje’ en diens vrouwelijke evenknie ‘Wilma’. Schlagers en smartlappen. Die platen moesten ’s middags altijd ‘op’ en dan wilde ze met mij, haar kleine neefje, dansen. Ik was inmiddels in de pubertijd en geneerde me dood, maar ik kwam er niet onderuit. Als Anneke ergens haar zinnen op had gezet, dan moest het gebeuren ook. Ik had heel goed in de gaten dat schuifelen voor Anneke meer was dan een formaliteit. Ze noemde mij een ‘lekker ding’ en maakte expliciete seksuele toespelingen. Ondertussen moest ik ook nog de enorme snotpegels zien te ontwijken die tot op haar kin hingen, wanneer ze mij tijdens het ‘slijpen’ probeerde te kussen.
    In het tehuis van Anneke waren ze gelovig. Ook mongooltjes zijn namelijk welkom in de hemel. Anneke had leren bidden en dus moesten wij voor het avondeten een minuut stilte in acht nemen. Dan vouwde ze haar handen en sprak een onverstaanbare formule uit. Mijn vader, die een pestkop was, kon het niet laten haar te vragen wat ze zei. ‘Ophouwe!’ zei Anneke dan. Als hij aandrong werd ze boos. ‘Kappen nou Kees! Ophouwe!’ En wij natuurlijk lachen. Als we het te bont hadden gemaakt, wat heel af en toe voorkwam, wilde ze de week daarna niet komen, moesten we eerst onze excuses aanbieden.
    Er was op zondag altijd ijs toe, want dat vond Anneke het allerlekkerste, misschien ook wel vanwege de staat van haar gebit. Daarna brachten mijn vader en ik haar met de auto weer terug naar het tehuis.


Anneke getekend door mijn moeder, Ursula Roth 

dinsdag 18 september 2012

Familie

 
Hoe belangrijk is familie? Volgens familietherapeut Else-Marie van den Eerenbeemt is familie essentieel. Bibian had van een vriendin twee sessies met Else-Marie kado gekregen als een soort therapiebon, omdat ze zo’n slechte relatie met haar moeder had. Else-Marie maakte graag tijd voor haar vrij. Het belang van familie en traditie is haar stokpaardje, en ze biedt graag hulp bij het oplossen van familieconflicten. Ze had dolgraag ‘oma’ een keer ontvangen in haar kleine keukentje in de Amsterdamse binnenstad, maar het heeft niet zo mogen zijn. Oma was niet te vermurwen. ‘Daar trap ik niet in,’ was haar reactie toen Bibian het voorstelde. ‘Dat is toch allemaal eenrichtingsverkeer!’ Het was de laatste keer dat ze elkaar spraken.
Ik mocht zelf ook een keer mee naar Else-Marie en moest haar bij die gelegenheid beloven dat ik na Bibian’s dood het contact tussen ‘oma’ en onze kinderen niet in de weg zou zitten. Waarom dat contact zo belangrijk was, heeft ze me niet helemaal duidelijk kunnen maken, maar dat er veel vanaf hing wel. Ik vond Else-Marie sympathiek, overweldigend en licht intimiderend.
Zelf heb ik nauwelijks familie. Mijn ouders hadden allebei wel familie, maar onderhielden beperkt contact. Mijn moeder haatte haar vader en ik denk dat dit niet geheel ten onrechte was; haar moeder was al dood voordat ik geboren werd. Ze was min of meer gebrouilleerd met haar twee oudere zusters. Niet met haar jongere zuster, maar die was een ‘mongooltje’ dus dat telt niet.
Mijn vader kwam uit een groot gezin, maar hij was een nakomertje. Hij voelde zich daarom weinig serieus genomen, behalve door zijn iets oudere zuster, mijn tante H. met wie hij een goede relatie onderhield.
Hoewel ik tientallen neven en nichten heb, zie ik ze weinig. Voor zover ik weet zijn er geen gezamenlijke kerstdiners of reünies. We spreken elkaar graag op begrafenissen, beloven elkaar dan beterschap, maar doen daar vervolgens niets mee.
Mijn eigen ouders zijn jong gestorven, waardoor ik redelijk vroeg op eigen benen kwam te staan. Heel verdrietig, maar ook enorm bevrijdend. Er werd niets meer van mij verwacht, ik hoefde ineens nergens meer aan te voldoen. Een last viel van mijn schouders; ik kon gewoon gaan doen wat ik het liefste deed, en hoefde me niet meer schuldig te voelen als ik niet meteen succesvol was. Geen schijn meer hoog te houden.
Eigenlijk iedereen die ik er over spreek heeft een getroubleerde relatie met zijn of haar ouders, of met andere familieleden. Variërend van lichte wrevel tot uitgesproken haat. Ik ben regelmatig getuige geweest van plotselinge woedeuitbarstingen tijdens kerstlogeerpartijen in de ouderlijke huizen van ex-en. Ik heb aangezeten bij stroef verlopende familiediners, waar het steeds over iets anders bleek te gaan dan waar ik dacht dat het over ging.
Bibian’s ouders blonken uit in onverschilligheid en afwezigheid. Ook een grote bron van frustratie.
Ouders zouden geen ambities voor hun kinderen moeten hebben, denk ik wel eens. Je steunt ze in alles, maar je dringt ze niets op. Zoiets. Volstrekt onmogelijk natuurlijk.
Zou je ook familietherapeuten hebben die je helpen om van je familie af te komen?  

