woensdag 31 oktober 2012

Verliefd


Ik verlang zo naar de liefde. Naar de wanhoop van de liefde, naar de lange wachttijden. Eerst had je mijn aandacht getrokken; toen nam je genadeloos bezit van mij, daarna begon het wachten, de pijn, het voelen van de pijn en de angst. 
Ik wil het, ik wil je. Je bent zo mooi, zo mooi, te mooi, alles aan je is perfect. Je lacht me uit. Met je ogen; je ogen die glinsteren.
Wat zou ze denken? Zou ze ook aan mij denken? Natuurlijk niet, waarom zou ze, ze kent me immers niet. Nog niet. Ik moet, ik moet iets doen, iets verzinnen. Ik weet niet waar ze woont, ik weet haar nummer niet, ik ken haar vrienden niet. Er is maar één plek waarvan ik weet dat ze er soms is, dat ze er één keer was. Daar. Daar te zijn; steeds heen te gaan. Er te zitten, te denken: ze kan nog komen.
Het is zoet en bitter. Hoe zou ze ruiken, haar adem, zou die zoet zijn, of zoetzout. Warm! Zeker warm. Als ik heel dicht bij haar was, zou ik dan iets weten te zeggen, of alleen stamelen. Gelukkig ben ik goed in stamelen, altijd geweest.
Stamelen en vuurrood worden. Dat gloeiende gevoel in mijn wangen, daar ben ik een expert in. Niets weten uit te brengen kan ik ook heel goed.
Ik moet een lijstje van mijn kwaliteiten maken. Dan kan ik haar vertellen waar ik goed in ben. Een goede indruk maken om haar te overtuigen.
Je benaderen is het allermoeilijkste. Althans: zonder mezelf belachelijk te maken.
Ik zou graag voor je koken, boodschappen doen: ook een lijstje. Twijfel. Wat zal ik maken, drie gangen of twintig. Beter drie, anders vertrouwt ze het niet. Niet te veel drinken, geen wartaal uitslaan. Zorg dat je goed uitgerust bent.
Hoe krijg ik je aan mijn tafel. Wat kan ik verzinnen dat het aannemelijk maakt dat jij bij mij zou komen. Je kent me niet. Ik ken je niet. Ach wat, ik ken je wel. Je weet alleen nog niet hoe leuk ik ben, wanneer ik wel iets uit kan brengen. Als je maar niet zo spottend naar me keek, niet de hele tijd.
Ze weet het natuurlijk allang. Ze had het meteen al door. Vandaar die blik. Kom maar op jij, je maakt geen schijn van kans. Jongens zoals jij maken bij mij geen schijn van kans. Ik had het kunnen weten.
En dan: je overal zien. Fietsen door de stad, rare omwegen maken.
Waar zou ze zijn? Waar zou ze wonen? Wat zou ze doen? De symptomen: pijn, koorts, een droge mond, pleinvrees, evenwichtsstoornissen, concentratiestoornissen.
Bijna net als hoe het was toen je ziek werd. Angst is hetzelfde als verliefdheid, weet ik nu. Maar ik mis het zo, ik mis je zo. Ik verlang zo naar dat heel erg ziek zijn, het heel erg te pakken hebben, de blinde paniek, als ze maar... als ze maar niet... Dat nog één keer te voelen. Jouw overwinnaarsblik. Nog niet van jou te zijn. Het radeloze willen.
 

dinsdag 30 oktober 2012

Uit eten


Bibian en ik hadden bedacht dat we één keer in de maand met de kinderen uit eten zouden gaan. Als een soort van gedragstraining; het moest dan wel gezellig zijn, anders werd het experiment meteen weer afgeblazen. Dus geen gemopper of geruzie aan tafel, voorbeeldige tafelmanieren en uiterste beleefdheid ten aanzien van het bedienend personeel. We probeerden kindvriendelijke restaurants uit te zoeken, niet alleen voor wat betreft de kaart, maar ook niet te duur, niet te opgeprikt en de tafeltjes liefst niet te dicht op elkaar.
Valentijn had meestal snel zijn keuze gemaakt; hij vond toch niets lekker, at zelden meer dan drie happen van wat hij op zijn bord kreeg, maar vond het wel heel gezellig.
Lulu wilde nooit iets anders pasta met tomatensaus, maar dan zonder blaadjes. Daarmee bedoelde ze basilicum. In de meeste restaurants was de kok daar wel toe bereid.
Swip nam zijn tijd voor de kaart. Hij overwoog bijvoorbeeld de fazant te nemen, maar wilde dan weten of die ook met een andere vulling kon. En wat was precies een remouillade?
Ondanks dreigementen dat het anders echt de laatste keer was geweest, verliep zo’n avond nooit helemaal vlekkeloos, maar het was in retrospect toch leuk genoeg om het de volgende maand te herhalen. Wij vonden het nu eenmaal belangrijk onze kinderen de kunst van het buiten de deur eten bij te brengen.
Gisteren ben ik met Lulu en Swip bij Bazar gaan eten in de Albert Cuypstraat. Valentijn is op schoolreisje en ik vond dat wij ook wel een uitje hadden verdiend.
Bazar is een zeer groot restaurant met een ‘Oosterse’ keuken, niet erg verrassend, maar wel gezellig en absoluut geschikt voor kinderen. Minpunt is de erg vermoeiende akoestiek en de naar mijn smaak te luide muziek. De bediening is voorbeeldig.
Zolang het nog kon zijn we hier met enige regelmaat met z’n vijven gaan eten. We namen dan ‘koud vuur’ sterretjes mee die we vooraf afstaken bij wijze van familieritueel. Eén voor allen, allen voor één, zeiden we dan, in de hoop dat Bibian niet dood zou gaan.
Nu zaten we met z’n drieën aan een tafeltje. Lulu vond niks lekker en was boos op mij. Swip was stil en afwezig.
Waarom ben je boos Lulu?
Dat weet je best papa.
Ik weet het echt niet. Wil je het me alsjeblieft vertellen?
Nee.
Maar dan kunnen we het ook niet uitpraten.
Hmmm.
Is het iets wat ik gezegd heb?
Nee.
Iets wat ik gedaan heb?
Nee.
Dan weet ik het niet Lulu.
Je weet het wel.
Ik probeerde de stemming erin te houden maar merkte dat ik zelf ook niet zo lekker in mijn vel zat.
Is het soms iets anders?
Ja.
Ben je verdrietig?
Ja.
Dat dacht ik al. Ik ook Lulu.
Zonder Bibian is uit eten gaan gewoon niet half zo leuk meer. En het voelde ook een beetje als verraad om zonder haar in de Bazar te zitten. Dat had ik me van te voren niet gerealiseerd.
Lulu kwam bij mij op schoot zitten. We namen Turks Fruit en Baklava met engelenhaar toe. Dat hielp een klein beetje.

 

maandag 29 oktober 2012

Verjaardag


Gistereren heb ik Valentijn uitgezwaaid die een week op schoolreis is met zijn nieuwe klas. Ik heb op zijn verzoek zijn haar geknipt en hem geholpen met pakken. Hij is weer helemaal hersteld van zijn blindedarmoperatie en ik heb het gevoel dat het ook verder goed met hem gaat. Hij vindt het leuk op de middelbare school. Kijkt gelukkig uit zijn ogen. Hij wordt al bijna dertien.
Toen ik me onlangs in een blog expliciet had uitgelaten over zijn opa en oma was hij tot mijn verbazing boos. Ik vroeg hem waarom; was het niet waar wat ik had geschreven? Jawel, maar daar ging het niet om.
Waarom dan wel?
Eerder had hij nog te kennen gegeven dat hij oma ‘haatte’. Ik zei toen dat ik dat onzinnig vond. Je kent haar helemaal niet, jouw haat is tweedehands, je praat je ouders na, en trouwens: Bibian heeft zich nooit op die manier over haar vader of moeder uitgelaten. Ze was teleurgesteld, verdrietig, gefrustreerd en bij tijd en wijle woedend, maar haat? nee, daar was ze helemaal niet toe in staat. En ik ook niet trouwens.
Ik zei dat hij maar moest wachten tot hij wat ouder was en dan – als hij zin had -contact met haar op moest nemen. Dan kon hij zelf een oordeel vellen.
Toch bleef hij mokken over mijn blog. Ik had niet zo over oma mogen schrijven. Waarom dan niet? Ja... nou... dat was niet handig van me geweest.
Handig? Nu begon ik een vermoeden te krijgen hoe de vork in de steel zat.
Heeft het misschien iets met je verjaardag te maken? vroeg ik argwanend.
Ja, dat had het inderdaad.
Ben je bang dat oma door mijn blog nu zo boos is dat ze je geen cadeau geeft.
Dat leek hem niet onwaarschijnlijk.
Hmm, hoeveel denk je dat je had kunnen toucheren, vroeg ik zakelijk.
Hij moest een beetje lachen. Honderd euro, zei hij toen.
Een paar jaar geleden, toen opa nog leefde was dat inderdaad wat er soms op verjaardagen van de jongens naar hun spaarrekeningen werd overgemaakt. Het werd al snel vijf-en-zeventig en vervolgens vijftig. Na de dood van opa kwam er nog maar vijf-en-twintig euro. Ook in Friesland is het kennelijk crisis.
Bibian en ik wonden ons altijd weer op. Waarom deden die mensen niet eens wat meer hun best. Een bankoverschrijving met ‘gefeliciteerd’ als omschrijving is toch absurd! Waarom stuurden ze niet een leuk cadeau. Deden ze niet een beetje moeite voor hun kleinkinderen.
De jongens dachten daar heel anders over. Ze zagen die mensen toch al nooit. Voor hun kleindochter waren ze minder gul. Ik vermoed omdat Lulu ‘maar’ een meisje was. We hebben het nooit durven vragen, maar haar zelf gewoon een beetje extra verwend ter compensatie.
Ik zei tegen Valentijn dat als hij dit jaar geen verjaardagscadeau van oma zou krijgen, ik daar de volledige verantwoordelijkheid voor zou nemen, en hem zelf die honderd euro zou geven.
Dat hoefde nou ook weer niet. Bij nader inzien verwachtte hij niet meer dan vijfig.
Weet je het zeker?
Ja, hij was zeker.
Eind november zullen we het weten, maar dat is niet waarom ik me zo op zijn dertiende verjaardag verheug.

 

zondag 28 oktober 2012

Uit elkaar

 
Een golf van echtscheidingen waart deze dagen door mijn vriendenkring. Pasgetrouwde stellen onderhandelen nog slechts via advocaten of staan op het punt dit te gaan doen. Hier en daar vallen rake klappen, blijken relatief onschuldige misstappen veel ernstiger dan ze eerst leken, en blijken reeds jaren met kinderen geconsolideerde huwelijken voor een van de partners een gevangenis te zijn geweest. Baby bye bye, zong Bibian al over het plotselinge einde van een bijna dertigjarige relatie van goede vrienden. Thirty years seems a very long time, but now I found something that’s mine, so bye bye.
Bijna altijd begrijpt één van de betrokkenen er niets van; had het allemaal niet zien aankomen. ‘Waarom heb je je niet veel eerder geuit.’
Een uitgesponnen moment van onoplettendheid en het glipt je allemaal door de vingers.
Waarom werkt het ene huwelijk wel en het andere niet. Het is natuurlijk maar wat je ervan verwacht.
Ik zat ooit bij een reisbureau op mijn beurt te wachten. Een stel dat nog moest trouwen was de huwelijksreis vast aan het boeken. De Galapagos eilanden, Barbados, New York, Bali, alles kwam voorbij. ‘Ja, het is wel je huwelijk’, zei de aanstaande bruid tegen de juffrouw van het reisbureau, alsof ze wist waar ze het over had. Geld was kennelijk geen probleem. De bruidegom keek vooral zorgelijk (het was tenslotte ook zijn huwelijk), alsof hij liever eerst maar eens een weekeindje Terschelling wilde proberen. Niet doen, dacht ik bij mezelf. Run boy, run! Maar ik zei natuurlijk niets.
Ik heb tweemaal in mijn directe omgeving meegemaakt dat een jonge aanstaande bruidegom het op de ochtend van de huwelijksvoltrekking liet afweten. In beide gevallen betrof het dik aangezette trouwerijen. Een nachtmerrie voor alle betrokkenen, maar ook het resultaat van te grote verwachtingen en de angst die niet waar te kunnen maken. Het huwelijk als een opgeblazen zeepbel.
Mensen kiezen voor elkaar om velerlei redenen. Doordacht en ondoordacht. Ik geloof dat vriendschap voor mij doorslaggevend zou zijn als die verdomde verliefdheid niet in de weg zou zitten.
Verliefdheid heeft heel erg veel met seks te maken. Daar is op zich niets mis mee, met goeie seks bedoel ik dan, maar het is een smalle basis voor een relatie. Essentieel voor de kennismaking – uiteindelijk zijn we ook maar een speelbal van onze evolutionair of vanwege het opperwezen bepaalde voortplantingsmissie -  maar niet voldoende op de lange termijn.
Vriendschap was voor Bibian en mij de basis van alles. Bibian was naast echtgenote, minnares en compagnon in de firma Harmsen/ten Holt ook absoluut mijn allerbeste vriendin. Daar begon het mee, en zo is het altijd gebleven. Ik vermoed dat het juist de vriendschap was die onze relatie gaande hield. Vriendschap en een grote dosis geluk. De omstandigheden moeten natuurlijk wel een beetje meezitten.
Ik heb er in elk geval nooit een moment spijt van gehad.

