zaterdag 23 maart 2013

Orakel

 
‘Het komt allemaal goed, alleen niet met mij erbij’ zei Bibian als een mantra.
Wat zou ze daarmee bedoeld hebben. Ik vermoed dat ze mij moed wilde inspreken. Misschien voelde ze zich ook wel schuldig dat ze er zomaar tussen uitkneep. Mij met de gebakken peren liet zitten.
Dat zinnetje speelt steeds door mijn hoofd. Wanneer komt het dan goed. Hoe weet ik wanneer het goed is.
Het is een uitspraak als van een orakel. Raadselachtig. Onbegrijpelijk. Geen geruststelling, eerder een opdracht.
Het is nu bijna acht maanden verder. En inderdaad: we maken het goed. We functioneren, staan ’s morgens op, ontbijten samen. Ik breng de kinderen naar school (Valentijn is nu oud genoeg om zelf te gaan), haal ze ’s middags weer op, doe de boodschappen, kook het avondeten. Ik doe het allemaal graag, zou het niet anders willen, behalve dan dat jij er niet meer bent.
Ik ben bang dat het toch allemaal wat minder vrolijk is geworden. Ik word niet meer gecorrigeerd in mijn stilzwijgen, mijn lethargie. Voor mijn gevoel ben ik optimistisch, positief, grappig, enthousiast, maar ik vraag me af of de kinderen dat ook zo ervaren. Ik vraag het ze met enige regelmaat: vinden jullie mij erg veranderd sinds mama dood is. Nee, zeggen ze dan. Nou ja, wel een beetje.
Hoe dan?
Hmm... ja... Dat weten ze niet precies.
Ben ik strenger geworden? Ja, dat wel. Maar dat moet ook wel.
Waarom dan?
Omdat je het allemaal alleen moet doen papa.
Ben ik onredelijk.
Nee, niet onredelijk. Nou... soms.
Wat missen jullie het meeste.
Mama.
Maar wat dan.
Gewoon... mama.
We maken plannen voor de zomer. Niet naar Spanje. Spanje ben jij.
Roemenië moet het worden. Daar zijn beren en wolven.
Gaan we die dan zien, vraagt Lulu.
Zeker.
Is dat niet gevaarlijk.
Heel gevaarlijk.
Is daar ook Wifi, vraagt Swip bezorgd.
Ik denk dat de kinderen eigenlijk het liefste naar een familiecamping in Frankrijk zouden gaan, maar dan hebben ze pech. Dat lijkt me een van de allertreurigste dingen die je als weduwnaar kunt doen.
Ik vind het doodeng om zomaar naar de Karpaten te rijden, maar ik heb toch het gevoel dat ons dat meer gaat opleveren. Ik wil ze zo graag het gevoel van familie meegeven. Dat wij bij elkaar horen, een gezin zijn. Voordat iedereen straks zijn eigen weg gaat. Ik denk – en hoop – dat we, als we wat meer op elkaar aangewezen zijn, ons verbond sterker maken. Elkaar vinden. Noodgedwongen.
En als we dit kunnen met z’n vieren, dan lukt de rest ook wel. Dan komt het allemaal goed.




woensdag 13 maart 2013

Acht!


