zondag 30 december 2012

Wandelen

 
Mijn vader hield van wandelen. Niet de avondvierdaagse, maar over onverharde paden in de vrije natuur. Daar kwam nogal wat bij kijken, zoals dat gaat met hobby’s. Er werden speciale wandelschoenen aangeschaft, sokken met versterkte hielen, een wandelbroek, gaiters, een stok; het had iets militairs. Van te voren werden stafkaarten bestudeerd en van aantekeningen voorzien, en met een centimeter met een wieltje werd eerst het te lopen traject bemeten, het resultaat van inches naar centimeters omgezet, en dan – afhankelijk van de schaal van de kaart – de werkelijke afstand berekend. Er werden verrekijkers, compassen, politiefluitjes (om voorbijgangers te kunnen waarschuwen als er een ongeluk zou gebeuren), flinterdunne regenkleding, rare hoedjes, energierepen en multifunctionele zakmessen aangeschaft. Een hoop voorpret aan de kant van mijn vader.
In een klein schriftje werden alle gelopen wandelingen nauwgezet opgetekend, en van tijd tot tijd het totaal aantal afgelegde kilometers uitgerekend. In tientallen albums werden de onderweg geschoten foto’s netjes ingeplakt en van commentaar voorzien.
Mijn moeder gunde het hem allemaal van harte, maar deelde zijn passie niet.
In Nederland had mijn vader een paar wandelvrienden met wie hij zijn hobby naar hartelust kon botvieren, maar op vakantie in Schotland moesten mijn moeder en ik er aan geloven.
De overweldigende schoonheid van de Schotse hooglanden, waar wij om het jaar de zomervakantie doorbrachten, maakte veel goed. Toch herinner ik mij vooral de horzels – de Schotten noemen ze clegs – en de midges, kleine zwarte steekvliegjes die tegen de schemering verschijnen en gemeen jeukende bultjes veroorzaken. Ik was panisch voor beide, om nog maar te zwijgen van de wespen en ander rondzoemend ongedierte. Gillend van angst sprong ik van rots naar rots of rende ik wild met mijn armen zwaaiend rondjes terwijl mijn ouders hun lichtgewicht lunch zaten te verorberen. Vaak kreeg ik nog op mijn lazer ook omdat ik me zo aanstelde.
Mijn moeder genoot van het landschap maar maakte er geen religie van. Haar bekroop niet de euforie en het proselitisme dat zich gaandeweg van mijn vader meester maakte.
‘Die man is gewoon een fascist,’ verzuchtte ze een keer tegen mij, toen we een stuk achterop waren geraakt bij een wel erg lange wandeling. Hij had inderdaad iets van een ouderwetse hopman met zijn professionele wandeluitrusting en zijn rugzakje, zoals hij daar op een rotsblok stond, naar ons - zijn gezin - omkijkend en trots wijzend op een of ander object in de verte.
Ze kon er gelukkig zelf ook om lachen.
Het allerlekkerste vond ik het toch om na het wandelen, terug in onze gehuurde stacaravan, in een warm bad te liggen, tot de rand gevuld met bruin water (vanwege het hoge ijzergehalte), een klein glaasje drambuie op de rand – ik ben wat alcohol betreft naar hedendaagse maatstaven schandalig slecht opgevoed – en een spannend boek in mijn hand.

Schrijven


Schrijven om de tijd sneller te laten gaan. Vooruitschrijven. Geen genoegen nemen met het beschrijven van het verleden, het al gebeurde, maar de grens van het nu willen naderen. Liefst overschrijden.
Dat te willen. Ik ken het gevoel heel goed van jaren geleden, toen ik nog een dagboek bijhield. Dat heb ik tien jaar vrijwel dagelijks gedaan. Eerst trots: wat voor een leuke jongen ik wel niet was, later ontevreden, tekortgedaan, en uiteindelijk gedeprimeerd. Heel soms kijk ik er nog wel eens in, als ik toevallig iets nodig heb uit de kast waar ze liggen. Die verhalen beschrijven een ander. Ik herken me er niet in. Ik herinner me vooral het verongelijkte gevoel tijdens het schrijven, en het gevoel van depressie gekoppeld aan het niet snel genoeg verstrijken van de tijd.
Doorschrijven om de tijd sneller te laten gaan. De eenzaamheid van je af schrijven.
Mijn vader hield ook een tijdje een dagboek bij totdat hij er genoeg van kreeg. Allemaal ijdelheid, verklaarde hij toen. Ik moest het op een dag maar eens lezen. Volgens een kennis heeft mijn stiefmoeder het na zijn dood in de haard gegooid omdat er allemaal lelijke dingen over haar in stonden. Ik kan het me nauwelijks voorstellen, maar gezien heb ik het nooit. Volgens haar was er helemaal geen dagboek.
Mijn opa hield ook een dagboek bij. Mijn vader probeerde het te lezen, maar het deprimeerde hem zo erg dat hij het na enige pagina’s voor gezien hield.
Wij zijn een familie van tobbers, zei mijn vader wel eens tegen mij. Dat zit in onze genen.
Misschien bedoelde hij dat hijzelf, net zoals mijn opa, niet deed wat hij eigenlijk wilde. En daar bedoelde hij dan het kunstenaarschap mee.
Maar ja, daarvoor moet je wel in de wieg gelegd zijn. Iemand is niet leraar Engels maar eigenlijk schilder of schrijver. Je doet het of je doet het niet.
Mijn opa, mijn vader en ik zijn alledrie onze vrouwen vroeg verloren, na een goed, maar veel te kort huwelijk. Mijn opa is daar de rest van zijn leven bitter over gebleven; mijn vader praatte na de dood van mijn moeder al snel niet meer zo aardig over haar en ik probeer nu op mijn beurt mijn gedachten over mijn leven met Bibian te ordenen.
Geen bitterheid in elk geval. Wel verdriet. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat ik Bibian ooit zou relativeren. Behalve dat vroege sterven heeft ze me nooit iets aangedaan.
Ik schrijf ook gewoon om de tijd door te komen, de lange eenzame uren als de kinderen in bed liggen. Soms rustig, als het gezellig was, en soms nog naschokkend als de sfeer explosief was.
Dan zou ik willen dat de tijd sneller verstreek. In feite een optimistisch gevoel; kennelijk verwacht ik dat het morgen beter zal zijn. Ik schrijf me er naartoe.