maandag 17 september 2012

Ziek

  
Lulu is ziek. Ik werd door haar juf gebeld dat ze zich niet lekker voelde, of ik haar van school wilde komen halen. Ze klaagt al dagen over buikpijn, vooral ’s morgens. Het is geen blaasontsteking; ik heb een plasje naar de dokter gebracht, maar dat was ‘goed’. Nu krijgt ze een laxeermiddel. In haar klas zijn er nog vier ziek, dus misschien heerst er gewoon iets.
Ik ben natuurlijk bezorgd dat het iets anders is. Ik vind dat Lulu het ongelofelijk goed doet voor een meisje van zeven dat haar mama kwijt is. Misschien wel iets te goed. Ze is opgewekt, enthousiast, grappig, soms een beetje erg opstandig, maar dat kan ook gewoon de leeftijd zijn. Ze moet sowieso al opboksen tegen twee grote broers die denken dat ze alles beter weten of haar ongevraagd doodknuffelen. Het schijnt dat meisjes met oudere broers het over het algemeen heel goed doen in het leven. Laten zich niet meer zo snel intimideren door praatjes van brutale kerels. Kunnen heel goed voor zichzelf opkomen.
De dood van dichtbij meemaken – en zeker die van je moeder – is een ingrijpende ervaring. Je hoeft er niet ‘beschadigd’ door te raken, maar het doet natuurlijk wel iets met je. Het ontroert je, verwart je, beangstigt je. Je bent verdrietig, en misschien ook wel opgelucht wanneer het voorbij is. Blij dat je er zelf nog bent. Alles tegelijk, en dat is nogal wat voor een meisje van zeven.
Ik praat regelmatig met Lulu over Bibian, laat merken dat ik zelf ook verdrietig ben, dat ik haar mis. Ik probeer haar geen directe vragen te stellen. Als ze iets vertelt luister ik, maar ik dwing haar niet om iets te vertellen. Ze schrijft een dagboek, weet ik, maar daar lees ik niet in. Dat is ook niet de bedoeling.
Nu zijn we samen thuis in ons grote, lege huis. Lulu kijkt een film op haar computer. Eerst wilde ze tegen me aan liggen, maar nu toch liever een film kijken. Ze ziet er niet ziek uit en ze voelt ook niet warm. Misschien vindt ze het gewoon prettig om even alleen te zijn, zonder haar klasgenootjes of haar grote broers. Dat begrijp ik heel goed. Ik vind het ook prettig om alleen te zijn. Even niet iets belangrijks doen, rustig de tijd te nemen om mijn hoofd leeg te maken. Na een tijdje voel ik de energie dan terugkeren. De batterij weer opladen. Dat deed ik als kind ook al, soms tot grote ergernis van mijn ouders; gewoon maar ergens zitten. ‘Wat zit je toch te dromen!’ zei mijn moeder dan geïrriteerd, terwijl ze beter had moeten weten. Want ik droomde helemaal niet. Ik zat daar alleen maar.

zondag 16 september 2012

God


Toen Bibian ziek werd kreeg ze van alles opgestuurd. Wenspoppetjes, talismans, geluksamuletten. Een grote weckfles vol goede bedoelingen. Vriendin M. stuurde haar een prachtige met de hand uitgeschreven psalm. Ze hoopte dat de tekst Bibian troost zou bieden.
Bibian en ik geloofden niet in een God of een hiernamaals. Voor ons bestond niet de troost van een mogelijk weerzien voor Gods troon. Na je laatste adem gaat gewoon voorgoed het licht uit en is het afgelopen. De rest is ijdelheid. Meenden wij.
Mijn moeder geloofde wel in God. Haar joodse geloof was voor haar een dagtaak – ze werkte niet, mijn vader was kostwinner. Ze pakte haar geloof wetenschappelijk aan. Elke zaterdagochtend wordt er in de sjoel een stukje uit de torah gelezen en becommentarieerd. In drie jaar (de orthodoxen doen het in één jaar, maar mijn moeder was bij de liberalen) lezen en bespreken ze de hele torah. Mijn moeder bereidde zich goed voor, als betrof het een hoorcollege. Ze las en vertaalde de betreffende tekst van te voren uit het hebreeuws, las de verschillende commentaren, de Mishnah en Rashi, maakte aantekeningen en dacht er de hele week over na.
Omdat mijn vader vreselijk snurkte zat ze vaak nog tot in de kleine uurtjes aan de keukentafel te werken. Het gebeurde regelmatig dat ik ’s nachts uit de kroeg thuiskwam en dan nog allerlei theorieën over een bepaalde bijbelpassage voorgeschoteld kreeg. Ze zette eerst koffie met veel melk voor me om me een beetje bij te laten komen, en dan wilde ze weten wat ik van haar ideeën vond. Een van haar theorieën was, dat als het haar zou lukken het mysterie van de schepping en onze aanwezigheid op aarde te doorgronden, dat ze daarmee zichzelf zou kunnen genezen. Of dat dit inzicht haar in een toestand zou brengen waarin het er niet meer toe deed. Helemaal geen gekke theorie, zou ik zeggen. En dus studeerde en studeerde ze. De details van onze nachtelijke gesprekken zijn me jammergenoeg niet bijgebleven (ik was immers dronken en stoned) maar de sfeer en de intimiteit des te meer. Het had ook wel iets ontzettend eenzaams, zoals ze daar aan tafel zat. Ze was toen al heel erg ziek.
Hoewel ik zelf nooit enige religieuze gevoelens heb gehad, toen niet, en nu nog steeds niet, heb ik altijd een diep respect voor mijn moeders bijna wetenschappelijke geloofsbeleving gehad. Zonder ruimte voor twijfel is echt geloof niet mogelijk, zei ze altijd.
Een paar maanden voor haar dood, toen de kanker haar stevig in zijn greep had gekregen, ze steeds meer pijn leed en de controle over haar lichaam kwijtraakte, kon ze plotseling niet meer geloven. Ze kon met de beste wil de zin van haar lijden niet zien of accepteren. Geen directe en geen diepere zin. ‘Flauwekul!’ zei ze toen opeens. Er is geen God. Onzin.
Dit uit haar mond te horen maakte diepe indruk op mij. Ik wilde haar bijna tegenspreken, zo erg vond ik het. Ik geloofde zelf dan wel niet, maar het was toch wel prettig iemand in huis te hebben die dat wel deed. Voor je weet maar nooit. Haar geloof paste ook zo goed bij haar, ik was altijd zo trots geweest op mijn religieuze moeder, die toegang had tot iets waar ik zelf niet bij kon. 

Bootje



Swip, Lulu en ik voeren op de Amstel met vriendin M. die sinds kort een bootje heeft. Bootje varen. Dat is misschien wel de beste omschrijving van mijn leven nu. Ik laat me meevoeren op de golven in iemand anders’ bootje. Ik probeer te sturen maar daar is geen sprake van. Ik zit niet aan het roer. Eigenlijk vind ik het ook wel lekker. Arme Klaas. Zijn vrouw dood, drie kleine kinderen en geen cent op de bank. Ik hang in mijn verdriet en alle aandacht die het genereert.
Mijn grootste zorg, toen we het nieuws dat Bibian ziek was kregen, was hoe ik in Godsnaam het huishouden draaiende zou houden als ze er niet meer was. Waar ik en de kinderen van zouden moeten leven. Ordinaire geldzorgen. Ik geloof werkelijk dat ik daar – in eerste instantie – meer door in paniek was dan door de idee dat ik Bibian kwijt zou raken. Niks romantiek: pragmatisme! Hoe straks verder.
Nu het zo ver is, interesseert het me niet meer. Ik zie wel. Ik ben niet bang meer. Op de een of andere manier maak ik me geen zorgen. Het komt wel goed. Ik kan de energie gewoon niet meer opbrengen om te vrezen en me zorgen te maken om de toekomst. Wat kan mij in feite gebeuren dat erger is dan wat mijn Bibian is overkomen. ‘Present fears are less than horrible imaginings’, zei Macbeth al.
Ons lot is voorpaginanieuws geworden, wie had dat ooit gedacht. Ik ben nog nooit zo veel gefotografeerd, gefilmd, geïnterviewd. Digitaal, analoog. Met kinderen, zonder kinderen. Ik las ergens dat ieder jaar 15.000 Nederlandse mannen weduwnaar worden. Dat kan toch niet, zou dat echt zo zijn? Of zou er per ongeluk een nul te veel hebben gestaan. Als dat waar is, is het niks bijzonders dus, wat mij overkomt. Het komt natuurlijk omdat ik het naar buiten breng, er over schrijf.
Maar ik schaam me er ook niet voor. Ziekte en dood. Het overkomt iedereen, gooit overal levens in de war. Het lot is de grootste vijand van de spaarpot, een hypothekenbreker. Beter van dag tot dag leven.
Het is ook spannend. Ik heb echt geen idee meer welke kant het uitgaat, waar ik morgen sta. Eigenlijk zou je zo altijd moeten leven. Elke dag opnieuw alles definiëren, plaatsbepalen. Alles steeds weer ter discussie stellen.
Tegelijk probeer ik wanhopig te bedenken hoe ik verder wil. Wat ik belangrijk vind. Wat ik mee wil nemen uit mijn oude leven, en wat ik los wil laten. Maar zittend in M.’s Bootje realiseer ik me dat dat helemaal niet kan. Ik moet me gewoon maar rustig mee laten voeren. Het wordt allemaal voor me bedacht. Straks meren we ergens aan, en dan begint het.
  


