dinsdag 22 april 2014

Slaap

Als ik Lulu naar bed breng, wil ze dat ik even bij haar kom liggen. ‘Breng je me eerst nog thee, papa?’ Ze wil er suiker en melk in; ik vind dat ze dan eigenlijk nóg een keer haar tanden moet poetsen, maar omdat ik weet dat ze haar thee toch nooit opdrinkt, maak ik er geen punt van.
Zodra ze slaapt haal ik het kopje weer weg omdat ik bang ben dat ze het anders misschien omstoot.
    ‘Kijk papa, dit zijn mijn dagboeken.’ Er staan er een stuk of zes op een rijtje op de boekenplank aan het hoofdeinde van haar bed. ‘Welke denk je dat het oudste is?’ Ik ga het rijtje af: fout, fout, fout, fout, fout, goed.
    Ik vraag of ze al schreef vóór Bibian ziek werd.
    ‘Nee, want ik kreeg het eerste dagboek van mama.’
    ‘Heb je ook over mama geschreven?’ Ze zegt van niet. ‘Dat wilde ik niet.’
    ‘Waarom niet?’
    ‘Omdat ik daar verdrietig van word.’
    Ik wil haar uitleggen dat het juist goed is om over je verdriet te schrijven, dat het je kan helpen het te verwerken, maar ik weet me in te houden.
    ‘Ik wil dat je tegen me aan komt liggen, papa.’ Ik kruip bij haar en konijn onder de deken. Ze draait zich van me af. ’Nu moet je zacht over mijn rug aaien.’ Dat is iets nieuws: volgens Lulu deed Bibian dat ook bij haar. Ik doe het heel zachtjes, steeds min of meer de zelfde cirkelvormige beweging met mijn vingers. Ik tel daarbij tot honderd, maar dat weet Lulu niet. Het is precies lang genoeg: als ik stop slaapt ze al bijna. Ongemakkelijk lig ik op mijn zij in het smalle bed.
    Zo lag ik bijna twee jaar geleden ook met Bibian in haar ziekenhuisbed, ingeklemd tussen mijn lief en de centrale verwarming, de laatste nacht dat we samen waren. Hoewel ik in een onmogelijke houding gedwongen was, en niet wilde verliggen, omdat elke aanraking haar een marteling was geworden, viel ik toch in slaap. De droomloze slaap van de ter dood veroordeelde, al was ik het niet die moest sterven de volgende dag.
    Ik probeer me op Lulu te concentreren en niet af te dwalen met mijn gedachten. De afspraak was dat ik zou proberen binnen een half uur naast haar in slaap te vallen, net zoals Bibian soms deed toen ze al ziek was. Maar ik krijg mijn kop niet stil; in mijn hoofd ben ik dit stukje al aan het componeren. Na een paar minuten laat ik me zachtjes uit bed glijden.
    ‘Ga je nu al weg?’
    ‘Slaap lekker, lieverdje, ik ben te onrustig.’
    ‘Is het half uur al voorbij?’
    ‘Ja, bijna.’

zondag 6 april 2014

Sterfdag

(voor de dichteres S. J.)
Op de eerste sterfdag van mijn moeder, 19 april, vree ik voor het eerst met B. Ik studeerde Engels maar voerde weinig uit. In de lift van het Amsterdamse Bungehuis waar de faculteit Engels destijds gevestigd
was, stond B., die ik nog kende van de kleuterschool. ‘Hé jij bent Klaas,’ riep ze door de overvolle lift, ‘ik was vroeger altijd zó verliefd op jou.’ Ik bleek een makkelijke prooi. We spraken af om op haar kamer samen een tentamen te leren en later die avond poetste ik mijn tanden met een borstel die niet van mij was. In de wastafelspiegel keek ik naar B., die heel wat zelfverzekerder leek dan ik. Haar kamer was op de eerste etage van een prachtige villa aan het Vondelpark, die ze huurde, naar later bleek, bij de ooit veelbelovende dirigent O., die weer een goede vriend van mijn ouders was. Maar dat wist ik toen nog niet.
Nadat we gevreeën hadden - B. maakte veel lawaai, waardoor ik nog stiller werd dan ik toch al ben - realiseerde ik me dat het de eerste sterfdag van mijn moeder was. Dat leek me een slecht voorteken.
Of dit terecht was of niet, valt moeilijk te zeggen, maar tussen B. en mij is het nooit wat geworden. Ze maakte het al snel uit om weer terug te gaan naar haar vorige liefde, waarna ik nog drie jaar wanhopig verliefd op haar bleef.
Mijn vader stierf op 23 december; rare datum: de dag vóór de avond vóór. Meestal denk ik er wel aan, maar behalve de kinderen zijn er niet veel mensen in mijn omgeving die het wat zou zeggen.
‘Vandaag is het de sterfdag van mijn vader,’ zeg ik dan bijvoorbeeld tijdens het avondeten, en dan monsteren ze me zo’n beetje. Maakt hij een grap? Is dit heel zielig? Ik laat het er verder maar bij.
Mijn kinderen hebben mijn ouders nooit gekend, en ik vermoed dat ze zich sowieso geen voorstelling kunnen maken van mij, hun vader, als kind met ouders van vlees en bloed, nog onwetend van zijn eigen - in de sterren geschreven - vaderschap en weduwnaarschap en alles waar ik nu voor hen voor sta.
Nu is 25 juli erbij gekomen als datum om nooit te vergeten voor mij als achterblijvend echtgenoot, en voor de kinderen als datum om ‘er even bij stil te staan’ en soms per ongeluk te vergeten in de hectiek van het toekomstige bestaan.
En onvermijdelijk zal daar straks nog een datum bijkomen.