 

vrijdag 28 december 2012

Ongeduldig

 
Op tweede kerstdag aten we bij mijn stiefzusje M. Het was heel erg gezellig, er waren veel kinderen en M. had ontzettend haar best gedaan. Ik ontmoette haar vriendin J., die vier jaar geleden haar man verloor aan kanker.
J. had inmiddels haar leven redelijk op de rails en ook al een nieuwe liefde gevonden. Ik merk dat de schrik mij elke keer om het hart slaat als ik hoor hoe lang ‘ervaringsdeskundigen’ er over doen voor ze hun leven weer een beetje op orde hebben: enige jaren op zijn minst.
Dat wil ik niet, denk ik bij mezelf. Daar heb ik helemaal geen tijd voor. Ik ben al twee en vijftig en voor je het weet is het afgelopen. Ik wil nu leven, gelukkig zijn, verliefd zijn. Ik wil het allemaal. Nu.
Mijn tafeldame was een nichtje van M., een meisje van negentien jaar voor wie het leven niet al te royaal was geweest. We praatten. Op een gegeven moment schoot ik vol. Ze pakte mijn arm en zei: ‘Je moet er niet naar op zoek gaan. Het komt vanzelf. Als je er naar gaat zoeken vind je het zeker niet.’
Ik moest een beetje lachen omdat ze nog zo jong was en zulke wijze woorden sprak. ‘Dat is wel heel erg Zen, wat je daar beweert,’ zei ik streng.
Ik realiseerde me dat ze groot gelijk had.
Ik wil te veel, te snel. Dat gaat niet. Dat hoort niet. Mag niet.
Maar ik kan niet tegen stilstand. Bibian is dood, die komt nooit meer terug. Ik ben in de rouw, ben verdrietig en dat heeft tijd nodig. Alleen: die tijd heb ik dus niet. Ik wil in elk geval niet gaan zitten wachten tot het over is; tot ik alles braaf verwerkt heb. Ik wil het ook helemaal niet verwerken.
Ik wil Bibian en al mijn verdriet helemaal niet kwijt, maar juist meenemen naar mijn nieuwe leven. Wat dat ook moge zijn. Waarom zou dat niet kunnen; het permanent bij me dragen als een potje van vuur, een bron van energie.
Ik word vooral gek van dat wachten. Daar ben ik veel te ongeduldig voor. Wachten op wat, op wie?
Dat kan ik niet.
Ik ben altijd gewoon overal op afgestapt en heb dan ook vele malen mijn kop gestoten, blauwtjes gelopen en afwijzingen geïncasseerd. Maar het heeft me ook heel erg veel opgeleverd en voor een hoop turbulentie gezorgd.
Ondertussen breng ik de avonden vooral thuis op de bank door, al of niet achter mijn laptopje, schrijvend, lezend of in gedachten.
Dan is de stilte soms overweldigend. Maar van binnen stormt het zo hard dat ik mijn bloed kan horen ruisen in mijn oren.   





donderdag 27 december 2012

Trein


Bibian en ik zitten in de trein op weg naar Irkutsk, waar we een paar dagen zullen blijven om daarna door te reizen naar Peking. Het is voor mij de tweede keer dat ik deze reis maak, maar nu reizen we eerste klas. Dat betekent dat we een coupé voor ons tweeën hebben, maar de badkamer moeten delen met onze buren. Een piepklein kamertje dat je voor gebruik een stukje naar je toe moet trekken. De coupé bestaat uit twee smalle bedden boven elkaar, een tafeltje en een bagagerek. Voor het raam hangen bloemengordijntjes en er ligt een klein rond tafelkleedje.
Irkutsk is de stad waar Michael Strogoff zijn boodschap af moest leveren en onze route voert ons langs diverse tot de verbeelding sprekende steden die de ‘koerier van den czaar’ ook al aandeed. Hoewel Jules Verne zelf nooit buiten Frankrijk geweest schijnt te zijn wist hij mij met zijn beschrijvingen van het tsaristische Rusland en het uitgestrekte landschap tot deze reis te inspireren.
Dat ik naar China wilde had een andere oorzaak. Ooit vertelde mijn moeder mij – ze was toen al heel ziek – dat ze had gedroomd dat ze in China was. Ze las op dat moment ‘De droom in de rode kamer’, een klassieke Chinese roman. Ze zei dat ze dolgraag nog een keer naar China zou willen gaan, en voegde er aan toe dat je er gewoon over land kon komen.
Die droom was meteen haar erfenis aan mij. Toen ze gestorven was wist ik dat ik in haar plaats zou moeten gaan.
Af en toe als de trein om onduidelijke redenen een scherpe bocht maakte kon je zien hoeveel wagons er achter de locomotief aansleepten. Er kwam een dun pluimpje zwarte roet uit de schoorsteen, dat naarmate de dagen verstreken alles met een vettig laagje bedekte.
Ik las Anthony Trollope, Phineas Finn. Wat Bibian las weet ik niet meer, maar er was veel tijd om te lezen in de trein.
We raakten aan de praat met twee mannen die een coupé naast ons deelden. Moskovieten, businessmen, op weg naar een ‘job’ in Novosibirsk. Moskou is een gevaarlijke stad, drukten ze ons op het hart. Veel criminaliteit. Als we er ooit weer zouden komen waren we bij hun altijd welkom. Zij kenden alle gevaarlijke plekken en zouden ons wel beschermen. Ik was al vaker in Moskou geweest, ook in mijn eentje, en het leek mij er niet gevaarlijker dan in elke andere grote stad, maar daar vergiste ik me in: levensgevaarlijk! Vol met buitenlanders en criminelen.
De volgende ochtend om zeven uur naderde de trein Novosibirsk, waar zij er uitgingen. Ze kwamen afscheid nemen, en daar moest vodka bij gedronken; niet één glaasje voor de vorm, maar een hele fles. Ze gaven ons een potje door ‘moeders’ ingemaakte groenten en een stiletto. Die laatste hadden we absoluut nodig om ons te kunnen verdedigen tegen alle criminelen die Moskou, maar ook de rest van het land bevolkten. Ik weigerde beleefd, dook mijn Swiss Army Knife op uit mijn rugzak, maar tevergeefs. Een stiletto was essentieel in dit land.
De trein reed het station binnen en het tweetal verliet onze coupé. Wij zaten geheel daas van de vodka op onze bedden, terwijl zij in hun leren jassen in het gangpad stonden te wachten tot de trein stilstond. Veel gegrijns – gouden tanden - en opgestoken duimen. Vlak voor ze uitstapten greep de kleinste van de twee naar zijn binnenzak en haalde nog even een enorme revolver met knaldemper te voorschijn. Hij gaf mij een veelbetekenende blik, stopte het ding terug en volgde zijn partner het perron op. Bibian had het ook gezien. We keken ze na tot ze in de menigte verdwenen waren. Bagage hadden ze niet. Die hadden ze kennelijk niet nodig bij hun klusje.   