Lulu is acht jaar geworden. Een vrolijke en een droevige dag tegelijk. Om op school te trakteren hadden we samen een soesjestaart gemaakt. Bonbonnetjes voor de juffen. Omringd door haar klasgenootjes zat ze in haar mooiste kleren aan haar tafeltje te vertellen over de kadoos die ze had gekregen. Ja, ik heb haar vreselijk verwend. Neem me elke keer voor dat niet meer te doen, maar ik kan het gewoon niet laten. Ik weet heus wel dat materiële zaken het verdriet niet wegnemen, en ook niet haar liefde kopen. ‘Can’t buy me love’ en zo. Maar toch.
De tranen stroomden onder mijn bril door over mijn wangen. Acht jaar. Bibian dood. Wat zou ze trots geweest zijn.
Ik moest een receptje ophalen bij de apotheek, maar kon mijn tranen niet stoppen. Het kan me ook niet meer schelen. Het is mijn verdriet, mijn gemis.
Ik kwam thuis in mijn huis vol slingers en ballonnen.
Er kwam verjaardagsvisite: ik schoot vol. Het bezoek nam afscheid: ik schoot vol. Toch kan ik niet zeggen dat het geen leuke dag was. Het was een geweldige dag. Mijn kleine dappere meisje is acht jaar geworden!
Mijn familie, voor zover nog in leven, stuurt altijd kaartjes en kadootjes als een van de kinderen jarig is. Ik had gehoopt – niet voor mezelf maar voor Lulu – dat ‘oma’ tenminste een kaartje zou hebben gestuurd. Maar er kwam niets, geen post, geen mail, geen telefoontje. Lulu had er niet echt op gerekend maar ik kon aan haar zien dat ze teleurgesteld was.
Ik probeerde er geen acht op te slaan, maar ik merkte dat het me toch boos maakte, verdrietig. Wat bezielt iemand om eerst haar eigen dochter rustig te laten creperen, vervolgens wel te komen kijken hoe ze erbij ligt in haar kist, en dan niets meer te laten horen. Op geen enkele manier de verantwoordelijk willen nemen voor haar kleinkinderen.
Dat wil er bij mij gewoon niet in. Het is zo absurd, dat je er eigenlijk niet eens boos om kunt zijn.
Ik ben trots op onze kinderen. Hoe ze zich erdoor slaan, alledrie op hun eigen manier, met openlijk en verborgen verdriet, woedeuitbarstingen, lachstuipen, frustraties, huilbuien, plezier met elkaar en met vriendjes, cito-toetsen, schriftelijke overhoringen, goede en minder goede rapporten, een vader die altijd doet wat hij belooft, maar soms wel lang op zich laat wachten, goede en minder goed gelukte maaltijden, geen familie maar wel heel veel trouwe vrienden, een nieuw leven en een oud dat al een verhaal begint te worden.
We zijn er nog, functioneren nog. We zijn beschadigd, maar misschien niet blijvend. En het allerbelangrijkste: we zijn een gezin, we zijn elkaar trouw gebleven. We geloven er nog steeds in.

dinsdag 5 maart 2013

Leuven

 
In de stellingkast in de bijkeuken staat nog altijd een grote doos Abraxane; het wondermiddel dat Bibian zou genezen, maar dat de artsen haar niet wilden geven. Experimenteel. Onverantwoord.
Ik was het al weer vergeten, al die medicijnen die een tijdje zo’n grote rol speelden in ons leven. Maar zojuist belde mijn vriend E. of ik het nog had; hij wist er misschien iemand voor.
Ik dacht aan een TEDx praatje dat ik onlangs zag, van een jongen van vijftien jaar die een test heeft ontwikkeld voor alvleesklierkanker. 90% betrouwbaar, spotgoedkoop. Geen geneesmiddel, maar wel een mogelijkheid de diagnose eerder te stellen. Als het niet is uitgezaaid, is het soms nog operabel. Is er hoop. Voor anderen.
Ondertussen was ik mijn bonnetjes van 2012 aan het uitzoeken, en maakte zo onbedoeld een reis door het verleden.
Een lunch in een café in Leuven in mei.
Toen zaten we in Meerle, ons laatste min of meer gelukkige familieuitje, in het prachtige huis van vrienden. Het was heerlijk weer. We maakten filmpjes, namen onze liedjes op. Magere Hein was nog ver weg. Misschien verlaat of zelfs verhinderd.
In Leuven was een arts die Bibian Abraxane wilde toedienen. Ik had hem al over de telefoon gesproken. Een jongeman. Nu al professor. Sympathiek.
Omdat we toch in België waren, leek het ons een goed idee eens te gaan praten.
We namen plaats in zijn kleine spreekkamer. Vertelden ons verhaal.
Hij hoorde ons aan, maar wond er geen doekjes om: hij raadde het af.
Als we in Leuven zouden wonen, zou het zeker het proberen waard zijn, maar om elke week vanuit Amsterdam op en neer te rijden voor een kuur die Bibian niet zou genezen, leek hem een slecht idee.
Het zou haar hoogstens wat meer tijd geven, maar ook zieker maken. Het was een middel met mogelijk heftige bijwerkingen en geen garanties.
De kinderen zaten onrustig op hun stoelen te wippen: gaan we ook nog iets leuks doen?
Bibian had genoeg gehoord. Ze had op dat moment een relatief ‘milde’ chemokuur die haar ook niet zou genezen. Waarom die inruilen voor een andere met alleen maar nadelen als ze toch moest sterven.
Om nog een positieve draai aan ons bezoek aan Leuven te geven, reden we de stad in, parkeerden ons busje ergens in het centrum.
Best een mooie stad, Leuven. Universiteitsstad. Oudste Katholieke universiteit van de wereld. Veel kroegen en restaurants. Ergens op een pleintje vonden we een groot café waarvan de kaart ons beviel. Wafels met krieken. Het was tenslotte meivakantie.
Op weg terug naar de bus fietste een energieke Leuvenaar ons tegemoet.
‘Aan de kant!’ riep hij boos.
Hij vatte het perfect voor ons samen: ‘Kankertoeristen’. 

