dinsdag 12 juni 2018




Pleidooi voor een herwaardering

De kamerling (Querido 2001) van Sasja Janssen is een ongemakkelijk boek. Het is geschreven in een vreemde maar consequent tot aan de laatste pagina volgehouden archaïsche en hallucinerende stijl die wel wat doet denken aan Tobias en de dood (J. van Oudshoorn) of Aantekeningen uit het ondergrondse (F.M. Dostojevski). De roman wordt bevolkt door weerzinwekkende types die in een permanente staat van nerveuze opwinding verkeren. Plaats van handeling is de stad D. Het boek is geschreven in het personaal perspectief, de hij-vorm als een verkapte ik-vorm. 

    Hoofdpersoon Alexander wordt door zijn alcoholische en voortdurend in comateuze toestand verkerende moeder – die na het overlijden van zijn vader niet in staat is voor hem te zorgen – aan zijn leraar Nederlands Starke (meestal aangeduid als De man) uitbesteed, om tot aan de uitreiking van zijn havodiploma bij hem te gaan wonen, in ruil voor enig licht huishoudelijk werk.
    In plaats van voor hem te zorgen, probeert Starke hem voor zijn karretje te spannen, hem geld af te persen en confronteert hij Alexander met zijn eigen liederlijke en immorele gedrag. Alexander wordt door Starke benoemd tot oprichter van een stichting voor het uitvoeren van barokmuziek en het aanschaffen van de daarvoor benodigde instrumenten, wat een dekmantel blijkt voor een poging geld te vergaren om Starkes financiële problemen op te lossen. Ook wordt Alexander belast met het zoeken naar een taxateur voor Starkes bibliotheek, waartoe hij lukraak een antiquair uit de stad benadert. Hoewel het hem verbaast dat er geen boeken in de winkel zijn, vraagt hij de antiquair of hij de taxatie kan verrichten. Niet alleen valt deze veel te laag uit, maar omdat Alexander de antiquair verkeerd verstaat, betaalt hij hem als honorarium (uit eigen zak) één procent van de taxatie in plaats van het verschuldigde promille. Later neemt Alexander ook nog de schuld op zich wanneer zijn nichtje Maria, die een verhouding heeft met Starke, een waardevolle barokfluit laat vallen, waardoor hij niet alleen geld kwijtraakt, maar zichzelf in de schulden steekt. Hij stelt echter tevreden vast dat hij hierdoor gelijkwaardig aan Starke is geworden.
    Alle grenzen van fatsoen en respect worden door Starke, maar ook door diens vriendin Regina en zijn hysterische en pedofiele vriend de boekhouder Georg (die hem waarschuwt voor Starke terwijl hij hem ondertussen probeert te zoenen en in zijn kruis grijpt) met voeten getreden. In feite is Alexander in een nachtmerrie beland, maar heeft hij dit vanwege zijn eigen wereldvreemde naïviteit niet door. Hij is een volstrekt verwaarloosd kind zonder enig besef van normale familiaire of vriendschappelijke betrekkingen en zonder enig benul van hoe het in de volwassen wereld toegaat of zou moeten toegaan. Bovendien lijdt hij aan dwangneurosen, waarbij hij getallenreeksen moet opzeggen, snelwandelt en de urn met de as van zijn vader overal met zich meezeult. Zoals wel vaker met slachtoffers van misbruik, voelt Alexander zich verantwoordelijk voor zijn aanranders en heeft hij er alles voor over om het hen naar de zin te maken. Daarbij verspeelt hij zijn kapitaal, zijn gemoedsrust en zijn gezondheid. Alexander vertoont ondertussen, zonder dat het Starke opvalt of interesseert, een aan anorexia grenzend eetpatroon terwijl hij tegelijk bovenmatig drinkt en rookt. Om gezien en gehoord te worden gilt hij hysterisch tegen zijn antagonisten, spuugt hij naar ze of gooit hij zijn wijn in hun gezicht.