woensdag 26 december 2012

Vijf maanden


Vijf maanden slaap ik nu alleen; soms met een of meer kinderen, maar toch alleen. Het regent vandaag en het is koud. Ik word verdrietig bij het idee dat jij daar maar ligt, in je houten kist, diep onder de aarde; de natte, koude aarde. De zinloosheid daarvan.
We stonden bij je graf. Lulu en Swip gingen er al snel vandoor, achter konijntjes aan. Valentijn sloeg zijn arm om mijn schouder, om me te troosten. Hij is groot geworden.
Ik had bloemen voor je mee willen brengen, maar was vergeten die te kopen. Dat komt dan de volgende keer wel. Ik kan me moeilijk op je concentreren als de kinderen er zijn, maar wil ze toch ook graag bij me hebben. We waren niet de enigen die hadden bedacht op eerste kerstdag een bezoekje aan Sint Barbera te brengen. Kerst is een familiegebeuren.
Het is vakantie en de kinderen vervelen zich; maken veel ruzie.
Vanmorgen heb ik eerst iedereen met luizenshampoo behandeld, daarna gewassen en gecremespoeld. Al het beddengoed in de machine gestopt en alle knuffels voor een paar dagen in quarantaine in een grote plastic zak geknoopt. Lulu was woedend, maar uiteindelijk begreep ze het wel.
Ik probeerde wat dingen op te ruimen. Vandaag heb ik al je uitgeschreven baspartijen, oefeningen, toonladders, gekopieërde jazz standards en aantekeningen van baslessen naar de papierbak gebracht. Ik begrijp niet waar je de energie vandaan haalde om je in zoveel dingen zo serieus te verdiepen en zo hard te studeren op alles wat je bezielde. Je hebt me altijd verbaasd, en ik vond niets leuker dan toeschouwer te zijn van jouw strijd om iets onmogelijks onder de knie te krijgen. Steeds opnieuw, stukje bij beetje. Het ging je altijd om het leren, om het maken. Om de beweging ergens naartoe, nooit om de stilstand van het resultaat.
Overal zie ik sporen van jou; zinnige en onzinnige sporen. Aan mij de taak om die te scheiden.
Ik heb erg m’n best gedaan met koken. Swip wilde een kalkoen, maar dat vond ik overdreven met z’n vieren.
We zaten pas om acht uur aan tafel. Ik had kaarsen aangestoken en Lulu wilde een sterretje branden. Ik probeerde het gesprek te volgen, maar het lukte me niet erg, was er maar half bij. Het ging vooral over de keuze van de film die we zouden kijken. Ze konden het maar niet eens worden.
Ik kijk nooit meer naar films. Sinds jij ziek werd kan ik de concentratie niet meer opbrengen. Het medium boeit me gewoon niet meer, niet als consument in elk geval.
Maar voor de kinderen is dat natuurlijk heel anders, en zeker in de vakantie kom ik er niet onderuit van tijd tot tijd een film met ze te kijken.
Ik wil eigenlijk alleen nog maar zinnige dingen doen, geen tijd meer verdoen met trivialiteiten. Tegelijk realiseer ik me de onmogelijkheid en de onzinnigheid daarvan. Daarbij is het heel zinnig en belangrijk om af en toe met je kinderen naar een suffe film te kijken. Lulu die op de bank tegen me aanhangt, Swip daarnaast gelukzalig met een blikje cola, en Valentijn uitgestrekt op de fatboy met een kop thee.
Eerste kerstdag zit erop.