 

vrijdag 14 september 2012

Oppas

 
Ik probeer te wennen aan mijn nieuwe leven. Overdag is er niet zo heel veel verschil met vroeger. Ik breng de kinderen naar school, ben alleen thuis, draai wasjes, doe boodschappen, componeer, speel gitaar, schrijf, lees, beantwoord mail, betaal rekeningen, bereid mijn lessen voor, kijk uit het raam, zet thee, haal de kinderen van school. Ik was – en ben – gehecht aan de uren die ik alleen doorbracht, waarin ik zelf mijn tijd in kon delen, met niemand rekening hoefde te houden en kon doen wat ik belangrijk vond. Het verschil is dat jij nu niet meer thuis komt.
Ik vind het geen probleem om elke dag te koken, dat deed ik vroeger ook, voordat jij serieus begon te koken, maar nu sta ik alleen in de keuken. Ik heb vandaag een fles vodka gekocht en in de vriezer gelegd, maar de lol is er wel af. Jij dronk je glaasje in één teug leeg en voelde je dan tien minuten heel erg dronken. Daarna was het over. Een kortstondige wellustige dronkenschap waar ik alleen maar jaloers op kon zijn. Ik nipte kleine slokjes. Ondertussen kookten we en bespraken we onze dag.
Met zijn vieren eten vind ik ook geen probleem. Iedereen praat door elkaar, probeert gehoord te worden. Ik let op of er wel goed gegeten wordt en hoe er gegeten wordt. Een enkele keer lopen de emoties hoog op, stuur ik iemand van tafel, maar meestal is het eigenlijk heel gezellig. Ik laat de kinderen afruimen en afwassen, en daarna ruim ik af wat ze hebben laten liggen, en was ik het meeste opnieuw af.
Ik merk dat het me niet lukt om jouw ‘bedrituelen’ te continueren. Ik kan het gewoon niet opbrengen om bij alledrie om de beurt in bed te kruipen en minstens twintig minuten te luisteren naar wat ze zoal bezighoudt. Het is niet dat het me niet interesseert, maar ik ben gewoon te moe. Ik geloof niet dat ze me het erg kwalijk nemen, nog niet in elk geval. Ik kies andere momenten van de dag om er voor ze te zijn.
Meestal lukt het om iedereen rond de klok van acht in bed te hebben. Dan ben ik weer alleen. Dat is ook het moment dat ik je het meeste mis. Ik lig op de bank en kijk om me heen. Dit is mijn huis. Hier woon ik. Dit is mijn leven. Alles ziet er nog min of meer hetzelfde uit. Je zou, bij wijze van spreken, zó binnen kunnen komen lopen, om de draad weer op te pakken. Zo heel ver weg ben je niet eens. Twintig minuten fietsen. Sint Barbara. Maar dan moet ik wel eerst een oppas regelen.     

donderdag 13 september 2012

Ophelia

 
Ik zit in de auto en ik luister naar je stem. ‘Ophelia,’ zing je. ‘She’s lost her sense of time, it slips like water flows.’ Ik probeer er iets van te vinden. Ik vraag me af of ik je stem nu anders vind klinken dan eerst, toen je er nog was. Ik heb altijd het gevoel gehad dat jij op niemand anders leek, alleen op jezelf. De meeste zangers en zangeressen die ik ken doen iemand na; zingen ‘gekunsteld’. Misschien komt dat omdat voor hen de vorm belangrijker is dan de inhoud. De meeste mensen zijn al heel blij als ze op iemand kunnen lijken, ergens bij kunnen horen. Ik geloof niet dat jij je ooit afvroeg ‘hoe’ je zou moeten of willen klinken. Ja, als Paul McCartney, maar dat kon natuurlijk niet. Je zong gewoon je liedjes en probeerde dat zo goed mogelijk te doen. Je zag jezelf niet als een zangeres, ook niet als een bassist. Het waren voor jou alleen middelen om de inhoud vorm te geven. De liedjes in je hoofd tot klinken te brengen. Je nam wat lessen, studeerde dan heel vlijtig, maar je had van jezelf nooit het idee dat je bijzonder goed speelde of zong. Aanvankelijk maakte dat je onzeker, later interesseerde het je niet meer. Ik denk dat ik juist vanwege die insteek – het willen overbrengen van een gevoel of een idee – zo van je stem hield. Ik kreeg er letterlijk kippenvel van. En inmiddels weet ik dat ik niet de enige ben. Die ene lang aangehouden tweede klinker van Ophelia; auw! En niet omdat je nu dood bent en ik zo verdrietig. Het liedje was er al toen we nog niet wisten dat je ziek was, maar vanaf de allereerste keer dat je het me voorspeelde, zittend op de trap in onze woonkamer, wist ik dat dit het mooiste liedje was dat je ooit had geschreven, en sowieso een van de mooiste liedjes die ik ooit had gehoord. Ik weet ook dat ik zo’n liedje nooit zal kunnen schrijven. Ik kan hele goeie liedjes schrijven, dat weet ik zo langzamerhand wel, en ik durf het tegenwoordig ook gewoon te beweren, maar toch niet zoals jij. Jij kiest drie versleten akkoorden, al duizend keer eerder gebruikt, en zonder je daarvan bewust te zijn, of je het zelfs maar af te vragen, laat je ze klinken alsof niemand ze ooit eerder heeft bedacht. Om woedend van te worden. Het ging jou ook helemaal niet om die akkoorden, je wist nauwelijks hoe ze heetten. Voor jou waren het gewoon middelen tot een doel: Ophelia, de ultieme romantische heldin tot leven brengen (en eigenlijk was je het natuurlijk zelf). Zo schrijf ik niet. Dat kan ik gewoon niet. Maar zo moet het natuurlijk wel.
En dan weer: hoe zuiver is mijn oordeel. Kun je nog wel oordelen over je geliefde? Vooral als ze er niet meer is. Ik denk van wel, maar helemaal zeker zal ik het waarschijnlijk nooit weten.