Doos


We zijn weer terug in Amsterdam na een week in het huis van vrienden in de Belgische Ardennen. Er stond een enorme doos op tafel die met de post was gekomen. Ik keek er even naar, maar maakte hem niet open. Valentijn en Swip zijn samen falafel gaan halen - ik vond het te laat om nog te gaan koken – terwijl Lulu en ik de tafel dekten.
Iedereen is blij weer thuis te zijn. Dat is bij mij wel eens anders geweest. Ik heb me nooit echt gelukkig gevoeld in dit huis. Het is mooi, groot, hoog en licht, en het ligt ideaal, aan de rand van het centrum, vlakbij de Albert Cuypmarkt, maar er valt ook wel wat op af te dingen. Er is geen buiten, geen tuin, balkon of dakterras, en het is erg gehorig.
Overdag is het gelukkig meestal stil in huis, maar ‘s avonds, als de diverse bewoners terugkeren van hun werkzaamheden voel ik de druk van te veel mensen te dicht op elkaar. Het is niet eens dat er lawaai is, dat valt eigenlijk heel erg mee, maar ik registreer de aanwezigheid van anderen overal in het pand. Bibian was daar veel minder gevoelig voor. Zij voelde zich gelukkig in ons huis. Ik gedij beter met minder mensen om me heen. Stilte. Geen druk op mijn oren.
Maar nu ben ik ook blij om weer thuis te zijn. Mijn nieuwe leven te leven, waarvan ik nog nauwelijks weet welke kant het op gaat. Ik moet die doos openmaken; daar zit een gedeelte van mijn oude leven in, maar ik kan me er nog niet toe zetten.
Falafel is lekker en vies. Ik weet nu al dat ik die smaak de rest van de avond niet kwijt zal raken.
Na het eten maak ik de post open. Het wordt steeds duidelijker wat mijn basisinkomsten zullen zijn de komende tijd. Geen vetpot, maar ik ga het wel redden. Zeker als ik af en toe een klusje binnen weet te halen. Tot nu toe lukt dat aardig.
Ik leg de kinderen in bed, maak een kop thee voor mezelf en staar naar die grote doos op tafel. Vooruit dan maar. Ik weet precies wat er inzit, maar toch is het spannend: vier prints van mijn opera Tamerlan, waar ik de afgelopen twintig jaar aan gewerkt heb. Niet elke dag, maar toch wel met grote regelmaat. De eerste versie was nog op papier, de volgende twee, drie digitaal. Het Nederlandstalige libretto is van Carel Alphenaar. Ik vind het na twintig jaar nog net zo goed als toen ik het van hem kreeg. Spannend, grappig, dramatisch en zeer ‘talig’. Carel schakelt virtuoos tussen verschillende soorten taal; speelt daar mee.
Maar nu is de opera dus af. Een familieopera, opgedragen aan Bibian die ik er eindeloos mee heb lastiggevallen, maar die hem nooit zal horen.
Misschien het beste dat ik gemaakt heb, dat zal moeten blijken. Twee uur muziek voor groot orkest, twaalf solisten en gemengd koor. Ik zal er iets mee moeten gaan doen. Een opera in een doos is geen opera.

zaterdag 27 oktober 2012

Ivar


Ivar V. Was een moeilijk mens. Hij had het provoceren van de burgerman tot kunst verheven. Met zijn Stads Kunst Guerrilla kalkte hij leuzen als ‘Een Ziel van Roestend Plastic’ en ‘Braak maar Raak’ op muren en schuttingen in de stad. Met zijn handtekening Dr. Rat. stond hij aan de wieg van de Amsterdamse graffiti scene.
Hij kwam wel eens kijken als ik met mijn bandje repeteerde in de catacomben van Paradiso. Dat was eind jaren zeventig. Wij deelden daar een oefenruimte. In mijn herinnering hoefden we er niet voor te betalen, en hadden we een eigen sleutel voor als we ’s nachts moesten in- of uitladen. We werden regelmatig uit de kelder geplukt als er weer eens een voorprogramma in de grote zaal was uitgevallen. Dan speelden wij voor een uitverkocht Paradiso. Niet altijd met succes, maar we leerden er veel van.
Ivar vond mijn bandje maar niks: burgermansmuziek. Het deed hem aan de singeltjes van The Beatles denken die mijn vader thuis draaide. Toch was hij er altijd wanneer we speelden.
Op een keer zat hij helemaal onder de puisten. Zijn haar had hij gemillimeterd. Ik vroeg of hij ziek was; hij zag nogal groen. Nee hoor, helemaal niet. Hij voelde zich geweldig. Hij at al een maand lang uitsluitend patat met mayonaise om te zien wat het met hem zou doen.
Ik kwam hem regelmatig ’s nachts in de stad tegen. Dan gaf hij mij post voor zijn ouders mee die ik braaf bij ze in de bus deed. Een paar pagina’s van een krantje dat hij maakte, of eind december een zakje met een pluk haar: gelukkig oud haar.
Soms moest ik met hem mee naar kroegen en clubs waar ik zelf nooit kwam. ‘Komop Klaas, we gaan naar ‘t Oxhoofd.’
‘Ik wil naar huis Ivar, ik ben moe.’
Hij hield een auto aan, trok het portier open, duwde mij naar binnen en plofte naast me op de achterbank. ‘Naar ‘t Oxhoofd jongens,’ zei hij vriendelijk. Hij noemde het adres. Uit een klein plastic flesje snoof hij speed en bood onze gastheren ook wat aan. Die weigerden.
‘Ik zie het al Klaas: boeren uit de provincie. Doen een dagje Amsterdam. Deze auto is zeker van jullie vader?’
Dat was inderdaad zo. Ik verwachtte dat we problemen zouden krijgen, maar tot mijn verbazing werden we keurig voor ‘t Oxhoofd afgezet.
Daar begon hij de portier te beledigen. Mij stelde hij voor als zijn neefje van het platteland die hij de stad wilde laten zien.
‘Geld hebben we niet, maar we willen graag naar binnen’, zei hij vrolijk. ‘Is het waar dat jij een ‘gun’ draagt? Laat eens zien dan.’
De portier kon er wel om lachen. Een gun had hij niet, maar wel een grote honkbalknuppel. We mochten naar binnen als we geen drugs zouden gebruiken of verhandelen.
Aan de bar wist Ivar gratis biertjes voor ons te regelen. Alles om het zijn neefje naar de zin te maken. Ik zei niets en dronk mijn biertje.
Vervolgens ging hij op de WC luidruchtig speed zitten snuiven met de deur open. De portier werd er bijgehaald en we konden weer vertrekken. Hij naar het voormalige Handelsbladcomplex aan de Nieuwezijds Voorburgwal dat toen gekraakt werd, ik naar mijn ouderlijk huis.
Ik vraag me af wat hij in mij zag. Misschien was ik voor hem net zo raadselachtig als hij voor mij; was onze wederzijdse belangstelling vooral journalistiek. Ik was geïntimideerd door zijn vrije kunstenaarsblik, zijn compromisloze levenshouding, maar ik wist ook dat ik iets anders uit het leven wilde. Ik vond zijn werk grappig, vindingrijk, maar terugkijkend ook wel erg beperkt en ééndimensionaal.
Épater le bourgeois, zoals ze in de 19e eeuw al zeiden, maar dan tot kunst verheven.

   



vrijdag 26 oktober 2012

Crisis

 
Swip Huilt. Hij is ontroostbaar. Het is elke nacht hetzelfde patroon: om een uur of acht gaat hij zoet slapen, maar wanneer wij tegen elven zelf naar bed gaan wordt hij wakker. Het is duidelijk dat hem iets dwars zit, maar wat? Hij heeft geen vieze luier, honger heeft hij ook niet. Heeft hij het warm of juist koud? Het huilen is overgegaan in krijsen. Moeilijk om daar kalm onder te blijven.
Om een uur of één gaat de bel. Twee politieagenten vragen of ze binnen mogen komen. Dat mag. De bovenbuurvrouw heeft ze gebeld, had kennelijk genoeg van het lawaai.
Ze willen ook in de kinderkamer kijken. Valentijn is diep in slaap, maar Swip bekijkt nieuwsgierig het bezoek. Hij vergeet even te huilen.
Ik vraag of ze Swip gaan arresteren, maar dat is niet het geval. Ze wensen ons het beste met onze kinderen en vertrekken. Swip begint weer te huilen.
Wij zijn radeloos.
‘Waarom moest jij ook zonodig nog een kind.’ roep ik constructief. ‘Een huilbaby. Net wat we nodig hebben.’
‘Hij is helemaal geen huilbaby. Die huilen dag en nacht. Swip huilt alleen van elf tot vier.’
‘Het was een belachelijk idee om nog een kind te nemen in dat kleine rothuis van ons.’
‘We vinden wel wat. Ik ga bij Swip liggen. Maak je niet zo druk.’
Zo was het elke nacht. Eerst sliepen we met z’n vieren in onze enige slaapkamer, maar toen het behang daar begon te schimmelen van de condens kochten wij een bedbank en verhuisden naar de woonkamer. Bibian had een baantje bij een computer tijdschrift en twee dagen per week bleef ik ’s morgens achter met een ontroostbare Swip en een paar flesjes gekolfde melk.
Componeren was onmogelijk. Alles was onmogelijk. Het huis was overvol; boeken stonden dubbelgeparkeerd, cd’s ook, er was nogal wat antiek dat ik van mijn vader had geërfd waar we de ruimte niet voor hadden met onze drie kleine kamertjes. Het huis was zeer gehorig en onze dove benedenbuurman had dag en nacht zijn televisie op topvolume. Wanhopig zochten we naar een groter huis, maar met ons krappe budget en onze onrealistische wooneisen was dat niet gemakkelijk.
Ik bracht nogal wat tijd depressief op de bank door. Ik voelde me als componist miskend, met ons bandje wilde het maar niet lukken en ik voelde me na zeven jaar gevangen in mijn gezin.
Bibian kreeg er genoeg van. Eindeloze nachtelijke ruzies terwijl zij vroeg op moest. We moesten misschien maar een tijdje uit elkaar. Kon ik niet ergens gaan logeren? Ik beloofde er werk van te zullen maken, maar ondernam niets. De gedachte ook nog Bibian kwijt te raken verlamde mij volkomen.