woensdag 19 december 2012

Konijn


‘Mag ik uitnodigingen schrijven papa.’
‘Ja hoor Lulu.’
Ik had maar half geluisterd, lag op de bank in mijn boek verdiept.
‘Aan welke kant moet je ook alweer schrijven waar de brief naartoe moet.’
‘Aan de voorkant, waar je ook de postzegel plakt.’
Even later staan er zes enveloppen voorzien van adressen en een postzegel op de piano.
‘Wat is dat Lulu.’
‘Dat zijn de uitnodigingen.’
‘Hoe kom je aan die enveloppen.’
‘Uit jouw kastje.’
‘En de postzegels.’
‘Uit de doos. Ik had het gevraagd papa, ik mocht toch uitnodigingen schrijven.’
‘Wat voor uitnodigingen,’ vraag ik ongerust.
‘Voor het feestje van Konijn.’
‘Pardon?’
‘Voor Konijns verjaardag. Zes januari.’
Konijn is een lappenpop waarvan de verjaardag al sinds jaar en dag inderdaad op zes januari wordt gevierd. Twee jaar geleden heeft Bibian voor de gelegenheid nog een taart gebakken met cakevulling en gekleurd marsepein aan de buitenkant met een portret van Konijn. Volgens Lulu is Konijn ons eerste kleinkind, hoewel Konijn ouder is dan Lulu. Sommige raadsels behoeven echter geen oplossing.
‘Wie heb je dan uitgenodigd.’
Lulu noemt de namen van zes klasgenootjes.
‘Die heb je allemaal uitgenodigd voor Konijns verjaardag. Had je dat niet even met me kunnen overleggen.’
‘Dat heb ik gedaan.’
Ik kan me er niets van herinneren, maar Lulu vertelt me ook zoveel. Soms mis ik wel eens iets.
‘Wat voor dag is zes januari eigenlijk.’
‘Dat weet ik niet papa.’
‘En moeten die kinderen dan allemaal een kadootje voor Konijn meenemen.’
‘Ja natuurlijk.’
‘Maar Konijn is een lappenpop Lulu.’
‘Helemaal niet. Konijn is een echt konijn. Konijn kan praten.’
De tranen springen haar in de ogen. En ze heeft gelijk: Konijn kan praten. Bibian wist er ook van.
‘Lieve Lulu, ik ga echt geen feestje met zes kinderen geven omdat Konijn jarig is. We moeten Valentijns verjaardag nog vieren.’
‘Je had het beloofd papa.’
‘Dat is niet waar Lulu.’
‘Wel waar. Zou jij het leuk vinden om je verjaardag niet te vieren.’
‘Ik weet heel zeker dat jouw klasgenootjes geen kado voor een konijn gaan kopen. Dat is onzin Lulu.’
‘Echt wel papa.’
‘En bovendien gaan we misschien naar België in de eerste week van januari. Dan zijn we er dus helemaal niet.’
Nu komt Swip me te hulp: ‘We kunnen het toch in België vieren. Dan kopen we daar een taart bij die lekkere bakker, weet je nog wel Lulu.’
Lulu weet het nog, maar is niet overtuigd.
‘En de slingers dan.’
‘Slingers kunnen we gewoon van thuis meenemen, en balonnen ook. Dan vieren we het met z’n vijven.’
‘Hmm,’ zegt Lulu.
Ze heeft haar jas aangetrokken en is nu klaar om naar school gebracht te worden.
‘Je hebt Konijn trouwens boven bij mij in bed laten liggen,’ zeg ik belerend, als om te bewijzen dat Lulu, als het haar zo uitkomt, Konijn meteen weer vergeten is.
‘Helemaal niet papa. Konijn was nog moe en wilde nog even blijven liggen.’

zondag 16 december 2012

Kerstboom


Lulu wil een kerstboom: ‘Je had het beloofd, papa.’
Dat is waar.
We gaan samen kijken bij een stal op het Gerard Douplein maar daar zijn de bomen ons te klein. Op het Heinekenplein vinden we precies wat we willen hebben: niet te groot, maar ook niet al te petitterig. Voor vijftig Euro is hij van ons. ‘Daylight robbery,’ zou mijn anglofiele vader gezegd hebben.
Met de boom op het rekje voorop mijn fiets en Lulu achter op de bagagedrager (ze vindt zichzelf te groot voor een kinderstoeltje en voor het eerst in dertien jaar rijd ik weer op een fiets zonder) fiets ik naar huis.
Samen tillen we hem naar boven. Voor Lulu is het in elk geval een hele grote boom. Nu moet hij nog opgetuigd.
Ik til de grote plastic doos van de Blokker met de ballen, de engeltjes, de kransen, de lampjes en de piek van de bovenste plank van de stellingkast. Lulu kan niet wachten.
‘Hoeveel ballen mag ik doen papa?’
‘Net zoveel als je wilt.’
‘Echt waar?’
Als ik de deksel van de doos haal moet ik even slikken. Dit zijn niet de ‘gewone’ kerstballen die wij al jaren hergebruiken. Vorig jaar, de laatste kerst met Bibian, hebben Lulu en Swip de boom omgeduwd waarbij de meeste ballen en engeltjes sneuvelden. De hele woonkamer lag bezaaid met flinterdun flijmscherp kerstballenglas. Swip en Lulu vond ik dodelijk geschrokken in de hoek van de kamer achter het tafeltje waar de boom op had gestaan.
‘We konden er echt niets aan doen papa...’
Klasgenootjes van onze kinderen hebben toen een prachtige collectie kerstboomversieringen voor ons gemaakt. De fraaiste ballen, engeltjes en fantasiehangers. Volgeschreven met kerstwensen voor Bibian en ons allemaal: beterschap, sterkte, ik hoop dat je niet dood gaat, word snel beter. De mooiste en pijnlijkste boom die we ooit hadden. Ook de grootste trouwens.
Lulu pakt de eerste bal uit de doos.
‘Doe die maar niet, Lulu.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat... omdat ik er verdrietig van word.’
‘Maar hij is zo mooi.’
‘Jawel maar... hij is eigenlijk voor mama. En die is er niet meer.’
Lulu begrijpt het niet helemaal.
‘En deze?’
Ze pakt een felgekleurde waar ‘Bibian Rocks’ op staat.
‘Eh... zijn er ook gewone, waar niets op staat?’
Niet zo heel veel.
Wat te doen. Lulu beleeft het heel anders, en die boom is er toch vooral voor de kinderen.
‘Hmmm. Misschien moet jij maar gewoon kiezen Lulu. Laten we afspreken dat jij de baas over de kerstboom bent.’
‘OK papa.’
Ik weet er nog één of twee, die al te expliciet aan ziekte en dood refereren, te diskwalificeren. En toegegeven: het wordt een prachtige boom.
Maar na de kerst zal ik de collectie op slinkse wijze laten verdwijnen en een geheel nieuwe aanschaffen. Met een beetje geluk tik ik nog wat fraaie restpartijen op de kop in de uitverkoop.