woensdag 12 september 2012

Film

  
Bibian en ik hielden van film. Een van onze eerste afspraakjes was – heel klassiek – naar de film, en hoewel ik, vreemd genoeg, niet meer weet naar welke film we gingen, weet ik nog wel waar. Het was in The Movies, een filmhuis van het soort waar je een beleid vermoedt achter de vertoonde films in plaats van een distributeur die zijn eigen waren aan de man brengt. We zijn altijd naar de bioscoop blijven gaan en waren ook vrijwel altijd de laatsten die de zaal verlieten. We zijn één of twee keer een Indiana Jones gaan kijken bij een Pathé volksvertoning om te besluiten dat we ons daar niet op onze plek voelden. Hoewel Bibian een diehard Indy fan was, was dat haar een bezoek aan de Pathéfabrieken toch niet waard.
Al vrij snel gingen we systematisch te werk. Alle films van Cassavetes bekijken, Allen, Polanski, Van Gogh, Buñuel (gedateerd), Pasolini (hopeloos gedateerd), Leone, Terstall. Of acteurs: Paul Newman (weergaloos), John Wayne, Peter Falk, Clint Eastwood, Lee Marvin.
De eerste keer dat ik ‘anders’ naar films leerde kijken, was ergens begin jaren tachtig, toen ik in een bandje speelde met Vincent van Warmerdam, Eddie B. Wahr en Kees van der Voren. Zij hadden alledrie veel theaterervaring en waren gepassioneerde filmliefhebbers. Ik denk dat ik, vooral met Vincent en Eddie, soms wel drie keer in de week in de bioscoop zat. Vaak ’s morgens, vanwege de goedkope kaartjes. Zij wezen mij op inconsequenties in de plot, acteurs die in de zelfde scene plotseling een ander jasje aanhadden, kleur (wij zwoeren bij technicolor), cameravoering, acteerstijlen (groot spelen of juist klein) en ze wezen mij op de kracht en de zwakte van filmmuziek. (Te veel! Altijd te veel!) We repeteerden in de studio’s van Orkater en werden met enige regelmaat uit de oefenruimte geplukt om muziek te maken voor de een of andere korte film of documentaire.
Het waren voor mij de eerste compositieopdrachten, waarbij het om iets anders ging dan liedjes schrijven en die vervolgens instuderen met een bandje.
Ik hou nog altijd heel erg van film, maar niet van het soort films dat je tegenwoordig in de schappen van de videotheek vindt. Ik behoor tot de slinkende minderheid die niet denkt dat ‘Lord of the Rings’ de beste film allertijden is.
Het medium lijkt definitief in handen gevallen van producenten. Van die types die opletten welke boeken het goed doen, daar dan snel de rechten van verwerven, een leuke jonge regisseur inhuren om die ‘de kans van zijn leven’ te geven en dan hopelijk flink binnen te lopen. Filmmuziek is een specialisatie geworden van omhooggevallen popsterren en reclamejongens die op maat leveren wat diezelfde producenten willen horen. Conservatoria bieden tegenwoordig zelfs opleidingen om daar in te voorzien, waar argeloze studenten geleerd wordt zich fantasieloos te conformeren aan opgelegde formats. Echte componisten halen daarom vaak hun neus op voor het metier. En dat is jammer. Luister maar eens naar de prachtige ‘score’ van Otto Ketting bij Dokter Pulder zaait Papavers van Bert Haanstra.         

dinsdag 11 september 2012

Vintage

 
In de zomer van 1976 werkte ik acht weken voor de firma Beiersdorf die kantoor hield aan de Amstel, achter de Nederlandse bank. Ik moest een kaartsysteem dat iemand uit de kast had laten vallen opnieuw op alphabet zetten. Halverwege ontstond er een meningsverschil over hoe ik de kaarten moest sorteren en kon ik overnieuw beginnen. Ik sorteerde op klant, maar het moest juist op bedrijf, of andersom. Mij maakte het niets uit, ik wist wat ik verdiende – iets meer dan waar ik feitelijk recht op had, want ik had over mijn leeftijd gelogen; het was nog vóór de invoering van het fiscaal nummer – en ik had uitgerekend dat ik in acht weken een Fender Stratocaster (electrische gitaar) bij elkaar gespaard zou hebben.
Na die acht weken stapte ik met zestien nieuwe briefjes van honderd in mijn portemonnee muziekwinkel Sacksioni binnen en vroeg om een Strat. Ik wilde een witte met een maple hals, net als Jimi Hendrix in Woodstock had bespeeld.
Die hadden ze niet op voorraad, maar ze konden hem wel voor me bestellen. Zodoende moest ik nog twee maanden wachten op het door mij fel begeerde instrument.
Ik heb er niet heel erg lang plezier van gehad, want een jaar of vier later – ik speelde inmiddels in diverse bandjes – werd er ingebroken in onze oefenruimte. Omdat ik de enige was met ‘professionele’ spullen, werden alleen mijn gitaar en versterker meegenomen. Niet verzekerd natuurlijk. Weg.
Mijn fraaie witte Strat was inmiddels kobalt blauw overgeverfd en voorzien van een oranje slagplaat, nadat ik hem daarvoor eerst nog eigenhandig zilver had gespoten en er andere pick-ups op had gezet. Dat deed je namelijk in de tachtiger jaren met dure gitaren.
Ik speel nog altijd op een Strat. Op een nieuwe. Er is een hele cultus ontstaan rond zogenaamde ‘vintage’ instrumenten. Oude gitaren, liefst uit de vijftiger of zestiger jaren van de vorige eeuw, wil men ons doen geloven, klinken beter dan nieuwe. Wie ze vervolgens bespeelt maakt kennelijk niet uit. Een oud instrument heeft nou eenmaal een warmer en doorleefder geluid, zo wil de mythe.
Ik herinner mij een interview met Hendrix waarin die zich hier al over beklaagt. Hij kocht zijn gitaren gewoon nieuw in de winkel. Probeerde er een paar en koos het instrument dat hem het beste beviel. Op het net vond ik ooit een dubbel blinde test waarbij een Stradivarius en een Guarneri werden vergeleken met moderne violen. De Strad kwam als slechtste uit de test, een tachtigerjaren model als beste.
Ik heb mijn instrumenten altijd intuitief gekozen vanwege het model of de kleur, en ook vrijwel altijd ‘nieuw’ gekocht. Soms duurde het even voor ik er een fatsoenlijk geluid uit kreeg, maar ik heb er nooit spijt van gehad. Ik zie het juist als een uitdaging een gitaar naar mijn hand te zetten. In de winkel zitten er toch altijd de verkeerde snaren op en moet je op een rare versterker spelen terwijl de verkoper je niet met rust laat en de andere klanten ongevraagd commentaar leveren. En als je er maar lang genoeg op speelt wordt hij vanzelf vintage.