Zover kwam het gelukkig niet. Door bemiddeling van mijn tante M. werd ons net op tijd een veel groter maar toch betaalbaar huis in ruil aangeboden. Swip hield op met huilen en ging naar de peuterspeelzaal, ik kreeg als componist mijn eerste speelfilm aangeboden, en nog voor we verhuisden was Bibian opnieuw in verwachting. Einde crisis.
Lulu werd als enige van onze drie kinderen thuis geboren. In de woonkamer van ons nieuwe huis. Een kadootje.
 





donderdag 25 oktober 2012

In bad


Ik zit in een bad vol schuim met Lulu.
‘In Meerle was het bad groter hè’, zegt ze ernstig.
‘Ik denk wel twee keer zo groot.’
‘En in Florence nóg groter.’
‘In Florence was het bad misschien wel vier keer zo groot.’
‘En met bubbels!’
‘Weet je nog dat we daar met mama in zaten?’
Dat weet Lulu nog heel goed.
‘In Meerle heb ik ook met mama in bad gezeten, en hier ook. Maar dat weet ik niet meer. Toen was ik nog klein.’
We zitten de herfstvakantie in een huis van vrienden vlakbij La Roche aan de rivier de Ourthe in de Belgische Ardennen. Het is misschien twee jaar geleden dat we hier voor het laatst waren.
‘Vandaag is het precies drie maanden geleden dat mama dood ging.’ zeg ik schoolmeesterachtig. ‘Wat gaat de tijd toch snel.’
‘Voor mij niet hoor,’ zegt Lulu. ‘Dat komt omdat ik nog klein ben. Maar voor jou vliegt de tijd voorbij.’ Daar moet ze vreselijk om lachen.
Lulu zegt dat ze niet rekent vanaf Bibian’s dood, maar vanaf het moment dat ze ziek werd. Dat is nu bijna een jaar geleden.
Ik vind daar veel voor te zeggen. Op dat moment veranderde ons leven ingrijpend; toen Bibian stierf was dat vreemd genoeg een minder grote overgang, minder onverwacht in elk geval.
‘Weet je nog dat mama dood ging?’ vraag ik.
‘Niet echt...’ zegt ze. ‘Ik was even de kamer uit gegaan omdat mama zo eng schokte. Toen ik weer binnenkwam zei je dat ze dood was.’
‘Is dat zo?’ Ik weet het niet meer.
‘Ik zag alleen haar voeten toen ze dood ging.’ zegt Lulu cryptisch.
Ik wil het bad laten leeglopen, maar dat mag nog niet van Lulu. Zij vindt het heerlijk om met haar vader in een schuimbad te zitten.
‘Ik dacht dat jij eerst dood zou gaan.’ zegt ze. Eerst jij, dan mama, dan Valentijn, dan Swip en dan ik. Of nee, eerst nog Assepoes en Wally natuurlijk. Poezen worden niet zo oud.’
‘Dat had ik eigenlijk zelf ook gedacht,’ zeg ik, ‘maar het is anders gelopen.’
Ik zie dat Lulu weer luizen heeft. Dat is echt om gek van te worden. Het is bijna niet te doen om haar elke dag te kammen, en dat luizenspul is onbetaalbaar.
Ik vind dat Lulu er best gelukkig uitziet. Ze kijkt iets te wijs uit haar ogen voor een meisje van zeven, maar wel met een vrolijke glans.
En zelf voel ik me ook gelukkig. Licht verdoofd door mijn verdriet, maar toch gelukkig. Dat kan dus kennelijk: je tegelijk gelukkig en ongelukkig voelen. Geen onprettig gevoel.
Ik trek de stop uit het bad, ondanks hevige protesten. Het ziet er naar uit dat het opnieuw een prachtige dag gaat worden. De zon schijnt, er is geen wolkje aan de lucht. We gaan in de tuin ontbijten, ik ga pannekoeken bakken.


woensdag 24 oktober 2012

Vakantie


In de zomer van 198. reed ik met mijn vriendin R. een ouwe Fiat, model Lada, voor mijn Russische vriend, de acteur L. naar Moskou. Voor de terugreis hadden we vliegtickets gekocht. Ik was krap een maand in het bezit van een rijbewijs, en dit leek mij een goede manier om het autorijden ook in de praktijk onder de knie te krijgen. Van tijd tot tijd vloog de uitlaat er af, maar een bevriend gitaarbouwer die veel van auto’s wist, had mij uitgelegd hoe ik die er eenvoudig weer aan kon bevestigen.
We reden door Oost-Duitsland en Polen – het was vóór de val van de muur – en kampeerden halverwege in een dorp op het erf van een boer. Toen we de volgende ochtend wakker werden stonden alle dorpelingen nieuwsgierig rond onze tent verzameld. Ik vroeg of ze niet naar hun werk moesten, maar nee: er werd gestaakt. Het waren de dagen van Lech Walesa en Solidarnos.
We bleven een paar dagen in Moskou en daarna reisden we verder naar een klein dorpje aan de Wolga, waar we de rest van de zomer zouden doorbrengen in de datsja van mijn Russische vriendin M.
Dat was niet helemaal zonder risico omdat je niet vrij mocht reizen in de Soviet-Unie. We hadden een visum voor Moskou, en konden dus niet zomaar de stad uit. In mijn beste Russisch – ik heb een tijdje les gehad – bestelde ik op het station twee treinkaartjes voor een mij onbekende stad aan de Wolga; vandaar zouden we verder reizen per boot.
We hadden ons onopvallend gekleed; ik in een slecht zittend pak uit het Moskouse GUM-warenhuis en R. in een bloemetjesjurk met bijpassend hoofddoekje. Fotograferen deed ik met een oude Zenith spiegelreflex die ik eerder in Moskou had gekocht. We waren onherkenbaar, vonden we zelf.
In de trein werd niet gecontroleerd zodat ik mijn twee uit het hoofd geleerde zinnen niet hoefde te gebruiken.
We vonden de haven en de boot, een ruime hovercraft, het was een prachtige dag, het weidse Russische landschap gleed aan ons voorbij: dorpjes met houten huizen en vervallen witgepleisterde orthodoxe kerkjes met uivormige koepels; alles leek goed te gaan. Maar na een paar uur op de rivier meerde de boot plotseling aan. De passagiers werd verzocht het vaartuig te verlaten, de motor was stuk; einde van de reis.
Wij hadden geen idee waar we waren en hoe ver het nog was naar onze bestemming. We besloten dan maar te gaan liften. Langs de rivier liep een provinciale weg vol kuilen en gaten, waar af en toe een auto reed. Aan de overkant van de weg stonden enige armoeiige houten huizen met daarnaast autowrakken, roestige badkuipen en vervaarlijk blaffende honden aan kettingen. Een groepje jongelui sloeg ons van een afstandje gade. Ik begroette ze in mijn beste Russisch maar er kwam geen reactie.
Ik stak mijn hand op om een auto aan te houden. Deze hield eerst in, maar trok weer op. Toen dat een paar maal was gebeurd, zag ik waarom: het groepje aan de overkant maande elke voorbijganger om door te rijden. Het groepje was inmiddels wat groter geworden. Het begon te schemeren. Passagiers en bemanning van de hovercraft waren op onverklaarbare wijze in het niets opgelost.
In de verte kwam een donkerbruine tankwagen onze kant op. Ik liep hem een meter of vijftig tegemoet en stak mijn hand op. Toen de chauffeur afremde sprong ik op de treeplank, trok het portier open, wenkte R., vroeg de chauffeur alsjeblieft door te rijden, greep R. bij haar hand en trok haar naar binnen. Het groepje probeerde ons nog vloekend en scheldend tegen te houden, maar we waren weg.
In het pikdonker reden we langs de Wolga. De bestuurder van de tankwagen, die een beetje Duits sprak, kende het dorpje van onze bestemming, maar hij maakte ons duidelijk dat het aan de overkant van de rivier lag. Bruggen waren er niet. Hij zou ons naar het dichtstbijzijnde dorp aan deze kant brengen; dan moesten we maar zien of iemand ons nog over wilde varen. Hij had een grote omweg voor ons gemaakt. We waren knettergek om zo’n tocht te wagen, meende hij. Als hij niet voorbij was gekomen hadden we het vermoedelijk niet eens overleefd.
Tegen middernacht zette hij ons af bij een dorpje waar nog maar in één huis licht brandde. Daar klopten we aan; beschaamd, moe en bang. Een vriendelijke meneer deed open. Met handen en voeten legden we uit wat we wilden. Hij mopperde wat, maar moest ook wel een beetje om ons lachen; hij was bereid ons ondanks het late uur nog over te varen. Wij waren zijn eerste Hollanders, vertelde hij.
Aan de overkant van de brede rivier wees hij ons de weg naar het huis van M., die hij wel kende.
We waren bijna verbaasd haar daar inderdaad aan te treffen.
     

dinsdag 23 oktober 2012

Offa's Dyke


Een van de eerste reizen die Bibian en ik samen maakten was naar Groot Brittanië. Heel laat in het jaar besloten wij een voettocht langs de grens van Engeland en Wales te maken, over het eeuwenoude Offa’s Dyke pad. Overdag liepen wij lange mijlen, soms over de resten van de aarden wal die de Angelsaxische koning Offa daar had laten aanleggen ter verdediging tegen invallen van de Kelten uit Wales, soms over zandpaden, dwars door velden met grazende stieren die ons aanstaarden met hun ondoorgrondelijke blik, over met hoge varens begroeide heuvels en door schaduwrijke bossen, en ’s nachts sliepen wij op ongemakkelijke springverenmatrassen in bed and breakfasts of kleinere hotels. Soms scheen de zon, maar meestal regende het. Een enkele keer viel er zelfs natte sneeuw. ’s Zomers is dit een druk belopen route, maar nu kwamen we niemand tegen.
Ergens halverwege logeerden we in een door Oostenrijkers gedreven herberg met koekoeksklokken in de vochtige kamers en sleetse jachttrofeeën aan de muur, waar wij kaasfondue en geschnetzelte aten met veel witte wijn erbij. De volgende dag zouden wij de Black Mountains bedwingen, een lange heuvelrug met een prachtig uitzicht over Wales. Het zou slecht weer worden, was ons voorspeld, maar we lieten ons niet tegenhouden.
De klim omhoog verliep voorspoedig, het waaide een beetje, maar de zon scheen. Eenmaal boven trok de hemel dicht en begon het steeds harder te waaien. Het was een lange wandeling en het pad was niet overal even gemakkelijk herkenbaar.
’s Middags werd het steeds donkerder en begon het te miezeren. Eerst nog een beetje, maar al snel striemden hevige regenvlagen ons in het gezicht. Het waaide nu zo hard dat we elkaar niet meer konden verstaan, ook niet als we schreeuwden. Ik kon zonder omvallen met mijn gevulde rugzak in de wind hangen. Het werd nu echt donker en we waren al een tijdje geen houten bordje met een eikel meer tegengekomen, de officiële routemarkering van Offa’s Dyke. Ik ben redelijk stressbestendig, maar nu raakte ik totaal in paniek. Op de slechts met hei begroeide top van de Black Mountains was nergens een plek om te schuilen of even uit de wind te zijn. Bibian zag hoe bang ik was en hoewel ze zich de relatieve ernst van de situatie realiseerde en zelf ook geschrokken was, wist ze haar kalmte te bewaren. Ze zocht en vond een voetpad naar beneden en nam mij op sleeptouw.
Beneden kwamen wij uitgeput en totaal doorweekt bij een grotere weg. Twee nette Engelse dames wezen ons de richting naar het stadje Longtown en een hotel dat open was. ‘They’ll never want to do that again,’ zeiden ze hoofdschuddend tegen elkaar, ‘walking Offa’s Dyke late November.’
Zoals bij vrijwel al onze beslissingen hadden we nauwelijks nagedacht over de consequenties: ik had een boel geld verdiend met de muziek voor de tv-serie Zwarte Sneeuw en we hadden zin om daarmee iets leuks te doen.
Zo is het ook altijd gebleven; we hebben er nooit spijt van gehad.