zaterdag 15 december 2012

Taal


Taal. Ik probeer mijn verdriet vorm te geven in de taal, het onder woorden te brengen. Dat begint meestal met de woorden met mijn stem klank te geven. Ik vertel – als ernaar gevraagd word – over mijn verdriet. Al snel krijgt mijn verhaal een min of meer vaste formulering. Een frase die me kennelijk goed bevalt gebruik ik steeds opnieuw. Alsof deze verankerd ligt in mijn motorisch geheugen. En misschien is dat ook wel zo. Daarmee neemt de emotionaliteit van de woorden echter af; door de herhaling ‘raken’ mijn eigen woorden me minder. Het zijn voor mij cliche’s geworden. Ik kan ‘er’ makkelijker over praten.
Ik merk dat ik me ook bewust ben van de ‘soort’ taal die ik gebruik om mijn verdriet over te brengen. De woorden die ik ervoor kies. Informeel, plechtig of plat (vandaag gaat het ontzettend kut met me), of combinaties om een bepaald effect zoals afstand of ironie te bewerkstelligen.
Ook de melodie van het gesproken woord is van invloed op de betekenis. En natuurlijk de begeleidende lichaamstaal. Een uitgebreid pallet staat tot mijn beschikking om uitdrukking te geven aan mijn woorden.
Dit bewustzijn werkt een zekere kunstmatigheid in de hand. Gekunsteldheid. Hoe eerlijk is het eindresultaat nog als er zoveel beslissingen aan vooraf zijn gegaan, zoveel redactieronden zijn geweest.
Ik vraag me, al sprekende, af hoe ik wil dat mijn woorden overkomen. En ondertussen werken mijn hersenen op volle toeren om mijn lichaam de juiste commando’s te geven. Tijdens het spreken reflecteren ze op het gesprokene om eventueel nog bij te kunnen sturen als het effect niet het gewenste is. Daartoe moet dus ook de toehoorder geobserveerd en geëvalueerd. Verschillende toehoorders vragen nu eenmaal om een andere taal.
Sommige van deze – vaak op het schoolplein uitgesproken – frases vinden hun weg naar mijn pen om daar, nu van de klank ontdaan, opnieuw betekenis te krijgen.
Ook op papier – een woord dat tegenwoordig in dit verband haast ironisch klinkt, in de digitale wereld bestaat immers helemaal geen papier – heb ik verschillende mogelijkheden om mijn woorden betekenis te geven. Ik heb de tijd om er over na te denken. Het nog eens over te lezen.
Maar er is nu geen door mij geobserveerde luisteraar ‘tegenover mij’. Er zijn wel mensen die ik ken, waarvan ik weet of vermoed dat ze mijn woorden zullen lezen, maar die zie ik niet voor me als ik schrijf. Ook mijn abstracte lezers met namen als ‘Anoniempje’, Vlasje’, ‘Patty’ of ‘Theo H.’, die vaak reageren, en soms ook op elkaar reageren, ervaar ik niet als publiek terwijl ik schrijf. Bij het schrijven lijk ik me minder bewust van het mogelijke effect van mijn woorden op de ander, ben ik vooral in gesprek met mezelf.
Ik wil mijn verdriet in de taal duiden, misschien wel om het te bezweren, of om het te koesteren, er mee bezig te zijn. Maar daarmee maak ik het ook abstracter; haal ik de rauwheid van de emotionaliteit er vanaf, die het verdriet nou juist zo aantrekkelijk maakt. 



                                                                                                       