maandag 4 maart 2013

Koorts

 
Koorts. Ik dacht, ik maak een wandeling in het Amsterdamse Bos met Lulu en Swip, die een dagje vrij hadden. Pannekoeken eten. We gingen met de auto naar het bos, en wandelden naar de Geitenboerderij. Ik ben al tien dagen grieperig, maar was koortsvrij opgestaan. Voor het eerst scheen de zon; drie kilometer moest toch te doen zijn.
Eenmaal in het bos wist ik het meteen: geen goed idee. Maar ik wilde de kinderen niet teleurstellen, die zich nu op pannekoeken verheugden.
Ooit had Lulu twee keer achter elkaar een koortsstuip. Ze was nog een baby, kreeg plotseling hoge koorts. We gaven haar een zetpil en ze kreeg een stuip. Verstrakte helemaal. Het duurde maar heel even, toen ademde ze weer gewoon.
De huisarts kwam, niets aan de hand. De koorts daalde door de zetpil.
’s Avonds kreeg Lulu opnieuw hoge koorts. We gaven haar dus maar weer een zetpil. Al snel schoot ze opnieuw in een stuip, maar nu veel langer en heviger dan de eerste keer.
Ze werd blauw, bewoog niet meer, ademde niet meer. We waren totaal in paniek.
Ik belde de doktersdienst, het alarmnummer, stond met mijn mobieltje aan mijn oor terwijl Bibian gilde: ‘Klaas, Klaas, O God, Klaas, ze is dood. Lulu is dood.’
Ik kreeg iemand aan de lijn. Riep dat mijn dochtertje dood was.
Op dat moment schoot ze weer uit haar stuip. Ze lag op de grond in onze woonkamer met Bibian boven haar. Ze ademde, kreeg weer kleur.
De weekenddokter kwam en stelde voor toch maar naar de eerste hulp te gaan. Twee koortsstuipen achter elkaar was niet gebruikelijk. In het ziekenhuis wilden ze Lulu een nachtje ter observatie houden.
Daar moest ik aan denken toen ik met gloeiende wangen door het Amsterdamse Bos liep, op weg terug naar de auto. Langs al die plekken waar ik ook met Bibian was.
Het grote stuk graniet waar we samen zaten toen onze agressieve huisbaas haar had geslagen. We hadden net aangifte gedaan, waren nog in shock.
Het veldje waar we samen tegen de sterren schreeuwden, vroeg in de novemberavond, toen we net het slechte nieuws hadden gekregen van haar kanker.
De laantjes waar we samen renden, of ik met haar meefietste als zij alleen rende.
Het pierebadje waar we op mooie zomeravonden met onze kinderen op het gras lagen. Een tas vol lekker eten bij ons.
De manege waar we samen trots naar onze dochter op haar grote pony hadden staan kijken. En later zelf ook lessen namen.
Ik zag haar plotseling weerspiegeld in het raam tegenover me, toen we bij de Geitenboerderij op het terras zaten. In haar grote gewatteerde legerjas liep ze voorbij. Ik schrok, draaide me om, maar er was niemand.
Het zal de koorts wel geweest zijn.