maandag 10 september 2012

Rouw

 
Hoe te rouwen? Tot vandaag dacht ik dat ik het eigenlijk heel erg goed deed. In rouw schijn je een aantal stadia te hebben die iedereen moet doorlopen. Het eerste stadium is ontkenning, daarna komt woede. Ik dacht, en zo werd het mij ook verkocht door mensen die ervoor geleerd hebben, dat ik al een gedeelte van mijn rouw achter de rug had ‘samen met Bibian’. Omdat wij haar ziekte en dood zo intens ‘samen’ hadden beleefd en gedeeld, zouden wij ook samen al een groot gedeelte van de rouw verwerkt hebben. Zonder me er vanaf te willen maken, gaf dat mij toch wel een soort rust en de hoop dat ik redelijk snel mijn leven weer op zou kunnen pakken. Dat ik emotioneel gauw weer op eigen benen zou kunnen staan.
Bibian en ik hebben inderdaad heel veel gesproken over wat ‘ons’ overkwam en voor mij voelde dat op dat moment ook zo. Toch is mij natuurlijk iets heel anders overkomen dan Bibian. Ik ben gezond – afkloppen – en ik leef. Bibian is dood.
De ontkenningsfase - ‘meneer uw vrouw gaat dood’, ‘nee hoor, helemaal niet’ – meende ik in elk geval samen met Bibian beleefd te hebben in de eerste weken nadat we haar doodvonnis kregen. We konden het gewoon niet geloven, wilden er niet aan. Toen werden we boos. ‘Klote doktoren, wat weten die er nou helemaal van! ‘Wij’ gaan helemaal niet dood, let maar eens op, geen sprake van.’ Toen zijn we gaan marchanderen. OK, ‘we’ gaan misschien wel dood, maar we willen nog wel eerst een aantal dingen doen. Daarna komt de depressie, en tenslotte acceptatie. Ik geloof niet dat Bibian aan die laatste twee is toegekomen. Ik heb uiteindelijk schoorvoetend geaccepteerd dat het hopeloos was. Wel pas helemaal op het laatst, maar toen drong het toch wel tot me door dat het niet meer goed zou komen. En daarom dacht ik ook dat ik al een heel eind was met mijn rouw.
En nu denk ik ineens dat ik naïef ben geweest. Volgens mij ben ik nog niet eens begonnen. Zit ik nog in de wachtkamer. Ik ‘ontken’ niet dat Bibian er niet meer is, ik leef en breng de dag door alsof ze er nooit geweest is. Alsof ze helemaal nooit bestaan heeft. En als ze er nooit geweest is, kan ze er dus ook niet ‘niet meer’ zijn. Een soort pre-ontkenningsfase. Misschien leuk om op te promoveren voor een jonge aanstormende psycholo(o)g(e)? Ik gooi maar een balletje op.
Ondertussen schiet ik voortdurend vol. Je hoeft maar naar me te wijzen of de tranen stromen mij over de wangen. Die moeten toch ergens vandaan komen, zou je zeggen. Kennelijk hapert het in de communicatie tussen mijn ratio en mijn gevoel. Het is ook niet dat ik niet ‘wil’ rouwen, of dat ik er bang voor ben. Ik wil dolgraag rouwen. Kom maar op met die rouw. Ik wil er doorheen, ik wil het voelen. Ik wil het allemaal. Ik wil Bibian.

  

zondag 9 september 2012

Seks

 
Een beschrijving van mijn huwelijk met Bibian is niet compleet zonder iets over onze seks te zeggen. Dat vind ik niet makkelijk, omdat ik niet van plastische beschrijvingen van seks hou, en de details niemand iets aangaan. Ik ken bovendien heel weinig schrijvers die zonder obsceen te worden iets over het onderwerp weten te melden. Dat komt denk ik, omdat er zo’n taboe op rust en vrijwel niemand in staat is er vrij en zonder ‘bijgedachten’ over te praten.
Maar het speelde wel altijd een grote rol in ons huwelijk. Het schijnt dat in de meeste relaties het aantal keren dat je seks hebt in het eerste jaar, daarna in de hele rest van de relatie nooit meer wordt gehaald. Een weinig hoopgevende gedachte, zou ik zeggen.
Mijn ouders waren niet preuts en voedden mij ook niet zo op. Zij hadden er geen moeite mee aan mij, of aan anderen te laten zien dat ze elkaar leuk vonden. Zo gingen zij regelmatig samen in bad waarbij ze zich dan door mij toastjes met roerei en kopjes thee lieten serveren. (ben ik nog altijd goed in) Op vrijdagavonden was het niet de bedoeling dat ik na elven nog beneden kwam en ik wist heel goed waarom. Ter compensatie kreeg ik van mijn moeder allerlei lekkers toegestopt voor op mijn kamer.
Mijn vader vertelde mij dat hij als klein jongetje, een keer toen er bezoek was en er aan tafel hoogdravend over engelse literatuur gesproken werd, trots vertelde dat hij ook engels kon: ‘Oh my wife, my piemel stands so stijf’ (spreek uit op z’n engels). Mijn vooroorlogse opa verbleekte en stuurde hem onder de vreselijkste bedreigingen van tafel.
Bij Bibian thuis werd niet over het onderwerp gesproken. In haar late pubertijd werd ze door haar moeder wel eens voor hoer uitgemaakt als ze liet blijken dat ze een bepaalde jongen leuk vond. Bibian was erg verlegen en onzeker over zichzelf, dus dat kwam hard aan. Ik heb bij haar ouders nooit enig blijk van intimiteit bespeurd. Wel zoende mijn schoonmoeder mij altijd op m’n mond, waar ik een licht ongemakkelijk gevoel bij had. Bibian vond dat ik het maar als een compliment moest zien. Dat hield abrupt op toen ik, na jaren mijn mond te hebben gehouden, haar een keer aansprak op haar gedrag ten aanzien van haar enige dochter.
Ik denk dat ik wel kan zeggen dat ik altijd verliefd op Bibian ben geweest. Zij was voor mij de mooiste en de opwindendste vrouw die ik ooit had gezien. Ik vond haar overal lekker ruiken en proeven en kreeg nooit genoeg van haar. In het begin werd ze daar soms een beetje nerveus of lacherig van, maar dat veranderde met de jaren. Langzaam leerden we elkaar kennen en ontdekten we wat we wel en niet prettig vonden. Daar hoorden geen boetseerfilms of hulpstukken bij. Wij deden alles gewoon met z’n tweeën. Ik ben er van overtuigd dat een lange relatie met één iemand ook voor de seks tot veel meer diepgang en avontuur leidt dan vele kortstondige relaties. Als je maar eerlijk tegen elkaar durft te zijn. Ik realiseer me dat dit een uiterst Christelijk standpunt is, en dat monogamie mondiaal en historisch gezien moeilijk verdedigbaar is. Ik ken echter beide soorten relaties en kies – zonder te willen moraliseren - volmondig voor de diepgang en het plezier van de trouw aan één partner.