donderdag 13 december 2012

Intimiteit


Iemand berichtte mij dat mannen gemiddeld één maand na het overlijden van hun partner een nieuwe relatie aangaan. Meestal met een jongere zuster van hun vrouw of een goede huisvriendin. Ik kan me daar wel iets bij voorstellen; het voelt vertrouwd, de breuk lijkt minder groot. Ik vermoed dat het vooral gaat om full time werkende mannen met jonge kinderen.
Mijn eigen vader had aan een week of twee genoeg. Ik veroordeel hem daar niet om. Ik denk dat het niet verstandig was, maar ik begrijp het ook wel. Hij had jarenlang zonder klagen voor mijn zieke moeder gezorgd en was toen zij stierf zelf inmiddels ook ziek.
Ik probeer mijn eigen idee hierover te formuleren, maar kom er niet goed uit.
In de eerste plaats mis ik Bibian. Ik twijfel niet aan mijn gevoelens voor haar, mijn liefde voor haar, maar ik denk weinig aan haar. Ik kom haar af en toe onverwacht tegen, en word dan hevig geëmotioneerd: ik schiet vol. Ik weet niet goed of dat is omdat ik mezelf zo zielig vind in mijn gemis, of omdat ik het voor haar zo erg vind: haar lijdensweg en haar vroege dood. Allebei waarschijnlijk.
En wat mis ik precies in Bibian, die ik onmogelijk volledig kan duiden, noch in wie zij was, noch in wat ze voor mij betekende.
Ik mis de vriendschap en de kameraadschap. Samen werken aan wat ons bezighield, ons bezielde. Om onduidelijke redenenen liep onze belangstelling vrijwel parallel. Misschien hadden we allebei een groot vermogen tot aanpassen, of waren we allebei bang de ander kwijt te raken als onze belangen niet meer gelijk zouden lopen. Moeilijk te zeggen. Ik denk dat we in feite allebei nogal dominant waren in combinatie met een redelijke dosis verlatingsangst en structurele onzekerheid.
Ik vrees dat de kans niet erg groot is dat ik ooit weer een partner zal vinden waar ik zoveel kameraadschap mee zal delen. Beter maar niet naar op zoek gaan dus. Zoiets ontstaat, of ontstaat niet. Daar kom je toch pas na een tijd achter.
Misschien moet ik alles wat ik met Bibian deelde - als ik het ‘allemaal’ terug zou willen - verdelen over meerdere relaties en contacten. Zoals de componist Berio de door hem voor zijn vrouw Cathy Berberian gecomponeerde Folksongs na haar dood alleen nog door meerdere zangeressen liet zingen. Allemaal een of twee liederen, maar niemand meer de hele cyclus.
Maar ook mis ik intimiteit. Vertouwdheid, vertrouwelijkheid. Dichtbij iemand zijn. 
Niks leuker dan samen in bed liggen, al of niet te vrijen, veel praten over wat je deelt of juist niet deelt. Wat we natuurlijk het meeste bespraken was het wel en wee van de kinderen. Ik realiseer me dat ik die nooit met iemand anders zal kunnen delen. In elk geval niet zoals met Bibian. Dat te willen zou een vergissing zijn.
Toch heb ik er behoefte aan: intimiteit. Ik flirt, leg nieuwe contacten, probeer mezelf te manifesteren, naar buiten te treden. Tegelijk beangstigt het me. Eigenlijk wil ik alleen de mogelijk van intimiteit. Het gevoel dat het er in potentie is, maar niet geconsumeerd hoeft. Of ‘nog’ niet geconsumeerd hoeft. Ik zoek het op, maar ben er ook bang voor. Voor de verwarring die het ongetwijfeld teweeg zal brengen.

dinsdag 11 december 2012

Dingen


‘Waarom ben je altijd zo lang weg’, zegt Lulu boos als ik weer thuis ben.
‘Ik was naar een ouderavond.’
‘Ik wil niet dat je weggaat. Ik wil bij jou zijn.’
‘Ik ga ook niet weg, Lulu. Maar ik had een ouderavond.’
Ze kijkt zo ernstig, ik schrik er soms van. Vanmiddag had ik een tienminutengesprek met haar juf en daar heb ik haar verslag van uitgebracht.
Ze is het er niet helemaal mee eens.
‘Ik ben niet altijd als laatste klaar.’
‘Dat zegt je juf ook niet. Ze zegt dat je veel sneller klaar zou kunnen zijn met je taakjes als je dat zou willen. Ze wil je namelijk graag wat extra’s geven.’
‘Ik doe er zo lang over omdat ik netjes wil werken.’
‘Hmmm.’
Ik denk en vermoed van alles maar ik weet het ook niet. Ik zie een klein verdrietig meisje dat het heel goed doet op school, maar misschien nog beter zou kunnen. Ik denk dat Lulu het beste stel hersens heeft van ons allemaal. Ze let ontzettend goed op en onthoudt alles.
‘Ik wil tegen je aan liggen papa.’
Dat mag natuurlijk. Ze ligt boven haar oudste broer op een stapelbed. Ze heeft zich omringd met wel vijftig knuffels, van kleine onaanzienlijke beertjes en poesjes tot een gigantische Pongo uit de honderd-en-een Dalmatiërs. Ze ligt zelf onder een veel te dunne roze fleece deken en heeft haar donzen dekbed over Pongo gelegd. ‘Anders krijgt hij het koud.’
‘Heb jij het nu niet koud dan.’
‘Nee hoor papa. Ik heb het nooit koud.’
Ik probeer een stukje dekbed over Lulu heen te leggen maar ze is onvermurwbaar. ‘Niet doen papa, dan krijgt Pongo het koud.’
Pongo is op diverse plekken opengescheurd langs de naad, waardoor de vulling - een soort plastic stro - er uitstulpt. Ik vind het een lelijk en vies beest, rijp voor de vuilniswagen, maar dat is onbespreekbaar.
‘Zou jij het leuk vinden om weggedaan te worden papa.’
Nee dat zou ik niet leuk vinden.
‘Nou dan.’
We liggen een tijdje tegen elkaar aan. Ik wou dat ze wat vrolijker keek. Ze kijkt zo volwassen en ernstig uit haar ogen. Ik word er een beetje verdrietig van. Maar misschien is ze ook gewoon moe.
‘Wat zal ik morgen voor sticker op mijn kalender plakken,’ vraagt ze.
Ze heeft een kalender gemaakt om de dagen tot Kerstmis af te tellen.
‘Iets met paarden?’ suggereer ik laf. Ik heb geen idee wat voor stickers ze allemaal heeft.
Lulu is blij.
‘Een wit paard of een bruin.’
Het maakt mij niet veel uit. ‘Een bruin,’ opper ik.
‘Ik doe toch liever het witte paard,’ zegt Lulu.
Dat lijkt mij ook beter.
‘Ga maar lekker slapen meisje.’
‘Ga je alweer.’
‘Ik moet nog wat dingen doen.’
‘Wat voor dingen dan?’
‘O gewoon. Dingen.’