maandag 22 oktober 2012

Insomnia


Ik slaap nog altijd slecht. Heel slecht. Ik heb eigenlijk nooit problemen met slapen gehad, en heb mijn slaap ook hard nodig. Als ik niet slaap, functioneer ik niet, ben ik nergens toe in staat.
Toen ik een jaar of zeventien was werd ik gekeurd voor de militaire dienst. Ik behoorde tot een van de laatste lichtingen dienstplichtigen. Omdat ik mij niets vervelenders en zinlozers kon voorstellen dan anderhalf jaar door de modder te moeten kruipen en in een barak te moeten slapen met uitsluitend heterosexuele mannen, besloot ik een poging te wagen er onderuit te komen. 
Ik had een simpel plan: vóór de keuring drie nachten niet slapen. Ik ging er vanuit dat ik dan zo in de war zou zijn dat ze mij niet zouden goedkeuren.
De eerste nacht bracht ik door bij mijn vriend H. We luisterden muziek en bespraken de voor ons post-pubers ondoorgrondelijke mechanismen van sociale interactie. Daarmee bedoel ik dat wij ons afvroegen hoe het toch kon zijn dat bepaalde meisjes andere jongens leuker vonden dan ons.
De tweede nacht was een zaterdag, en ben ik tot laat uitgegaan. Ik had van iemand wat speed gekregen, gevouwen in een klein wit papiertje. Om een uur of vier in de ochtend kwam ik thuis en trof mijn moeder lezend aan de keukentafel. Het lukte mij iets van de speed in een neusgat te krijgen; dat had ik nog niet eerder gedaan. Mijn moeder was matig enthousiast. Ze sprak haar bezorgdheid uit, maar was toch ook wel onder de indruk dat ik er überhaupt aan had weten te komen met mijn zeventien jaar. Ze had ook wel waardering voor mijn vastbeslotenheid afgekeurd te willen worden.
De rest van de nacht draaide ik eindeloze rondjes in het Vondelpark met onze zwarte labrador Boebah.
De laatste nacht ben ik met vrienden naar Zandvoort gegaan. Ik kan me er weinig van herinneren, behalve dat het koud en nat was. Om een uur of vijf zetten ze me thuis af met het advies nog twee uurtjes te gaan slapen, en dan mijn natte kleren weer aan te trekken. Dan zou ik helemaal in de juiste stemming zijn voor de keuring.
Ik werd voorgoed ongeschikt bevonden. S-5 heette dat toen. Een vriendelijke officier pikte mij er meteen uit. Hij raadde me aan thuis lekker te gaan slapen en iets aan mijn acné te doen.
Nu verkeer ik in precies de tegenovergestelde situatie: ik wil juist graag slapen, maar krijg mijn hoofd niet stil. Ik heb een tijdje allerlei pillen geslikt die ik nog had liggen van Bibian’s uitgebreide assortiment, maar daar ben ik mee gestopt. Ik vind dat ik het op eigen kracht moet kunnen.
Ik verlies me in voorstellingen van een nieuw leven al of niet met een nieuwe partner. Daar draaf ik dan in door. Ik lig bijvoorbeeld in mijn verbeelding al met iemand die ik leuk vind in bed als een getrouwd stel, en zie dan plotseling Bibian voor me. De film stopt en ik ben weer thuis.
Waar ben je mee bezig Klaasje, denk ik dan. Zie je dan niet hoe vreselijk je haar mist. Rustig aan.
En soms lig ik ook gewoon wakker.    

zondag 21 oktober 2012

Schoonouders


Wat de toekomst mij ook brengen zal, ik wil nooit meer schoonouders. Ik ben nu op een leeftijd dat het niet ondenkbaar is dat eventuele nieuwe kandidaatschoonouders jonger zijn dan ikzelf. Dat hoort niet, vind ik.
Bovendien heb ik al schoonouders, althans: een schoonmoeder.
Voor mijn gevoel zijn de ouders van mijn eerste liefde R. altijd mijn echte schoonouders gebleven. Vanaf de allereerste keer dat ik ze ontmoette, voelde ik me op mijn gemak. Dat was toen ze bij ‘ons’ - dwz op de kamer aan de Amsterdamse Leliegracht die R. in die tijd huurde en waar ik vrijwel altijd was (soms had ze er genoeg van, als ze tentamens moest leren, en stuurde ze me een paar dagen weg) – langskwamen voor een kennismakingsetentje.
Ik hielp mijn aanstaande schoonvader wat spullen uit de auto halen en liet in mijn poging een goede indruk te maken een mooie fles wijn uit mijn handen glijden. De fles stuiterde op een klinker maar brak niet. Dat leek mij een goed voorteken.
Van de avond zelf herinner ik mij weinig, behalve dat ik gekruide gehaktballetjes heb gemaakt en dat ik mij nogal drammerig als ‘joods’ profileerde, vermoedelijk omdat ik wist dat mijn schoonmoeder in de oorlog ondergedoken was en liever niet meer aan haar joodse identiteit herinnerd wilde worden.
De volgende ontmoeting was in R’s ouderlijk huis in Ede, misschien wel met kerstmis. Traditioneel werd er na het eten Monopoly gespeeld, waarbij de vriend van R’s oudste zuster altijd won. Die avond speelde ik hem van het bord. Dat was niet helemaal de bedoeling, maar ik merkte dat ik toch in de achting van mijn schoonmoeder was gestegen.
Toen R. en ik gingen samenwonen, zette ze een foto van mij in een lijstje op de schoorsteenmantel. 
Na zes jaar kreeg R. genoeg van me. Mijn schoonmoeder belde bezorgd om te vragen hoe het met mij ging. Het was duidelijk dat zij – tevergeefs - hoopte dat het weer goed zou komen tussen ons.
Mijn eigen vader, die toen al heel erg ziek was, en mij na de dood van mijn moeder nogal aan mijn lot had overgelaten om in Bergen een nieuw leven op te bouwen, mopperde alleen dat hij nooit wat in R. had gezien. Ik herinner mij dat hij zich al eerder denigrerend had uitgelaten over haar studie. Filosofie? Dat is geen wetenschap!
Toen het uitging was ik vooral in paniek vanwege mijn schoonfamilie; dat ik ze nu nooit meer zou zien, geen recht meer op ze had.
Toch heb ik altijd contact gehouden met mijn eerste schoonmoeder. Ik ben haar door de jaren heen mijn cd’s met nieuw werk blijven sturen, en bel haar van tijd tot tijd.
Toen Bibian ziek werd liet ze ook meteen van zich horen; ze schreef me een brief, stuurde me een dichtbundel, we telefoneerden.
We zaten in hetzelfde schuitje, haar man, mijn schoonvader, stierf ongeveer gelijk met Bibian.
Later is het met de schoonouders alleen maar minder geworden. Harteloze rotzakken of juist bemoeizuchtig en bedillerig. Of gewoon onbehandelbaar knettergek.
Ik vind dat ik als man van vijftig het recht heb schoonouders op voorhand af te wijzen. Of misschien moest ik de rollen maar eens omdraaien en ze voortaan eerst auditie laten doen. Voor een strenge ballotagecommissie van vier.  
 

vrijdag 19 oktober 2012

Weduwnaar


Weduwnaar. Er kleeft iets tragi-komisch aan dat woord. Een man hoort niet alleen achter te blijven, zeker niet met jonge kinderen. Die hebben een moeder nodig. Moeders staan voor daadkracht en energie, die weten wel hoe ze de eindjes aan elkaar moeten knopen. Lady Madonna; niet mijn favoriete Beatle liedje.
Ik ken eigenlijk ook geen mannen die in mijn positie verkeren. Wel vrouwen. Er zullen vast verenigingen van lotgenoten bestaan, maar ik geloof dat ik daar nog even mee wacht.
Weduwnaars moesten maar liever zo snel mogelijk hertrouwen is de communis opinio. Vroeger gebeurde dat vaak met een jongere zuster van de overleden vrouw. Mijn oma was de jongere zuster van de aan de Spaanse griep gestorven eerste vrouw van mijn opa. Wel zo makkelijk, zal hij gedacht hebben. Misschien werd het huwelijk voor hem gearrangeerd, was hij zelf niet tot handelen in staat. Hij hield lang niet zo veel van mijn oma als van zijn eerste vrouw, en heeft haar dat altijd verweten: waarom leek ze niet meer op haar zuster.
Zijn mannen echt zo simpel; eerst zoeken ze zich een vrouw die op hun moeder lijkt, en daarna, als het noodlot toeslaat een vrouw die op hun eerste vrouw lijkt. En het is waar: Bibian deed mij wel degelijk aan mijn eigen moeder denken. Niet meteen, maar later steeds meer.
Nu moet ik dus op zoek naar een surrogaat Bibian. Een tweedehandsje. Om die dan vervolgens te verwijten dat ze ‘het’ niet is. Man zoekt grappige, aantrekkelijke, hoogbegaafde schrijfster, vormgeefster, zangeres, bassiste die goed Spaans spreekt, een passie voor koken heeft en Shakespeare uit het hoofd citeert. Afschuwelijke ouders geen bezwaar. Hmm.
Ik merk dat langzamerhand het huis verandert, de sfeer verandert, de taal verandert.
Eerst deden we alles alsof je er nog was. Alsof je elk moment terug zou kunnen komen. We dekten de tafel nog voor vijf, hielden elkaars handen vast en zeiden veelbetekenend: één voor allen, allen voor één, omdat we nog steeds hoopten dat je dan beter zou worden. Dat doen we nu niet meer. Een heel enkele keer nog als we je toevallig allemaal tegelijk heel erg missen. Als ik iets kook wat jij altijd maakte.
We lachen minder met elkaar. Dat mis ik wel heel erg, dat uitbundige. Ik weet zeker dat het wel weer komen gaat. We zijn er gewoon de types niet naar om te blijven somberen; daarvoor houden we teveel van het leven en zijn we ook te egocentrisch.
Maar nu missen we je nog heel erg. Lulu vroeg me vanmiddag, toen we oorbelletjes voor haar hadden gekocht in die winkel in de Damstraat waar ik ze voor jou ook vaak kocht, of ik dacht dat jij al zand geworden was. Eerst begreep ik niet wat ze bedoelde. Nee, zei ik toen. Nog niet. Dat duurt nog wel even, maar precies wist ik het ook niet. Waarom wil je dat weten, vroeg ik haar. Zomaar. Ze wist het zelf ook niet precies. Toen zijn we koffie en warme chocolademelk gaan drinken in café De Pels.
Ik maakte een foto van ons samen aan de bar, en daar was je opeens: ik hoef helemaal geen advertentie te zetten: ik heb mijn surrogaatje allang in huis. Mijn eigen kleine lieve tweedehandsje.