zaterdag 8 september 2012

Paarden

 
Lulu is een paardenmeisje. Toen zij net twee jaar was, lieten we haar op Koninginnedag in het Amsterdamse Vondelpark voor een euro een rondje op een pony rijden. Sinds die dag had zij het alleen nog maar over paarden, begon boeken en afbeeldingen te verzamelen en manisch paarden en pony’s te tekenen. Ze wilde op paardrijles. In Nederland kan dat pas als je zes jaar bent, dus moest ze nog even geduld hebben.
Op een camping in de bergen van Extremadura in Spanje hadden ze paarden. Hoewel Lulu nog maar vier was, moest en zou ze een ritje maken. Ze wist het de campinghouder duidelijk te maken en die had geen bezwaar. Ik had zelf nog nooit op een paard gezeten en was licht bezorgd toen bleek dat we met z’n allen die avond een tocht door de bergen zouden gaan maken. Mijn paard heette Napoleon en het was vanaf ons allereerste contact duidelijk dat het dier mij niet mocht. De dochter van de campinghouder, die als gids meeging, had ons uitgelegd hoe je naar links en naar rechts kon met een paard, maar Napoleon gaf geen sjoege. De keizer trok zijn eigen plan. Ik raakte al snel achterop en probeerde dan maar voorzichtig van het prachtige uitzicht te genieten.
Lulu zat als een koningin op haar ros met een trotse en ongenaakbaar majesteitelijke blik. Bibian bleef, verantwoordelijk en oplettend als ze was, de hele tijd achter of naast haar rijden, en leek zich comfortabel te voelen in het zadel. Valentijn en Swip deelden samen één paard en hadden al snel door hoe ze het in galop konden krijgen. Als maniakken scheurden ze gillend en joelend onbevreesd berghellingen op en af, aangemoedigd door de dochter van de campinghouder, die ‘Los Hollandeses’ wel grappig vond.
De volgende zomer namen we met z’n allen rijlesen in de Alpujarras en Bibian en ik daarna nog een aantal in het Amsterdamse bos. Ik was het zelf nu ook leuk gaan vinden en had iets van mijn angst  weten te overwinnen.
Bibian en ik waren ons inmiddels in Americana gaan verdiepen. We luisterden veel country en blue grass en bekeken alle films met John Wayne. De symphatieke hork is voor mij sindsdien een rolmodel geworden. We droomden ervan met ons gezin een zomer in het zadel door te brengen in de een of andere zuidelijke Amerikaanse staat.
Toen Lulu eindelijk zes werd mocht ze op paardrijles. Gewapend met rijbroek, laarzen, cap en zweepje trad ze overgelukkig aan voor haar eerste ‘echte’ les. Het was wel even slikken dat ze voorlopig alleen op pony’s zou rijden, maar goed, een pony is ook een soort paard. Alleen iets kleiner. En zo sta ik nu elke zaterdag naar Lulu te kijken, die in het ‘minst gevorderden’ groepje zit en al bijna de galop onder de knie heeft. In de kantine van de manege kennen ze mij als ‘meneer koffie verkeerd broodje kroket’. Zo zie je maar. Als je je kinderen serieus neemt kom je nog eens ergens.

Toonklok

 
Een aantal jaar geleden, ik studeerde nog, bezocht ik de componist Peter Schat in zijn huis aan de Oudezijds Voorburgwal in Amsterdam. Ik was nieuwsgierig naar de mens achter de maker van spraakmakende stukken als De Hemel, Kind en Kraai en de opera Symposion, de bedenker van de Toonklok en de schrijver van een aantal brilliante en vaak zeer geestige essays over muziek en aanverwante zaken.
Ik belde hem op en was welkom om langs te komen. Ik had handgemaakte bonbons meegebracht en dat bleek een goede zet. Ik had wat eigen partituren bij me en was natuurlijk nieuwsgierig naar het oordeel van de meester, maar ik kwam toch vooral om hem te horen praten over wat hem zoal bezighield. Ik heb altijd het idee gehad dat je van het gesprek, de uitwisseling en de anekdote veel meer leert dan van droge lessen. Verhalen blijven hangen en geven stof tot nadenken, feiten ben je meteen weer vergeten. Ik tenminste wel.
Hij sloeg een blik op mijn werk en schoof het snel terzijde. ‘Ah ik zie het al,’ zei hij met lichte teleurstelling in zijn stem, ‘geen Toonklok.’
De Toonklok is een fantastisch concept waarmee je de twaalf tonen van het oktaaf groepeert naar alle mogelijke drieklanken. Zo ontstaan er twaalf ‘uren’ met ieder een eigen intervalkarakter. Moduleren doe je van ‘uur naar uur’. Je kan het zien als een vervolmaking van Arnold Schönbergs idee van de twaalftoons muziek. Zelf noemde Peter Schat het ‘de oplossing van het probleem van de chromatische harmonie’. Enige megalomanie was hem niet vreemd, maar dat hoort ook wel een beetje bij zijn generatie. Denk maar aan Harry Mulisch met zijn malle Compositie van de Wereld.
Voor hem was twaalftoonsmuziek de toekomst. Een evolutionair gegeven bovendien. Het menselijke gehoor zou langzaam maar zeker wennen aan meer chromatische klanken, de kleinere intervallen hogerop in de boventonenreeks.
Ik vroeg hem of hij serieus dacht dat toekomstige bouwvakkers in ‘het negende of tiende uur’ van zijn klok van hun steigers naar de meisjes zouden fluiten. Hij gaf niet meteen antwoord. Volgens mij overwoog hij een fractie van een seconde om toe te geven dat dit natuurlijk flauwekul was. Toen zei hij heel beslist dat hij daar absoluut van overtuigd was. ‘Denk maar aan een jongleur,’ zei hij. ‘Eerst oefent hij met drie kegels, dan vier, etc, steeds komt er eentje bij, en op het laatst kan hij het zelfs met twaalf.’ Heel toevallig had ik de week daarvoor in de Daklozenkrant een interview gelezen met een Amsterdamse jongleur die enige jaren lang, dag in dag uit in het Vondelpark met ontbloot bovenlijf had staan oefenenen. Hij kon er zes in de lucht houden, en met zeven hield hij het soms een paar seconden vol. In het interview vertelde hij dat zeven het absoluut maximum haalbare was. Meer kon wel, maar nooit langer dan een paar seconden. Volgens de legende was er eeuwen geleden in China een meester geweest die het met acht had gekund. Jongleren met meer kegels was gewoon niet mogelijk.
De middag vloog voorbij en de bonbonnetjes raakten op. Ik kan zelf helemaal niets met de Toonklok, en jammergenoeg – of misschien wel gelukkig – heeft het concept geen school gemaakt. Toch heeft Peter Schat er wel degelijk een aantal prachtige en zeer persoonlijke stukken mee gemaakt.  