maandag 10 december 2012

Wachten


De ernst van de situatie. Ik geloof dat ik daar nog niet van doordrongen was. Dat dit ‘echt’ is; dat ik je nooit meer terug ga zien, niet in dit leven, het enige dat ik heb en ooit zal hebben  - dat nu een beetje een wachtkamer is geworden - maar ook daarna niet.
Een soort paniek maakt zich van me meester. Ik kijk naar de foto’s die Sue van je heeft gemaakt. Je lacht uitbundig, maar tegelijk kijk je zo intens verdrietig. Het is een superieure blik, haast triomfantelijk: jij weet iets dat wij nog niet weten, gaat iets doen waar je ons niet bij kunt gebruiken. Uitverkoren. Wij zijn niet uitverkoren.
Rouw komt in golven, is discontinu, maar kondigt zich niet aan.
Vandaag voelde ik me voor het eerst sinds enige tijd weer alleen. Drong de betekenis van mijn verlies tot me door; de wond die jouw dood in mij heeft geslagen.
Ik dacht – wat bezielde me – dat ik door me aan de eerste de beste vast te klampen, ik daarmee mijn oude leventje weer terug zou krijgen. Dat het allemaal niet zo serieus was. Dat ik je liefdevol als anekdote zou kunnen handhaven: mijn eerste vrouw, veel te jong gestorven. Ontkenning, vertedering, herinnering.
Dat ik mijn gezinnetje naadloos in een ander gezin op zou kunnen laten gaan. Een nieuw verbond sluiten, voortgang. De draad weer oppakken.
Je bent afwezig, maar hangt als een stil verwijt in de lucht.
Ik zat aan tafel en miste je ineens zo vreselijk, verpletterend, voelde de naaktheid van de rouw en het gemis om me heen. Met jou aan deze tafel te zitten terwijl je nerveus op de toetsen van je laptop tikt, vier, vijf schermen open, je mail checkt, iets op facebook zet, een sms beantwoord en steeds weer wint van I. met Wordfeud.
Misschien verklaart dat ook mijn behoefte om het huis steeds voller te maken. De muren te bedekken met prenten en schilderijen, kastjes neer te zetten, rekjes op te hangen. Om de leegte te verbergen. Je afwezigheid te maskeren, te compenseren.
Ik ben niet ‘genuanceerder’ over je gaan denken, zoals mijn vader over mijn moeder toen die gestorven was. Ik had ook geen twijfels, ik wilde je gewoon. Meteen al en voor altijd. God wat wilde ik je graag en wat heb je me lang laten wachten. Pas toen ik het bijna opgegeven had - dan maar alleen ‘goede vrienden’, zei je: kom maar bij mij. Ik beloof niets, je kunt er geen rechten aan ontlenen, maar kom maar. En nu wacht ik opnieuw. Wachten op Bibian, ik ben er goed in. Ik heb alle tijd.
Lulu kan het heel goed verwoorden. ‘Ik mis mama’, zegt ze soms opeens, en de tranen lopen haar over de wangen.
 

zaterdag 8 december 2012

Ik droom niet van je

 
Ik droom niet van je. Nog niet één keer heb ik van je gedroomd. Ik stel me voor dat ik een nieuwe liefde heb, ‘gelukkig’ ben, een soort van pijnlijk, schuldig geluk gevonden heb, maar toch geluk, en dat ik dan wél van je droom, open ga, terwijl ik in een ander bed lig, met iemand naast me die geen rol speelt in ons tijdloze verbond, en dat ik dan wakker word, in het holst van de nacht, een andere ruimte betreed, en weer met jou ben.
Jij ligt voor het raam in de woonkamer in je grijsmetalen ziekenhuisbed beplakt met kindertekeningen en lieve briefjes aan je hoofd en voeteneinde. Dan pas herinner ik me alles weer: hoe ziek je was, hoeveel je sliep, hoe onomkeerbaar mager je was geworden, hoe je naar me keek, liefdevol, maar ook verwijtend. Je blik. Hoe we samen de uren doorbrachten, onze uren, steeds minder te bespreken - waar moet je het nog over hebben als er geen hoop meer is – zwijgen, kijken. Slaap je? Ja, je slaapt. Ze slaapt.
Toen begreep ik je nog; ziekte is te bevatten. Verschrikkelijk maar begrijpelijk. Nu begrijp ik je niet meer. De oneindige dood. Ik kan er niets mee. Ik kan het aan niemand vragen: waar is ze nu, zal ik haar ooit nog terugzien, zijn we nu echt voor altijd gescheiden. Geen hoop op antwoord.
Dus: rouw. Mijn rouw. Ik schaam me er soms voor. Wat heb ik eraan dat je dood bent als ik er toch niets van begrijp, er niets van leer. Het eeuwige waarom van de dood, steeds weer dat willekeurige ontvallen in ons chronologische bestaan.
Waarom verschijn je niet in mijn dromen. Is het omdat ik niet meer met je praat, omdat ik verder leef zonder nog met je te overleggen, alleen beslis, handel. Is dat waarom je zo afwezig bent, omdat je geen woorden meer hebt.
Ik ga zo slapen, ik ben moe, verlang naar je, maar weet dat ik je ook vannacht niet zal ontmoeten. Nog niet. Eerst nog de stilte van de rouw, die geen verdriet is. Verdriet is de aanwezigheid van emotie, van pijn. Beweging. Rouw is juist de afwezigheid van emotie, van pijn. Het gemis en de behoefte eraan. Stilstand. De leegte van de rouw. Het mysterie van de onherroepelijkheid, van de eeuwigheid. Van het voor altijd niet zijn.
Ik weet nu ook dat rouw niet slijt, niet voorbij gaat. Hoogstens een minder prominente plaats inneemt, zich verstopt achter het nieuwe leven, het vita nova. Ik begrijp nu ook mijn behoefte daaraan. Dat was het eerste wat ik kon bedenken: alles moet anders worden. Dat was de rouw die sprak. 