Gesamtkunstwerk


Bibian en ik waren nog maar net samen toen ik de muziek voor de televisieserie Zwarte Sneeuw van regisseur Maarten Treurniet maakte. Ik kwam een jaar in dienst van de omroep als componist, kreeg het Metropole Orkest tot mijn beschikking, mocht strijkkwartetten en jazz ensembles uitnodigen, en een paar weken opnemen in een superdeluxe studio in het centrum van Amsterdam. We namen voor de serie meteen een aantal Emma Peel liedjes op – toen nog The Dead Motherfuckers geheten – en huurden onszelf in als studiomusici voor allerlei instrumentale muziek die ook nodig was. Dat vonden wij in elk geval.
Het opnemen van onze eigen muziek – ook een paar liedjes van Bibian vonden hun weg in de serie – vonden wij toch al het leukste dat er was, maar nu werd ook nog eens alles voor ons betaald en was er nauwelijks tijdsdruk. Halverwege de studiosessies gleed Bibian uit over een rondslingerend kledingstuk en brak ze haar rechterarm. Het fosforiserend groene gips werd zo gezet dat ze haar wijs,- en haar middelvinger nog kon gebruiken om te bassen. Ze heeft er zelfs nog concerten mee gedaan. Ik herinner me hoe ze onbegeleid My Funny Valentine zong en baste met haar arm in dat groene gips.
Achteraf bezien was dit misschien de meest vrije en zorgeloze tijd van ons samenzijn. We waren nog niet getrouwd en hadden nog geen kinderen. Ik was net afgestudeerd als componist, en voor het eerst hadden wij – dankzij mijn riante dienstbetrekking – geen geldzorgen. Alsof het zo bedoeld was verschenen rond die tijd ook de eerste pinautomaten in het stadsbeeld.
Ik had als componist de vrijwel onbeperkte vrijheid en het vertrouwen om voor de serie te schrijven wat ik wilde. Dat was immers mijn vak. Ik componeerde op basis van het script en in goed overleg met de regisseur. Er was nog geen beeld beschikbaar om met een klokje – vul in en kleur de plaatjes – precies passende, dienstbare maatmuziek te maken. Ik schreef vrijwel helemaal onafhankelijk en zonder al te veel voorkennis muziek die mij goed leek te passen bij hoe ik mij de serie voorstelde.
Zwarte Sneeuw werd een groot succes, en ik kreeg een Duitse filmmuziekprijs voor mijn eerste grote filmklus. Een dergelijk onbeperkt vertrouwen is tegenwoordig zeldzaam, als het überhaupt nog voorkomt. Speciaal opgeleide filmcomponisten krijgen nu per koerier een voltooide film thuisgestuurd met ‘voorbeeldmuziek’ er al onder gezet om die na te maken. Producenten, regisseurs en componisten weten niet beter; denken dat het zo hoort.
Ik denk dat vertrouwen, vrijheid en onafhankelijkheid essentieel zijn als je samen iets bijzonders wil maken; dat dit het beste uit mensen haalt, en ook doorklinkt in het resultaat. In feite zijn dit ook de randvoorwaarden voor een goed huwelijk.
Ik weet in elk geval heel zeker dat ik niet in staat ben om zonder die randvoorwaarden en wederzijds vertrouwen samen te leven, te werken en tot iets goeds te komen.

woensdag 17 oktober 2012

De Kunstenaar


In mijn familie tel je eigenlijk alleen mee als je kunstenaar bent. Kunstenaar als het tegenovergestelde van burgerman. Mijn opa van vaders kant werkte bij een bank, maar wilde eigenlijk schrijven. Behalve in zijn dagboeken deed hij dat niet.  Dat gaf hem een enorm minderwaardigheidscomplex. Hij had groot ontzag voor zijn schilderende broer en diens armlastige kunstenaarsvrienden die avond aan avond zijn goeie wijn kwamen drinken. Heftige discussies op stamtafelniveau terwijl hij de volgende ochtend naar zijn werk moest. Tot het hem toch wel begon te storen dat hij nooit teruggevraagd werd. Dat leidde tot een pijnlijke breuk.
Bij het kunstenaarschap hoorde een bepaalde stijl van leven. Die levenshouding was belangrijker dan het feitelijke produceren van kunst. Het potentiele ervan, de belofte, gaf een eindeloos krediet. Je was immers kunstenaar, leefde voor de kunst. Alles was dan geoorloofd. Vrouw en kinderen onverzorgd  achterlaten omdat de kunst riep, werd graag vergeven vanwege de vermeende romantiek. Het kunstenaarschap als een recht. Als excuus voor het niet kunnen en willen dragen van verantwoordelijkheid voor jezelf en anderen. Als vrijbrief om eindeloos en ongelimiteerd op andermans zak te mogen leven.
Als je maar aan de buitenkant ervan voldeed, was het goed.
Mijn vader was een begenadigd leraar Engels op een middelbare school. Zijn leerlingen waren dol op hem, en ook met zijn collega’s kon hij het goed vinden. Hij wist zijn grote passie voor de Engelse literatuur indringend over te brengen. Maar daarnaast was hij zondagsschilder. Doek na doek haalde hij hetzelfde trucje uit. Na de dood van mijn moeder ging hij met vervroegd met pensioen en stortte zich volledig op het kunstenaarschap.
Hij vestigde zich in Bergen en begon een nieuw leven. Al snel had hij overal een uitgesproken mening over, maar zelf was hij slecht in staat met kritiek om te gaan. Met kunst had zijn werk nog altijd weinig te maken, het was hooguit van een soort provinciale ambachtelijkheid. Als je daar tevreden mee bent is daar natuurlijk niets mis mee, maar anders leidt het onherroepelijk tot bitterheid. Zijn jaren voor de klas – toen ik een jongetje was praatte hij over niets anders dan het onderwijs - noemde hij nu zonde van de tijd. Hij had altijd al willen schilderen. Dat vond ik choquerend. Daarmee verwees hij de helft van zijn leven naar de prullenmand, en ontnam hij mij – ik denk niet dat hij zich dat realiseerde – een deel van mijn jeugd. Ik was altijd trots geweest op mijn vader, de grappige en populaire leraar.
Ik heb nooit iets gehad met de vermeende romantiek van het kunstenaarschap. Alsof het maken van ‘kunst’, per slot van rekening ook maar een term uit de late achtiende eeuw, iets te maken zou hebben met een bepaalde levensstijl. Niet verenigbaar zou zijn met verantwoordelijkheidsgevoel, huwelijkse trouw, en een verder onopvallende levenswandel.

dinsdag 16 oktober 2012

Alleen

 
De vanzelfsprekendheid is weg. Jij hield van mij, en wat er ook gebeurde, als ik ruzie had gemaakt, me tekortgedaan voelde, afgewezen werd of me ‘gewoon’ ongelukkig en onzeker voelde: jij was er altijd voor mij. Het gevoel deel uit te maken van iets groters dan ikzelf, ergens bij te horen. Jou als mijn vrouw te kunnen voorstellen, of jou mij als jouw man te horen introduceren. Het duurde even voor we daar aan wenden, nadat we getrouwd waren. Vrouw in plaats van vriendin te zeggen. Man in plaats van vriend. Nieuwe woorden.
Thuis komen in ‘ons’ huis: hier wonen wij. De zekerheid straks weer met jou in bed te liggen. Praten over de kinderen, plannen maken, leg die iphone nou eens weg, zullen we vrijen, nee, te moe, hoe laat is het, toch maar wel.
Nu moet ik alles zelf verzinnen. Eigenlijk vind ik het niet eens zo moeilijk, al die dingen die jij altijd deed, waarvan ik dacht dat ik het nooit zou kunnen in mijn blinde paniek toen je ziek bleek te zijn: regeldingen, zakelijke dingen, jij volgde ook maar gewoon je intuïtie. Jij deed het omdat ik het niet deed. Nu doe ik het omdat jij het niet meer doet.
Ik vond het leuker toen jij het nog deed. Omdat jij het deed. Wel zo makkelijk. Dan kon ik een beetje mopperen als je het niet goed deed, en jij mopperen dat ik het dan maar zelf moest doen, wat ook weer niet de bedoeling was. Nu valt er niets meer te mopperen. Maar ik wen er al aan. Ik doe zo veel mogelijk alle dingen die gebeuren moeten; denk er al niet meer over na.
Ik geloof niet dat ik een hekel aan mezelf heb. Ik vind mezelf eigenlijk best symphatiek. Soms een beetje manisch; lichte neiging tot dwangneurose, maar goed beheersbaar.
Langzaam begin ik me de onherroepelijkheid van je afwezigheid te realiseren. Dat dit niet voorlopig is: ik alleen met onze kinderen, en de avonden helemaal alleen. Dan slaat de schrik mij om het hart.
Vriendin H. zei dat mensen zich eenzaam voelen als niemand ze corrigeert. Als er niemand is die ze aanspreekt op hun gedrag. Ik denk dat daar wel wat inzit. Daar heb ik ook het meeste behoefte aan: commentaar. Op hoe ik me kleed, wat ik beweer, of ik nog wel lekker ruik, hoe ik overkom. Iemand die af en toe eens flink boos op me is. Daar voorzien de kinderen wel een beetje in, maar dat is toch niet hetzelfde.
Ik mis de vanzelfsprekendheid van intimiteit. Ik bedoel daarmee niet seks, hoewel ik die natuurlijk ook mis, maar meer nog: elkaar even aanraken, tegen elkaar aanzitten, beetje hangen op de bank, samen in bed liggen. En ook: niet alles te hoeven uitleggen, erop vertrouwen dat jij wel weet wat ik bedoel als ik weer eens vaag ben en zelf ook niet helemaal precies weet waar ik het over heb. Niet alles te hoeven uitleggen of me te moeten verdedigen.
Het is natuurlijk ook een kans die mij geboden wordt: alles opnieuw uit te vinden. Alles wat benoemd en bezworen was opnieuw te moeten definiëren. Ik had hem liever niet gehad, die kans, maar nu ik hem heb gekregen wil ik hem ook niet laten liggen.

maandag 15 oktober 2012

Verdoving


Mijn moeder lag in het Antoni van Leeuwenhoek. Van die laatste periode uit haar leven kan ik me weinig herinneren. Ik was doodongelukkig, wilde weg uit mijn ouderlijk huis, haatte mijn ouders, mijn zieke moeder, mijn vader die de situatie maar bleef analyseren alsof het niet hemzelf betrof. Ik zat elke avond in het café, bleef tot diep in de nacht van huis, verdoofde mezelf, en sliep dan een gat in de dag. Ik had op het nippertje mijn middelbare school afgemaakt en me ingeschreven bij de Theologen. Daar deed ik Latijn en Grieks, ik wist nauwelijks waarom.
Ik had eigenlijk geen idee wat ik met mijn leven aan moest, behalve dan dat ik ‘de muziek in wilde’. Ik speelde gitaar in een nogal sectarisch bandje met een strenge sociale controle en droomde van succes.
Thuis hield ik het niet uit, maar als ik de deur uit vluchtte voelde ik me schuldig dat ik mijn ouders in de steek liet. Ik geloof dat ik wel wist dat het met mijn moeder een aflopende zaak was. Dat voelde als verraad van haar. Ze had immers altijd met grote stelligheid beweerd dat ze haar ziekte de baas zou blijven. Met haar macrobiotische dieet, haar religie, haar dwingende persoonlijkheid en haar ongrijpbare logica. Daar was plotseling nog maar weinig van over, en dat kon ik haar niet vergeven. Mijn moeder en ordinaire menselijke sterfelijkheid, dat ging gewoon niet samen.
Mijn vader zag ik weinig. Overdag werkte hij en ’s avonds was ik er zelf zo min mogelijk. Soms zaten we samen een tijdje bij de oliekachel in de huiskamer. Hij praatte dan over rouw. Mijn moeder was nog niet dood, maar daar had hij het steeds maar over: de verschillende stadia van rouw. Dat je dan kwetsbaar was, snel afgeleid; een verhoogde kans op ongelukken had. Dat weduwnaars vaker het slachtoffer van verkeersongelukken werden. Ik hoor het hem nog zeggen, boven het loeien van de kachel uit. Dat hij straks extra goed moest uitkijken bij het oversteken.
Ik ging uit en kwam pas vroeg in de morgen thuis. Ik denk dat ik net een uur in mijn bed lag toen beneden in het halletje de telefoon ging. Het was mijn vader. Het ging heel slecht met mijn moeder, ik kon maar beter zo snel mogelijk komen. Ik dronk een paar glazen kraanwater en fietste naar het ziekenhuis. Mijn moeder lag in coma aan een infuus. Een zakje ging erin, een zakje er uit. Mijn vader zat aan de ene kant, ik aan de andere kant van het bed. Urenlang keken we naar die zakjes. Bijna vier-en-twintig uur in mijn herinnering. Toen klonk er een soort rocheltje en was het afgelopen. We keken elkaar even aan en konden ons lachen bijna niet houden. Van de spanning en de ontlading vermoedelijk. Ik schaamde me dood en voelde me vreselijk opgelaten. Hij denk ik ook. Niet lang daarna kwam de rabijn die mijn moeder bedekte met een laken en ons vroeg afscheid te nemen en de kamer te verlaten.