donderdag 6 september 2012

Idylle

 
Hoewel ik vol vertrouwen ben over de toekomst heb ik minder dan ooit een idee wat die me zal gaan brengen. Alle min of meer comfortabele zekerheden die ik tien maanden geleden nog had, zijn er plotseling niet meer. Ik sta er alleen voor en draag de verantwoordelijkheid voor drie kinderen. Dat is wat ik weet. Toch is dat gevoel niet geheel nieuw.
Bibian en ik hebben het altijd zonder meekijkende (of meebetalende) ouders moeten zien te redden; we hadden geen broers of zusters om de kinderen eens lekker een weekeindje bij te parkeren, er was vrijwel geen directe familie om even bij te springen of ons te adviseren.
Misschien was het wel daarom dat wij altijd het gevoel hadden dat we een soort zondagskinderen waren.
Toen we trouwden voelden we ons een stel oplichters omdat het niet om een ‘serieuze’ reden was. Er was geen kind op komst, er was geen financiële of opportunistische reden. We hadden gewoon een keer bedacht dat we er zin in hadden, en dat we graag de rest van ons leven bij elkaar wilden blijven. En zo was het ook toen Valentijn geboren werd. We voelden ons amateur ouders, die maar zo’n beetje wat aanklooiden. Charlatans. Niet dat we het niet serieus namen, onze kinderen zijn altijd het allerbelangrijkste voor ons geweest, maar we hadden het gevoel dat wij iets niet wisten wat de rest van de wereld wél wist. Dat we er niet echt bij hoorden.
En we verbaasden ons er over dat het zo lang goed bleef gaan. We hadden steeds het gevoel dat er op een dag wel iemand aan de deur zou kloppen om ons er fijntjes op te wijzen dat het zo natuurlijk niet langer kon. Dat we nu eindelijk maar eens volwassen moesten worden en gaan doen wat iedereen deed. Een soort morele deurwaarder met een dwangbevel.
Ondertussen bleven we maar doen wat we belangrijk vonden en het liefste deden, en kwamen we er mee weg.
Ik heb altijd geweten – diep van binnen – dat er op een dag iets vreselijks zou gebeuren. Iets wat abrupt een eind zou maken aan onze schandelijke en goddeloze idylle. Ik wist het gewoon; zo diep zit dat afschuwelijke calvinisme kennelijk bij mij. En dat ondanks mijn levenslustige joodse opvoeding.
En nu lijkt het ook nog waar te zijn geworden, uitgekomen te zijn.
Het gekke is dat mijn gevoel hetzelfde is gebleven. Ook nu voel ik mij een zondagskind. Hoe Bibian en ik alles samen hebben gedaan vanaf het moment dat we het slechte nieuws kregen tot en met de begrafenis (en daarna) voelt niet anders dan hoe ons trouwen voelde of de geboorte van de kinderen. Het voelt nog steeds als een kado, hoe gek het ook klinkt, toch is het zo. Ook mijn verdriet hoort daar bij. Het is van mij en ik koester het.
Zo wilden wij het samen, en zo wil ik het nog steeds.



woensdag 5 september 2012

Ouders

 
Ik verloor redelijk jong eerst mijn moeder en daarna mijn vader. Dat heb ik als heel verdrietig ervaren, maar vreemd genoeg ook als een bevrijding. Ik had lieve en zorgzame ouders, en ik geloof dat ik, hoewel niet gepland, toch wel gewenst was. Ik was een vrolijk en geïnteresseerd jongetje, deed het aanvankelijk goed op school en schepte daarmee hoge verwachtingen bij mijn ouders.
Als ik ergens belangstelling voor toonde werd ik meteen ‘op les gedaan’ of kreeg ik er boeken over. Als die lessen dan vervolgens tot niets leidden en de boeken ongelezen onder in de kast bleven liggen vonden ze het moeilijk hun teleurstelling te verbergen. Zij waren enorm van de gedegen aanpak met lessen en een methode. Ik zocht dingen liever zelf uit zonder leraar. Dat ik mij na een jaar van vruchteloze ‘klassieke’ gitaarlessen langzaam maar zeker ontwikkelde tot een redelijk virtuoos gitarist was niet aan hen besteed. Als je iets wilde leren volgde je lessen en studeerde je tot je het onder de knie had. Zelf aangeleerde vaardigheden werden niet serieus genomen. Niet onbegrijpelijk, omdat ze allebei in het onderwijs zaten.
Misschien waren ze ook wel onbewust selectief in het stimuleren van mijn talenten. Herkenden ze alleen de dingen die ze begrepen of verwachtten op grond van hun eigen belangstelling en achtergrond. Zadelden ze mij wellicht met hun eigen ambities op.
Valentijn zong als baby vaak voor zichzelf in zijn bedje. Bibian en ik maakten allebei muziek, dus leek het ons logisch en vanzelfsprekend dat onze zoon muzikaal was. Misschien wel een Mozart in spe.
Nog voor hij vier jaar was zat hij dus met een mini huur-stradivarius op vioolles bij de leukst mogelijke juf. Als er bezoek kwam lieten we hem zijn viooltje uitpakken en kraste hij braaf de drie of vier noten die hij had geleerd. Ik nam hem mee naar het vioolconcert van Sibelius in een lunchconcert met Vadim Repin, en naar Shlomo Mintz die in het Concertgebouw alle 24 capricen van Paganini voor ons speelde. Toen we na afloop in de rij stonden voor een gesigneerde cd wenkte de meester ons naar voren – hij moet zichzelf in Valentijn herkend hebben: een klein bleek jongetje met prachtige rode krullen – en vroeg mij of ik wist van een opleiding voor bijzonder getalenteerde kinderen in Israël. Hij schreef het adres op een blaadje.
Dat klonk goed! Een gedegen opleiding met een duidelijke methode! Elke dag dwong ik Valentijn zijn stukjes te spelen, en of het nog niet genoeg was begon ik ook zelf voor hem te componeren. Hij maakte absoluut vorderingen, maar tot vioolspelen kwam het niet. Hij had er gewoon niets mee. Ik bleef maar aandringen, zocht hem een nieuwe superleuke juf, maar het was mijn ambitie, niet de zijne. Hij heeft het uiteindelijk vier jaar volgehouden. Toen pas durfde hij tegen zijn teleurgestelde vader te zeggen dat hij écht niet meer wilde.
Ondertussen had ik over het hoofd gezien hoe sportief hij was, hoe ongelofelijk hard hij kon rennen, en hoe goed hij eigenlijk voetbalde.




