‘Het komt allemaal goed, alleen niet met mij
erbij’ zei Bibian als een mantra.
Wat zou ze daarmee bedoeld hebben. Ik vermoed
dat ze mij moed wilde inspreken. Misschien voelde ze zich ook wel schuldig dat
ze er zomaar tussen uitkneep. Mij met de gebakken peren liet zitten.
Dat zinnetje speelt steeds door mijn hoofd.
Wanneer komt het dan goed. Hoe weet ik wanneer het goed is.
Het is een uitspraak als van een orakel.
Raadselachtig. Onbegrijpelijk. Geen geruststelling, eerder een opdracht.
Het is nu bijna acht maanden verder. En
inderdaad: we maken het goed. We functioneren, staan ’s morgens op, ontbijten
samen. Ik breng de kinderen naar school (Valentijn is nu oud genoeg om zelf te
gaan), haal ze ’s middags weer op, doe de boodschappen, kook het avondeten. Ik
doe het allemaal graag, zou het niet anders willen, behalve dan dat jij er niet
meer bent.
Ik ben bang dat het toch allemaal wat minder
vrolijk is geworden. Ik word niet meer gecorrigeerd in mijn stilzwijgen, mijn
lethargie. Voor mijn gevoel ben ik optimistisch, positief, grappig,
enthousiast, maar ik vraag me af of de kinderen dat ook zo ervaren. Ik vraag
het ze met enige regelmaat: vinden jullie mij erg veranderd sinds mama dood is.
Nee, zeggen ze dan. Nou ja, wel een beetje.
Hoe dan?
Hmm... ja... Dat weten ze niet precies.
Ben ik strenger geworden? Ja, dat wel. Maar
dat moet ook wel.
Waarom dan?
Omdat je het allemaal alleen moet doen papa.
Ben ik onredelijk.
Nee, niet onredelijk. Nou... soms.
Wat missen jullie het meeste.
Mama.
Maar wat dan.
Gewoon... mama.
We maken plannen voor de zomer. Niet naar
Spanje. Spanje ben jij.
Roemenië moet het worden. Daar zijn beren en
wolven.
Gaan we die dan zien, vraagt Lulu.
Zeker.
Is dat niet gevaarlijk.
Heel gevaarlijk.
Is daar ook Wifi, vraagt Swip bezorgd.
Ik denk dat de kinderen eigenlijk het liefste
naar een familiecamping in Frankrijk zouden gaan, maar dan hebben ze pech. Dat
lijkt me een van de allertreurigste dingen die je als weduwnaar kunt doen.
Ik vind het doodeng om zomaar naar de Karpaten
te rijden, maar ik heb toch het gevoel dat ons dat meer gaat opleveren. Ik wil
ze zo graag het gevoel van familie meegeven. Dat wij bij elkaar horen, een
gezin zijn. Voordat iedereen straks zijn eigen weg gaat. Ik denk – en hoop –
dat we, als we wat meer op elkaar aangewezen zijn, ons verbond sterker maken.
Elkaar vinden. Noodgedwongen.
En als we dit kunnen met z’n vieren, dan lukt
de rest ook wel. Dan komt het allemaal goed.