zondag 14 oktober 2012

Publiek


Vriendin S. vroeg mij of ik al negatieve reacties had gehad op mijn ‘in de publiciteit treden’ met mijn verdriet over de dood van Bibian. Zij bedoelde daarmee – denk ik - niet zozeer vanwege de kwaliteit, of juist het gebrek daaraan van mijn schrijverij, alswel vanwege de mogelijke onkiesheid van het ‘uitventen’ van mijn leed. Hoewel ik een beetje schrok van de directheid van haar vraag, heb ik daar natuurlijk wel over nagedacht. Death sells, was al eerder het laconieke commentaar van een bevriend kroegbaas, toen ik trots vertelde dat Bibian een eigen etalage in de Amsterdamse Athenaeum boekhandel had gekregen.
Niet dat ik wakker lig van kritiek, uitgesproken of onuitgesproken, net zomin als ik me laat afleiden door complimentjes. Ik probeer mijn eigen koers te varen, en uit alle reacties de steekhoudende te filteren.
Ik probeer me soms voor te stellen wat Bibian ervan gevonden zou hebben, en ik denk dat zij niet altijd dezelfde keuzes zou hebben gemaakt als ik in wat je wel of niet ‘naar buiten’ zou moeten brengen. Toen zij leefde waren we het ook niet altijd over alles eens; hadden we soms stevige meningsverschillen, met name over we hoe we ons wilden presenteren in wat we deden.
Wel hebben we van het begin van Bibian’s diagnose een soort openheid nagestreefd die ik als positief en verhelderend heb ervaren. Wij maakten daarbij enthousiast gebruik van de nieuwe Sociale Media, zonder ons echt de impact en de reikwijdte te realiseren. Ik heb geen idee hoe ik hier over jaren op terug zal kijken.
Mijn eigen vader schreef een boek over zijn ziekte - hij had prostaatkanker - maar viel daarmee nauwelijks op. Kennelijk had ook hij de behoefte naar buiten te treden met wat hem overkwam. In zijn tijd bestond nog niet de mogelijkheid dit op het internet te doen door middel van een blog. Volgens mijn vader die graag koketteerde met zijn conservatisme was het internet een modegril die snel weer voorbij zou zijn. Een computer kwam er bij hem niet in. 
Ik bezit geen boek met richtlijnen voor weduwnaars en doe dus maar wat. Er komt veel op me af. Ik moet voortdurend keuzes te maken waar ik wel of niet op in wil gaan. Ik hoop vooral dat het me ergens brengen zal. Ik ontmoet nieuwe mensen, doe dingen die ik niet gedacht had ooit te zullen doen, en ik kan niet ontkennen dat ik dat als leuk en spannend ervaar.
Ik vind het niet vervelend om voor de radio of op film uit te leggen wat mij bezielt; het helpt me dat voor mezelf duidelijker te krijgen.
Ik wil verder met mijn leven, noodgedwongen zonder Bibian, en ik denk dat dat alleen kan als ik mij ook openstel voor wat mij aangeboden wordt. En als ik daarbij dan ook nog een paar eigen liedjes mag komen zingen, sla ik dat niet af.  

Consolation


De laatste Emma Peel cd moet afgemaakt; Bibian was daarin ondubbelzinnig. We hadden er zo hard aan gewerkt. Eindelijk huurden we een fantastische oefenruimte in het Amsterdamse Vondelpark, waar we ongestoord op onze eigen spullen en wanneer het ons uitkwam aan onze liedjes konden werken. Een luxe, na jaren van duurbetaalde repetities in sfeerloze oefenhokken op slecht onderhouden apparatuur. De aanhouder wint, zullen wij gedacht hebben.
Liedjes waren er genoeg. Steeds beter wisten we welke kant het uit moest: geen productiepop, geen laag voor laag opgebouwde electronische ‘sound’, maar zoveel mogelijk ‘live’ gespeeld, in elk geval drums, bas en gitaar in één keer in één ruimte, onlosmakelijk verbonden, samen opgenomen als basis voor de zang.
Zo repeteerden we ook: samen spelend, naar elkaar luisterend, zo vrij mogelijk in de details, en het klinkend resultaat dus elke keer weer een beetje anders. Voor ons hield dat het spannend, levend. Wij geloofden niet in die ene ‘beste’ versie van een liedje. Een goed liedje past zowel een spijkerbroek als een rokkostuum.
Bibian zou op de nieuwe cd voor het eerst alles zingen, in de hoop tot een grotere eenheid tussen de producten van onze in de loop der jaren naar elkaar toegegroeide, maar toch in essentie verschillende schrijfstijlen te komen.
We regelden wat concerten, en ook voor publiek bleek onze nieuwe oogst goed overeind te blijven. Het moment bij uitstek om te gaan opnemen.
Dat zou gebeuren met F. met wie we al eerder gewerkt hadden, in zijn studio in Weesp. Hij kwam langs in onze oefenruimte, deed voorstellen over hoe we te werk zouden kunnen gaan, wist onze drummer A. tussen neus en lippen door te bewegen zijn zelfgeknutselde drumkit te vervangen voor een meer conventionele set en Bibian te bewegen een oude Zweedse Hagstrom bas te gaan bespelen. Dat ik niet meer mocht zingen had hij mij al eerder duidelijk gemaakt. Heel verhelderend allemaal.
En toen bleek Bibian alvleesklierkanker te hebben.
Nadat onze eerste blinde paniek een beetje gezakt was, en er een nieuwe regelmaat in ons leven kwam - drie of vier ‘goede’ dagen per week, tussen de chemo’s door - besloten we onze plannen voor een nieuwe cd door te zetten en alsnog te gaan opnemen.
Bibian wist dat ze de voltooide cd nooit zou horen; dat de laatste Emma Peel cd wat haar aandeel betreft posthuum zou worden. Maar we hadden er zo lang aan gewerkt, en waren zo enthousiast over onze nieuwe liedjes - haar nieuwe liedjes - dat we alles op alles zetten om haar aandeel in elk geval vast te leggen.
Bibian was al heel erg ziek toen trombonist en lapsteelspeler J. zijn aandeel in kwam spelen. Ze kon er in de studio niet meer bij zijn, en was eigenlijk ook niet meer benieuwd naar het resultaat. Voor de vorm vroeg ze me hoe het was gegaan, met die ontroostbaar melancholieke blik van haar die in mijn ziel gegrift staat. Het was goed gegaan, zei ik naar waarheid.
Nu nog een paar gitaardubs en dan alle nummers mixen. De derde Emma Peel cd. 
Consolation moet hij gaan heten.
  

zaterdag 13 oktober 2012

Wachten


Wat een druilerige dag. De lucht is asgrauw, het miezert. Geen spectaculair weer; als het nou onweerde, stormde en hagelde, dan kon ik er nog wat mee. Nu kan ik het alleen maar op mezelf betrekken.
Ik slaap nog altijd slecht, maar ik slik geen pilletjes meer. Liever moe. Eerst lag ik wakker omdat ik het niet stil kon krijgen in mijn hoofd, nu lig ik gewoon wakker, te wachten op de slaap die niet komt.
Ook sterven is wachten, in elk geval voor degenen die achterblijven.
Ik denk aan Bibian. Ik weet nauwelijks wat er in haar omging, die laatste uren. Ze zal wel geweten hebben dat het bijna zover was. Ze wilde opstaan, was boos. Ik zei dat ze moest gaan liggen, dat ze niet meer op haar benen kon staan. Wat ook zo was.
Een tijdje later zat ze opnieuw op de rand van het bed. Ik wil opstaan! zei ze nog bozer dan de eerste keer. Ze was het al bijna niet meer. Bijna alles wat haar tot Bibian had gemaakt was er af. Ze was een soort boos machientje geworden dat maar niet wilde stoppen met leven. Een koppig, boos mechaniekje.
Ik legde haar neer. Smeekte haar om te blijven liggen: geloof me nou, je kunt helemaal niet meer staan, je bent veel te zwak.
Boos dreef ze weg in haar morfine halfslaap. Het was warm en benauwd in huis. Heel ander weer dan nu. Ik wist – niet echt natuurlijk, maar toch – dat dit de laatste dag was. Het was op. Haar veel te korte leven was haast voorbij.
Maar weer kwam ze overeind. Opstaan, zei ze, nu nog bozer dan eerst. En eindelijk begreep ik wat ze bedoelde. Ze moest naar de W.C. Door de morfine werkten haar darmen niet goed; duurde het soms dagen voor er wat uitkwam.
Ik schoof de postoel aan het bed en tilde Bibian erop. Ze zei niets, maar dit was wat ze wilde. Met een laatste enorme krachtsinspanning perste ze haar darmen leeg. Ik tilde haar voorzichtig terug op bed en begon haar te verschonen. Toen ik opkeek zag ik tot mijn ontzetting dat ze dood was. Ze had niet willen sterven met volle darmen. Tot op het laatst dikteerde zij de voorwaarden.
Er zijn er die zeggen dat het beter is die laatste periode van aftakeling te vergeten. Dat ik me beter kan herinneren hoe het was toen Bibian nog gezond was. Maar waarom eigenlijk? Ik heb tot de laatste seconde van haar gehouden, van haar moed, haar woede, haar koppige verzet en haar sterke persoonlijkheid.
Voor mij was ze zeker niet minder mooi in die laatste ogenblikken. Het zijn immers allemaal kleine stukjes van het mysterie dat ze voor mij was: Bibian.



donderdag 11 oktober 2012

Film


Jij vindt nooit iets leuk papa! De kinderen zijn boos op me. We zijn naar de bioscoop geweest en ik vond de film weer eens beneden de maat. Valentijn heeft tranen in zijn ogen van teleurstelling. Je verpest het altijd voor ons. Kun je niet gewoon zeggen dat je het wél leuk vond!
Nee. Dat kan ik niet. Ik wil eerlijk zijn en ik vind dat ik het recht heb om te zeggen wat ik vind.
Aan de andere kant begrijp ik Valentijn’s woede heel goed. Hij is in zijn jonge leven nog niet zo vaak naar de film geweest. Voor hem is een bioscoopbezoek op zichzelf al een avontuur. Popcorn en Cola, verdwijnen in de enorme klapstoelen, wachten tot de muziek stopt en het zaalllicht uitgaat. Eerst de reclames en een voorfilm, trailers van grotemensenfilms. En dan de film zelf, liefst in 3D met een zaal vol gekke brilletjes.
En dan blijkt na afloop dat ik er niets aan vond. Ongeloof. Onbegrip. Waarom dan niet?
Ik probeer het uit te leggen. Dat ik het een slap aftreksel vind van deel één, dat ik de animaties lelijk vind, de muziek afgrijselijk en veel te veel, dat de film van special effects aan elkaar hangt maar verder nergens over gaat, dat ik de plot volstrekt ongeloofwaardig vind, dat het hele idee gepikt is van een andere veel betere film uit mijn eigen jeugd. Ik hoor het me allemaal zeggen, alsof ik les aan het geven ben. Ik hoor ook mijn vader. Het is mijn eigen vader die aan het woord is. Daarmee bedoel ik niet dat ik mezelf op hem vind lijken; hij is het ook echt. Hij spreekt door mijn mond. Ik ben hem. Even. Hij en ik. Wij met onze eeuwige goede smaak.
Waarom kan ik niet gewoon net doen of ik het hartstikke leuk vind. Smaak en onderscheidingsvermogen komen niet vanzelf. Eten leer je door veel te proeven. Nu vinden de kinderen deel zes van The Pink Panther nog net zo hilarisch als deel één, maar op een dag, wanneer ze hun klassiekers kennen, genoeg remakes van remakes hebben gezien, en ze snappen hoe de filmindustrie in elkaar zit, zullen ze daar anders over gaan denken.
Ik hou van film. Misschien dat ik me daarom zo opwind over alle rotzooi die ons voorgeschoteld wordt. Ik wil dat mijn kinderen kritisch zijn, leren onderscheiden. Het is echt niet zo dat ik nooit iets goed vind. Helaas worden er veel meer slechte films gemaakt dan goede. En zeker voor kinderen – die je uitsluitend het beste van het beste zou moeten voorschotelen – is de hoeveelheid infantiele ondermaatsheid ontmoedigend.
En dus zijn Valentijn, Swip en Lulu weer eens woedend op hun anachronistische vader die lijkt te denken dat vroeger alles beter was.
Nee jongens, dat denk ik helemaal niet. Luister nou gewoon even naar me. 