dinsdag 4 september 2012

Componeren

 
Volgens mij bestaan er twee soorten componisten. De ene soort is in harmonie geïnteresseerd en denkt vertikaal, de andere soort is in melodie geïnteresseerd en denkt horizontaal. Combinaties komen bijna niet voor; de enige die ik kan verzinnen is Bach, maar die valt sowieso buiten elke categorie.
De vertikalen schrijven dus vooral akkoorden, samenklanken, en componeren van akkoord naar akkoord. Dat zijn ook de componisten die in orkestratie zijn geïnteresseerd. Om hun akkoorden te verfraaien en gewichtiger te maken verzinnen ze de meest exotische combinaties van instrumenten, of schrijven ze soms zelfs compleet nieuwe instrumenten voor die ze zelf vervaardigen of door anderen laten bouwen. Ze creëren een soort muzikale toren van Babel. Het symfonieorkest is hun medium bij uitstek. Dit soort componisten wordt al snel – door geïmponeerde concertbezoekers - met termen als ‘geniaal’ betiteld.
Hun partituren staan vol aanwijzingen als: zich verliezend, aanzwellend, nóg luider, ondraaglijk luid, etc. Er wordt veel gebladerd in orkestratieboeken en partituren van beroemde collega’s. Als je – zoals ik – meer in het horizontale aspect van muziek bent geïnteresseerd, valt er aan hun muziek niet zoveel te beleven. De symfonieën van Mahler vormen het absolute en intimiderende hoogtepunt. Een orgasme van klankerupties, of, dat kan dus ook, een hoop gebakken lucht.
De horizontalen houden van melos en contrapunt. Het mysterie van de spanning tussen de ene noot en de andere noot; de relatie tussen de ene stem en de andere stem. Wat er dan ‘toevallig’ onder en boven elkaar klinkt is het resultaat van de stemvoering en ook alleen in die context te begrijpen. Een vertikale analyse van elke tel kan dan soms vreemde samenklanken opleveren, die alleen relevant zijn in de context van het verloop van alle stemmen.
Componisten van deze categorie verstaan hun vak natuurlijk ook, maar zullen toch minder belang hechten aan de orkestratie van hun muziek. Stravinsky zei ooit dat hij orkestreren heel gemakkelijk vond: ‘Je verdeelt alle noten over het orkest en je moet er alleen maar voor zorgen dat je voor alle instrumenten noten voorschrijft die binnen hun bereik vallen.’ Dat bedoelde hij natuurlijk ironisch, hij kon meesterlijk en heel origineel orkestreren, maar het zegt wel iets over zijn houding als componist. Waar voor hem het zwaartepunt lag.
Componist Guus Janssen, die ik hierbij voor het gemak maar even tot horizontalist bombardeer, vertelde mij eens dat hij een compositie (van hemzelf) pas ‘vertrouwde’ als deze ook in een andere bezetting tot haar recht kwam. Het ging hem dus om de noten, en niet om de kleurtjes.
Ik heb zelf stiekem altijd het gevoel dat de vertikalen, de kleurenzwelgers dus, gewoon iets missen, en dat gemis proberen te camoufleren met een caleidoscoop aan suggestieve klankschakeringen. Het lijkt heel wat, maar het is eigenlijk niet zo veel. Dat heeft iets onmachtigs, iets impotents zou je kunnen zeggen. Mannetjesmuziek. De horizontalen daarentegen, hebben niets te verbergen, en zeggen gewoon wat ze willen zeggen. Dat vergt een andere, meer aardse levenshouding.

maandag 3 september 2012

Eerste schooldag

 
De eerste dag van het nieuwe schooljaar. We moesten voor het eerst weer allemaal ‘vroeg’ op, en dus ook de avond ervoor op tijd naar bed. Dat had nog al wat voeten in aarde omdat ik per se alle kinderen voor het slapengaan met luizenshampoo wilde behandelen. Na enig geruzie over de volgorde van de te behandelen kinderhoofdjes en nog wat gemopper tussendoor lag iedereen uiteindelijk tevreden met een handdoek over zijn kussen in bed. Valentijn erg opgewonden omdat hij voor het eerst naar de middelbare school zou gaan en Lulu met een bijna helemaal losse tand. Voor haar reden genoeg om nog vijf keer uit bed te komen.
Ik lag er zelf ook vroeg in, maar kreeg nog tot laat goedbedoelde sms-jes van bezorgde vriendinnen ivm de eerste schooldag en hoe moeilijk dat emotioneel voor me zou zijn. Daar had ikzelf eigenlijk nog helemaal niet aan gedacht, maar nu begon ik me wel een beetje zorgen te maken omtrent de rol die ik de volgende dag op het schoolplein zou moeten vervullen. Toch maar een pilletje dan.
De volgende ochtend heb ik eerst bij iedereen de luizenshampoo er onder de douche weer uitgespoeld en daarna rustig ontbeten met thee en verse jus.
Ik dek de ontbijttafel altijd al de vorige avond, smeer dan ook vast de boterhammen voor Lulu’s lunch en pers sinaasappels uit. Ik ben hier trouwens de enige die van verse jus houd, maar ik dwing de kinderen het op te drinken vanwege de vitamines die er in schijnen te zitten. Beetje zoals ik vroeger van mijn moeder een levertraanpil moest slikken (van vrije uitloop scharrelwalvissen) en een paar fluorpilletjes voor het slapengaan.
We fietsten vol goeie moed met z’n allen naar school, maar Valentijn sloeg halverwege af om op zijn nieuwe school zijn boeken te gaan halen. En ja hoor: ik schoot vol. Daar ging hij met zijn mooie rode haar en een enorme Dirk-tas aan zijn stuur. Mijn grote kleine oudste zoon.
Daarna schoot ik opnieuw vol in de klas van Lulu, en nog een keer bij Swip, die nu in groep acht zit en niet bij het afscheid nog vijf keer door zijn over-emotionele vader geaaid en geknuffeld wilde worden.
Om tien uur had ik een interview met Het Parool waarbij ik nog twee keer volschoot en toen was het twaalf uur. Tijd voor de lunch.
Omdat Valentijn vroeg thuis was gekomen met zijn schoolboeken, en de rest van de dag vrij was, zijn we samen naar café de Tuin in de Jordaan gefietst voor een broodje en een kop koffie.
Ik weet niet of het kwam omdat Beau van Erven Dorens aan het tafeltje tegenover ons met zijn laptopje zat, of omdat Valentijn na eerst uitgebreid kritisch de menukaart bekeken te hebben, iets bestelde dat ik zelf nooit zou nemen (een tosti met dubbel kaas en salami). Misschien kwam het gewoon door het mooie september weer of omdat ik Bibian zo vreselijk en hartstochtelijk mis, maar plotseling werd ik overvallen door een onverklaarbaar, maar onmiskenbaar en overweldigend gevoel van geluk.