    Als een briljant dramaturge houdt Sasja Janssen tot het eind toe met ijzeren discipline vast aan de bizarre vervreemdende wereld die zij heeft geschapen met het buiten de tijd geplaatste sprookjeshuis van Starke en het oer-Hollandse café restaurant Het Wapen als voornaamste plaatsen van handeling. Alles werkt mee: het trage tempo dikt de tijd in, mededelingen over geld en de prijzen van goederen klinken anachronistisch en er zijn weinig tot geen referenties aan het nu (Alexander masturbeert op een vijftiende-eeuwse naaktstudie van Dürer, er klinkt vooral barokmuziek), bovenmatige alcoholconsumptie wordt afgewisseld met hartstochtelijk braken, lichamelijk ongemak wordt uitvergroot maar tegelijk onmenselijk veronachtzaamd. Pijnlijk onsmakelijke fysieke details worden eindeloos uitgerekt, handelingen herhaald en herhaald; in De kamerling krijg je niets cadeau, behalve dan het gevoel een buitengewone roman in handen te hebben, zowel in thematiek als in taalgebruik, in een schijnbaar knullige maar in feite uiterst geraffineerde en volkomen eigen stijl, die soms wel iets van een ouderwets kinderboek à la Kees de Jongen wegheeft. Zo wordt er geschokschouderd, beent men kamers uit, doet men zijn gevoeg en is het valavond als het schemert.
    Alexanders ontmaagding door Regina, een cadeau van Starke die haar aan hem uitleent op de dag van zijn achttiende verjaardag (waar hij haar overigens voor laat betalen in de hoop zo aan geld voor de stichting te komen) is schrijnend afstandelijk beschreven, maar wel vol Bijbelse symboliek met brood en wijn, vermengd met braaksel, sperma en urine en Mariavisioenen. Ook de veertig dagen die Alexander in het huis doorbrengt zijn een verwijzing naar de tocht door de woestijn (een helse tocht) van het joodse volk uit Exodus. De wel zeer plastisch en vanuit kikkerperspectief beschreven seks van Starke met zijn minnares Maria (Alexanders nichtje, waarop hij verliefd is) op Starkes waterbed waarbij Alexander aanwezig is, geeft de lezer uiteindelijk het gevoel dat er meer verteld wil worden dan de schrijfster haarzelf toestaat.    
    De kamerling is dan ook Sasja’s literaire verklanking van een fysieke en mentale verkrachting zoals ze die in haar eigen vroege adolescentie heeft ervaren met haar leraar Nederlands op het Athenaeum aan het Peellandcollege in Deurne, onopgemerkt door haar omgeving en wel gezien maar vergoelijkt en vervolgens in de doofpot gestopt door de schoolleiding. (zij had het kunnen weten, in de schoolgangen gonsde het al: wat is een maagd? Een meisje dat sneller kan lopen dan Ferry V.) Toen Sasja eindelijk aangifte deed, was de zaak verjaard en ging de inmiddels gepensioneerde docent vrijuit.
    Het is niet gemakkelijk sympathie of compassie op te brengen voor hoofdpersoon Alexander; dat kan eigenlijk alleen als je je realiseert dat hij (en de andere personages die het boek bevolken) een karikatuur is, een embleem, en dat hij model staat voor een emotie die in hem is uitvergroot ad absurdum. Als je daar de humor van inziet, is De kamerling een zeer onderhoudend, grappig en indringend boek.
    De kamerling is bij verschijnen hier en daar op waarde geschat, maar in De Volkskrant (Arjan Peters, 21 september 2001) voor een debuut opmerkelijk vijandig besproken. De vraag ‘hoe te leven?’ - nog altijd het centrale thema in Sasja’s werk - is al levensgroot aanwezig, evenals haar oog voor vreemde details, haar soms stakerige maar zeer muzikale ritmiek en haar voorliefde voor buitenissige en vervreemdende taal. De roman is voor een debuut zo bizar doorgecomponeerd en uitgesproken, dat je je haast geen opvolger kan voorstellen. Die is er wel: het goed geschreven maar veel minder uitgesproken Teresa zegt verscheen eveneens bij Querido. Daarna verschenen vier bundels steeds krachtiger en zeer oorspronkelijke poëzie, waarbij in de laatste twee bundels via langere cycli het proza langzaam terug lijkt te komen.
    Ik breek - niet geheel belangeloos - graag een lans voor een herwaardering van De kamerling, dat wat mij betreft veel meer is dan een jeugdzonde van een net aan de schrijversvakschool afgestudeerde debutante. Het is een bizar meesterwerk waarin verwaarlozing en verloedering zeer indringend en hartverscheurend, maar zonder oordeel als in een grimmig sprookje onder de aandacht worden gebracht.

Klaas ten Holt 2018