woensdag 10 oktober 2012

Wachtkamer


Meer dan toen je nog leefde, heb ik het gevoel me in een wachtkamer te bevinden. Toen was het duidelijk waar we op wachtten: de dood. Nu is het niet meer zo duidelijk. Er gebeurt van alles, maar de zin, de richting ervan ontgaat me soms een beetje.
Ik schrijf elke dag mijn stukje, zie dat het gelezen wordt, krijg veel respons, maar tegelijk realiseer ik me dat het niet eindeloos zo door kan gaan. Er komt een moment dat ik er het nut niet meer van inzie, de discipline niet meer op kan brengen, of domweg niets meer te zeggen heb.
Er komt veel op mij af. Ik zal niet ontkennen dat ik ook geniet van al die aandacht. Ik word uitgenodigd mijn verhaal in de krant, in tijdschriften, in het theater, voor de radio en op de televisie te komen doen. Er is belangstelling om mijn stukjes in boekvorm te publiceren. Men leeft mee. Mensen spreken mij aan, ik word herkend op straat. Daar heb je hem weer: de bekende weduwnaar, met zijn rode hoedje.
Ik mag onze liedjes nu overal komen zingen. Eerst zong jij ze, met je niet bestudeerde, intens melancholieke geluid; met je onnavolgbare Sinatra timing, en die eindeloos aangehouden klinkers. Nu doe ik het. Ik doe het heel anders natuurlijk, in andere toonaarden, andere tempi. Ik wil ook geen tweedehands Bibian zijn. En: ik lijk er mee weg te komen; zolang niemand het me verbiedt, blijf ik ze spelen. Ik werk zelfs al aan nieuwe liedjes, hoop er beter in te worden, mijn krappe repertoire uit te breiden.
Het is allemaal nieuw en nog onduidelijk waar het toe zal leiden, maar ik ontmoet nieuwe mensen, sluit nieuwe vriendschappen, kom op nieuwe plaatsen.
Het voelt vreemd genoeg ook een beetje alsof ik een kans heb gekregen. De kans om een totaal ander leven te beginnen. Mezelf opnieuw uit te vinden, nieuwe kleren te dragen, opnieuw een beginner te zijn, een amateur, maar dan met de ervaring die ik de eerste keer niet had; iets waar ik vroeger wel eens van droomde. Niet omdat ik ongelukkig was, maar omdat het zo onvoorstelbaar en onbereikbaar leek. Zo ver verwijderd van ons goed georganiseerde, geoliede leventje.
De enige constante is nu nog mijn verdriet. Ik wilde dat ik het met je kon delen, zoals we vroeger alles deelden. Ze zeggen dat het niet weggaat, maar dat de scherpe randjes er mettertijd vanaf slijten. Dat zou mij dan troost moeten bieden. Maar ik weet niet of ik daar wel op wil wachten; verdriet zonder scherpte en diepgang lijkt me veel erger, onherroepelijker, meedogenlozer. Alsof iemand je steekt met een bot mes. Verdriet moet pijn doen, prikken als een glas ijskoude Coca Cola. Anders heb je er niets aan. Een dof eindeloos, maar niet zo heel erg verdriet lijkt me ook geen recht aan jou doen. Jij verdient beter.
Ik kan het er wel bij hebben: mijn hart is groot genoeg.

dinsdag 9 oktober 2012

Migraine

 
Bibian had jaren last van migraine. Eerst wilde ze er niet aan dat het meer was dan ‘gewoon’ hoofdpijn. Ze kreeg een aanval, was tot niets meer in staat, lag een hele dag in onze verduisterde slaapkamer met haar hoofd onder een kussen, maar het was geen migraine.
Uiteindelijk kon ze er niet meer omheen: ze had alle symptomen, ze gunde het zichzelf alleen niet. Ze stelde zich immers aan.
De dokter schreef haar zware medicijnen voor die goed hielpen, maar de aanvallen niet konden voorkomen.
Ook toen de diagnose ondubbelzinnig gesteld werd, ontkende ze wanneer ze weer een aanval had. Alsof ze zich er voor schaamde. Misschien is dat wel een van de symptomen. Nee hoor, het is gewoon hoofdpijn. Ik neem wel een Ibuprofen-netje.
Dat hielp natuurlijk niet, en pas als ze echt niet meer wist waar ze het moest zoeken van ellende, gaf ze toe dat het misschien toch migraine was.
Het zou een ‘hormoongerelateerde’ kwaal zijn, lazen wij op het net. Bibian stopte met de pil, was een tijdje geen Microgynon Girl meer. Het leek even iets uit te maken. Tot de aanvallen weer in alle hevigheid inzetten.
Grote doses vitamine C zouden helpen; ook tegen kanker trouwens.
Mij begon het op te vallen dat elke keer als Bibian’s ouders contact opnamen, dit meestal met een stevige aanval gepaard ging. Bibian ontkende dat het er iets mee te maken had. Bovendien had ze helemaal geen migraine. Hoofdpijn was het.
Ze wilde van de pil af, dat was de boosdoener. Ik moest me maar laten steriliseren. Daar had ik niet zo’n zin in. Ik was er toe bereid, maar niet van harte. Ik praatte wat met vrienden. De een zei dat het niets voorstelde, de ander wilde er niet van horen. Voor de een maakte het niets uit, de ander zag het als een inbreuk op zijn manlijkheid.
Ik geloof dat mijn enige voorbehoud bestond uit weemoed iets voorgoed af te sluiten: de mogelijkheid nog meer lieve, schattige kindjes te kunnen maken. Aan de andere kant hadden we er drie, was ons gezin compleet, en wilde ik helemaal geen kinderen meer. Ik geloof niet dat ik mezelf ooit nog luiers zie verschonen, behalve dan in het weekeinde bij mijn toekomstige kleinkinderen.
De gedachte schoot me door het hoofd dat ik misschien ooit weduwnaar zou zijn, en dan met een jonge vrouw zou moeten hertrouwen die kinderen zou eisen. Bibian werd woedend. Begrijpelijk. Terecht.
Ik maakte een afspraak en belde af. Bibian snapte het wel. Ik had nog een beetje tijd nodig.
Ik maakte een nieuwe afspraak. Voor alle zekerheid ging Bibian deze keer mee. Een verpleegster kwam mij halen; of mijn vrouw er misschien bij wilde blijven? Dat wilde ze wel. De dokter was een vrouw, ik was duidelijk in de minderheid, het had ook wel iets gezelligs.
Het enige vervelende was de verdoving: een injectie in de zaadleider, niet aangenaam. Daarna viel het allemaal reuze mee. Klein sneetje, zaadleider naar buiten getrokken (beetje gek gevoel, maar niet pijnlijk), knip! Ene eindje met een draadje afgebonden, andere eindje dichtgebrand. En dan aan de andere kant nog een keer. Ik ben de rest van de dag in bed gaan liggen, maar dat was eigenlijk overdreven.
Ik heb er nooit spijt van gehad. Zelfs niet toen bleek dat Bibian nog steeds migraine aanvallen kreeg. Dat het misschien toch meer ouder-gerelateerd was, al bleef ze dat ontkennen.
Maar ik heb drie prachtige kinderen, en de rest is hubris. Klaar. Uit.

maandag 8 oktober 2012

Oh! Darling


In maart 1969 zat ik op de Amsterdamse Montessorischool. In het Hilton hotel aan de overkant van de Willem Witsenstraat logeerden John Lennon en Yoko Ono. Mijn klasgenootje W. - ik zal haar nooit vergeten, ze had prachtige blonde krullen en een licht spottende blik die ik tegelijk intmiderend en onweerstaanbaar vond - wist dat iedereen welkom was op hun hotelkamer op de bovenste verdieping.
Zullen we samen gaan, zei ze op een ochtend. In mijn herinnering hadden we al een paar keer de Rolls Royce van het megalomane zendingsechtpaar staan bewonderen op de parkeergarage van het hotel.
Ik was Beatlefan. Als ik voorzichtig was mocht ik thuis op de mono pick-up van mijn vader zelf hun singletjes opzetten. You can’t do that, een vroege southern-rock pastiche, was een van mijn favorieten. Hoe harder hoe beter.
Ik durfde niet. Ik weet niet meer waarom, maar ik ben niet gegaan. Misschien was ik wel banger voor W. dan voor Lennon en Ono.
W. is wel gegaan. Zij kwam trots terug met handtekeningen en – alweer in mijn herinnering – een tekeningetje van John met opdracht.
Ik heb meer Beatle herinneringen, maar deze neemt een prominente plaats in.
The Beatles hebben eigenlijk alles goed gedaan. Zij zijn die ene kans die niet in getallen uit te drukken is, dat alles op het juiste moment bij elkaar komt. Ze begonnen op het moment dat de jeugd voor het eerst een economische faktor en een afzetmarkt werd. Ze waren een bizarre combinatie van elkaar aanvullende talenten en good looks, en wisten zich te omringen met precies de goeie boeven om dat talent te gelde te maken. Ze zijn op het juiste moment gestopt – zelf denk ik nu dat ze met hun zwanenzang, het licht symfonische Abbey Road, eigenlijk al over hun hoogtepunt heen waren. Ze hebben niet pijnlijk gereünieerd. John is precies op het goede moment gestorven (dit bedoel ik zuiver historisch, het blijft natuurlijk een tragedie) om dit voor altijd onmogelijk te maken.
Soms denk ik wel eens dat Bibian een beetje mijn ‘Beatles’ is geweest. Zij was onwaarschijnlijk getalenteerd en heeft eigenlijk ook alles goed gedaan. Ik denk dat wij elkaar goed aanvulden.
Misschien is zij ook wel precies op het goede moment gestorven. Nu heb ik alleen maar goeie herinneringen en ben ik trots dat ik ‘erbij’ was. Ik kan zonder enige bitterheid haar en onze nalatenschap beheren. Onze kinderen naar school brengen. Misschien zijn wij ook wel op ons hoogtepunt gestopt. Was het alleen maar minder geworden. Waren we doorgebroken met Emma Peel om nog een stuk of wat matige cd’s af te leveren, of bitter geworden omdat we niet genoeg succes hadden met wat we deden. Was Bibian niet gaan schrijven en had ik het – na een stevige midlifecrisis – aangelegd met een in mijn ogen waanzinnig getalenteerde achtergrondzangeres van 21 en-een half.
Abbey Road verscheen iets later datzelfde jaar. Op een verjaardagsfeestje bij W. schuifelden wij op Oh! Darling. Ik herinner me nog het gevoel van trots, actualiteit en opwinding om te mogen luisteren naar, en te dansen op de hipste muziek die ik ooit had gehoord. Op dat moment te leven. En zo was het ook met Bibian.
 

zondag 7 oktober 2012

Sporen


Bibian, Bibian, hoe kan ik je trouw blijven als het leven maar voortjakkert en mij op sleeptouw neemt. Ik wacht op je, denk nog steeds dat je er straks gewoon weer bent. Dat je aan tafel zit met je laptopje open wanneer ik thuiskom met de kinderen, terug uit school. Dat we toastjes met roerei en bieslook maken, en iets anders voor Swip, die daar niet van houdt.
Zal je het echt zijn, of alleen een transparante verschijning, met die droeve glimlach van de foto op het omslag van je boek. De Mona Lisa is er niets bij.
Als je een beetje rond komt zweven heb ik het misschien liever niet. Dan kan ik net zo goed naar een van onze filmpjes kijken. Je mag alleen terugkomen als je het helemaal bent. En je moet ook niet te lang wachten.
We maken namelijk van alles mee. Sinds mijn debuut op je begrafenis heb ik al drie keer in mijn eentje opgetreden. Ik had niet gedacht dat ik dat ooit zou durven. Valentijn is aan zijn blindedarm geopereerd en knapt al weer op, en Swip is zijn iPod kwijtgeraakt. Hij moest en zou hem meenemen op schoolreisje. Ik heb een half uur op hem ingepraat, maar tevergeefs. Hij durfde het me niet te vertellen toen hij thuis kwam. Lulu heeft een nieuwe pyama en mallotjes. E. heeft aangeboden samen met mij door haar garderobe te gaan. Ze is gegroeid; niets past haar meer.
Ik heb foto’s en tekeningen van mijn moeder laten inlijsten en opgehangen. Heel langzaam verandert het huis, veranderen wij, verandert de stad, de wereld. Straks herken je niets meer terug.
Ik ga er van uit dat jij niet meer zult veranderen, als je nog ergens bent. Dat je daar altijd de Bibian zal zijn die ik gekend heb. Eeuwigheid en verandering, dat gaat niet samen.
Je bent zo ondubbelzinnig weg; ik snap niet hoe je het doet. Ben je druk, waar je nu bent, heb je geen tijd meer voor me? Je was altijd al druk. Ik ken weinig mensen die zoveel deden als jij.
Ik voel de ruimte om mij heen hier in huis. Onze ruime, lichte en hoge kamers, en jouw afwezigheid daarin. De tafel waar je niet aan zit, de stoel waar je niet op zit. Je staat niet buiten mijn zichtsveld in de keuken iets uit de ijskast te pakken, ik hoor je niet boven de was ophangen.
Je afwezigheid is drukkend, en suggestief. De dwingende aanwezigheid van een sterke persoonlijkheid, maar dan alleen in potentie. Een ‘bijna’ zijn.
Zou iemand die jou niet gekend heeft dat hier in huis ook zo voelen? Ik denk het niet. Het zijn sporen van jou in mij. Dat is wat er van je overblijft: sporen die nu langzaam maar onherroepelijk uitgewist worden. Indrukken, verhalen. Ik vertel de kinderen over jou, zij vertellen mij over jou. Zo houden we je vast. Delen we je nog een tijdje. We zijn er nog niet klaar voor, om je weg te laten zweven als een Chinese wenslampion.

zaterdag 6 oktober 2012

Priem


Bijna dertig jaar geleden was ik met R. voor het eerst in Spanje. In Barcelona logeerden we in Hostel New York, een tot de verbeelding sprekende naam, maar in feite het allergoedkoopste hotel dat we konden vinden. Geld hadden we niet, net genoeg om te kunnen eten en slapen. Steeds opnieuw verdwaalden we in de binnenstad met zijn lange rechte straten en dwarsstraten, vrijwel zonder diagonalen. New York schijnt er naar gemodelleerd te zijn. Winkeltjes die onze aandacht trokken waren spoorloos verdwenen wanneer we ze opnieuw zochten, om soms op mysterieuze wijze ergens anders weer op te duiken. Drukke straten waar we in de zon op een terras hadden gezeten, waren plotseling uitgestorven, met alle rolluiken naar beneden. Vergeefs probeerden we er de logica van te doorgronden. Catalaans verstonden we niet, we waren ver van huis.
Na een bezoek aan het Miró museum, de beroemde schilder van vrolijke behangmotiefjes, verdwaalden we opnieuw, maar nu in een gigantische verlaten vuilstortplaats in de heuvels rond Barcelona waar het al begon te schemeren. Ruzieënd boven de plattegrond vonden we te voet onze weg terug naar de stad.
We ontdekten het Park Güell met zijn muurtjes van mozaiek in felle kleuren met veel blauw, zagen huizen met rare scheve balcons en kwamen bij de Sagrada Familia, waarvan het middenschip toen nog niet stond. R. zwaaide vrolijk vanuit een hoog torenraam terwijl ik beneden plaatsvervangend hoogtevrees had. Suikertaart in aanbouw. Is dit mooi? Het is in elk geval zo groot en zo veel dat je er niet omheen kunt. Een beetje zoals de verfilming van The Lord of the Rings.
Ik geloof dat het mij te frygisch is, te decoratief, ornamenteel. Eindeloze praltrillers om te verdoezelen dat er eigenlijk geen melodie is.
We aten in de goedkoopste restaurants waar verder alleen studenten kwamen en leerden rose drinken en groene olijven eten.
We kregen een lift naar Cadaqués van twee studenten. Ze klapten een bank naar voren en lieten ons achterin zitten. Zodra we de stad uit waren begonnen ze stevig te blowen. Wij verstonden geen woord van wat ze zeiden en begonnen ons steeds ongemakkelijker te voelen. ‘Chica! Chica!’ zei de bestuurder steeds maar weer, en dan wees hij op R. De ander vroeg haar iets dat wij niet begrepen. Hij haalde lachend zijn schouders op en gaf haar een vriendelijke klap op haar been. Verstijfd van angst zaten we op de achterbank. We hadden nooit in moeten stappen. Onze gastheren waren nu druk in gesprek en leken het vooral over R. te hebben. De bestuurder wees op het dashboardkastje waar de ander een grote priem uit viste. Hij wees nog een keer op R.’s benen en toonde haar grijnzend de priem. Ondertussen zaten ze samen te lachen. Knetterstoned inmiddels. Het was duidelijk dat ons laatste uur had geslagen. We reden nu op kleine weggetjes met nauwelijks nog verkeer. Bij een uitsparing naast de weg stopte de auto plotseling. R. kreeg nogmaals een tik op haar benen en werd gemaand opzij te gaan. De bijrijder nam de priem en stak die ergens achterin zijn stoel. Hij wrikte er een beetje mee, en schoof de stoel toen een heel stuk naar voren. ‘Legs!’ zei hij toen. ‘More legs for you!’
Ze hadden zich zorgen gemaakt of R. achterin wel genoeg beenruimte had.

donderdag 4 oktober 2012

De Ouders


Bibian’s ouders waren heel anders dan ik had verwacht. Ze had me ook nog niet zo veel over ze verteld toen ik ze leerde kennen. Eén keer per jaar onderbraken ze hun permanente zonvakantie op de Canarische eilanden voor doktersbezoek in Nederland en zochten dan meteen hun dochter even op. Ik vond ze eerst wel grappig. Zulke lompe en botte types had ik nog niet eerder ontmoet, ik dacht dat het allemaal maar een soort rare pose was, dat ze het niet echt meenden.
Later nodigden ze ons ook wel eens bij hun uit.
Zodra we er waren namen ze ons compleet over. Voor we het wisten zaten wij achterin een four-wheel-drive met de airco aan en de ramen potdicht, zij voorin mopperend en kettingrokend, en wij als makke schapen, geen idee wat we gingen doen en hoelang dat zou gaan duren, niet in staat vragen te stellen of te protesteren, vechtend tegen de misselijkheid vanwege de sigarettenrook en mijn schoonvaders ‘macho’ rijstijl, met het ongemakkelijke gevoel dat ze ons iets onuitgesproken verweten.
Meestal gingen we dan ergens eten waar zij de bediening slecht vonden, de kaart belacheljk en het eten ‘veel minder dan de vorige keer’. Alles werd voor ons betaald, maar niet van harte. Zo voelde het althans.
Het waren mensen waar niet mee viel te praten of te onderhandelen, en Bibian bezwoer me mijn mond te houden. Zij kende haar ouders goed genoeg om te weten hoe die op kritiek zouden reageren. ‘Dan moesten we het boek maar sluiten’, was de standaard reactie. Dat betekende dat de relatie verbroken werd. En dat wilde Bibian niet. Ze hoopte dat haar ouders uiteindelijk toch redelijke mensen zouden blijken. Dat het allemaal een groot en verschrikkelijk misverstand was. Dat ze het natuurlijk nooit zo bedoeld hadden. En dat het allemaal weer goed zou komen.
Toen onze kinderen geboren werden, dacht Bibian een troef in handen te hebben. Zulke mooie en betoverende kinderen als de onze, daar zouden hun ijzige harten vanzelf van smelten. Van harteloze en ongeïnteresseerde ouders zouden ze veranderen in lieve en belangstellende grootouders. Dan werd er maar een generatie overgeslagen.
Dat gebeurde niet. Ze lieten zich nu wel opa en oma noemen – het zou me niet verbazen als ze elkaar thuis ook zo aanspraken – maar het was inhoudsloos. Ze waren vooral afwezig. De eerste keer dat de kinderen bij ze mochten logeren, ze woonden inmiddels weer in Nederland, kwam Swip huilend thuis omdat opa alleen maar op hem had gemopperd. Valentijn was ook weinig enthousiast over het uitje. Alleen Lulu die nog een peuter was, had het wel spannend gevonden. Daarna mochten ze nooit meer alledrie tegelijk komen. Swip heeft nog één keer bij ze gelogeerd, maar belde ’s avonds al met een huiltje in zijn stem. Toen ik vroeg of ik hem moest komen halen nam opa de telefoon over. Ze gingen aan tafel; er werd opgehangen. Bij thuiskomst bleek dat hij heimwee had gehad. Oma was daar zo boos om geworden dat ze verder niet meer tegen hem had gepraat. Ik was woedend, maar Bibian zag het anders. Zij vond het juist wel goed dat onze kinderen iets zouden meekrijgen van de verstikkende atmosfeer waarin zij zelf was opgegroeid. Haar moeder had soms dagenlang niet tegen haar gepraat zonder dat ze er ooit achter kwam waarom.
En ik moest alweer beloven mijn mond te houden. Haar ouders zouden toch alleen maar het contact verbreken en dat wilde Bibian niet. Althans niet op die manier. Dat zou een slecht voorbeeld zijn voor onze kinderen. Want nog altijd hoopte ze dat het goed zou komen.
Haar vader stierf anderhalf jaar vóór Bibian, zonder ook maar eenmaal te hebben gezegd dat Bibian iets voor hem had betekend. Zuchtend en steunend was hij door het leven gegaan en zo blies hij ook zijn laatste adem uit.
Nu hoopte Bibian dat ze met haar moeder misschien nog tot iets van een verstandhouding zou kunnen komen. Ze deed erg haar best behulpzaam te zijn bij de begrafenis; ontwierp een mooi kaartje en hielp met het uitzoeken van de muziek. Na afloop bood ze haar digibete moeder hulp aan bij het afwikkelen van allerlei zaken. Die wilde daar echter niets van weten. Ze had haar altijd al in de kou laten staan, en nu hoefde het niet meer.
Toen Bibian ziek werd is haar moeder precies twee keer langs geweest, waarbij ze vooral verwijten heeft gemaakt. Ze heeft daarnaast nog hooguit een keer of vier gebeld. Dat waren moeilijke en pijnlijke gesprekken.
Maar nog altijd wilde Bibian niet dat ik me uitsprak. Voor de kinderen. Die hadden immers een oma nodig als zij er niet meer was. Toen het me na een bizar telefoongesprek - waarbij ik meeluisterde – echt te gortig werd heb ik mijn schoonmoeder een boze mail gestuurd. Boos, maar met de uitdrukkelijke uitnodiging de kans te grijpen om nog iets voor haar dochter te betekenen.
Ze is toen nog één laatste keer langs geweest. Bij die gelegenheid vroeg Bibian haar moeder of ze na haar dood mij en de kinderen misschien een beetje zou willen helpen. Daar was oma zichtbaar ontstemd over, maar ze zegde toe het wel eens met haar accountant te zullen bespreken. Daarna vroeg ze haar moeder of die niet samen met haar een therapeut wilde bezoeken. Misschien konden ze zo nog iets van de lucht klaren voor het te laat was. Bij het woord therapeut stond mijn schoonmoeder als door een adder gebeten op, graaide haar jas van de kapstok en trok de deur woedend achter zich dicht.
Dat was de laatste keer dat Bibian haar sprak. Hoewel ze zei dat het haar geen pijn meer deed, zag ik toch wel hoe teleurgesteld ze was toen haar moeder zelfs op haar verjaardag – ze was toen al heel erg ziek - niets liet horen. Geen telefoontje, geen kaartje, geen sms. Niets.
Soms denk ik wel eens dat het Bibian en mij een hoop verdriet en ergernis had bespaard als we ons wél eerder hadden uitgesproken.
Van ‘oma’ hebben we na de begrafenis nooit meer iets vernomen. Ik vermoed dat het boek nu definitief gesloten is.