maandag 3 december 2012

Begrafenis


Ik was in de Ruïnekerk in Bergen op de afscheidsbijeenkomst van Simeon ten Holt. Ik was met mijn stiefzusje M., dochter van één van Simeons exen, mijn latere stiefmoeder. M. heeft hem goed gekend in de periode dat hij aan Canto Ostinato werkte. Herinnert zich hoe hij eindeloos die loopjes op hun piano speelde. Hij was niet altijd even prettig in de omgang, soms op het botte af direct. Toch praat ze met liefde over hem; is hem altijd blijven opzoeken, ook toen zijn relatie met haar moeder allang verbroken was.
Ik had verwacht dat er een grote opkomst zou zijn, maar dat viel nogal tegen; misschien vanwege de natte sneeuw en het druilerige weer. Ik werd bij binnenkomst hartelijk begroet door de begrafenisondernemer en zijn partner, die ook Bibian’s begrafenis hadden verzorgd.
Ik zat achter de componist Diederik Wagenaar, en voor zover ik kon zien waren wij de enige vakbroeders in het publiek.
Er werd afwisselend gespeeched en gemuciseerd. Simeons trouwe vertolkers hadden het niet laten afweten en streden om de eer van meest authentieke interpreet. We kregen een stuk Canto te horen dat na enige minuten abrupt werd afgebroken, waarna de pianist met gekwelde blik van het podium stapte, om na een laatste groet aan de overledene in zijn kist, vertwijfeld zijn plaats in het publiek weer in te nemen.
Een bekend improvisator boog zich een poosje somber over de laagste noten van de vleugel, om langzaam via enige vakkundige modulaties met toepasselijk repeterend motief in de bovenhand heel symbolisch uit te komen in het hoogste register.
De manlijke sprekers noemden Simeon steevast een vaderfiguur. Hij had ze geleid, gewezen en geïntroduceerd. Voor hen vertegenwoordigde hij vooral het kunstenaarschap.
Het balanceerde allemaal behoorlijk op de rand van de kitsch, zoals dat wel vaker op begrafenissen het geval is. Dat geldt wat mij betreft trouwens ook voor Simeons muziek, maar vanwege de familieband vind ik het moeilijk om er zuiver over te oordelen.
De vrouwelijke sprekers waren wat kritischer. Hij was geen gemakkelijke man geweest. Hoewel het woord egocentrisch niet in de mond werd genomen, zweefde het onuitgesproken door de ruimte.
Zijn dochter Marijn, die ik nooit eerder ontmoette, sprak niet, maar speelde een fraai lied op de trekzak.
Het aandoenlijkst was het verhaal van een vroege ex uit de tijd van voor zijn grote doorbraak. Het was ook vóór de mobiele telefonie: hoewel ze tegenover elkaar woonden had Simeon haar ‘s avonds met lichtsignalen geseind of ze langs mocht komen, of dat hij aan het werk was en niet gestoord kon worden. Ze kon er wel om lachen.
Stilistisch van grote schoonheid, maar volstrekt pretentieloos was het verhaal van zijn trouwe fysiotherapeut met wie hij zich jarenlang elke maandag onderhield. Ze spraken over kunst, politiek en filosofie. Misschien uiteindelijk wel zijn beste vriend.
Colette sprak als laatste. Zij heeft de laatste vijftien jaar lief en leed met hem gedeeld.
Op de terugweg liepen we langs cafe ‘Het huis met de Pilaren’, ooit de verzamelplaats van de Bergense kunstenaarsscene, waar jarenlange vriendschappen zomaar verbroken konden vanwege een verkeerd geciteerde versregel van Roland Holst.
Afgelopen donderdag heb ik met mijn studenten in Groningen naar Canto geluisterd en de partituur bekeken. Volgende week zal ik nog wat meer van zijn muziek laten horen, al was het alleen omdat Simeon mij daar de laatste keer dat we elkaar spraken zo uitdrukkelijk naar vroeg.
‘Je behandelt toch niet alleen Canto?’
‘Nee hoor,’ zei ik, ‘niet alleen Canto.’ 
 

zondag 2 december 2012

Verlanglijstje


Lieve Sinterklaas, u hoeft mijn wensen niet te vervullen, dat kunt u ook helemaal niet. Het gaat mij meer om het lijstje dan om waar het voor staat. Ik geloof dat ik eerder een maker ben dan een consument.
Ik ben er vandaag op uitgetrokken om kadoos voor de kinderen te kopen. Ik heb belachelijk veel geld uitgegeven, ik leer het nooit. Misschien komt dat omdat geld voor mij geen enkele betekenis heeft, behalve dan die oerbetekenis van ruilmiddel. Ik heb nooit een cent gespaard, behalve een klein bedrag voor als de wasmachine het begeeft of als er een nieuwe uitlaat onder ons busje moet.
Ik gun de kinderen alles, maar weet ook dat ik ze niet moet wennen aan dure kadoos. Toch doe ik het ieder jaar opnieuw.
Ik realiseerde me dat er dit jaar in uw zak voor mij niet veel zal zitten. Daar moest ik plotseling onbedaarlijk om huilen. Lulu begreep weinig van mijn tranen. Zij wist heel zeker dat de Sint mij niet zou vergeten. Vorig jaar had er toch ook van alles voor mij in de zak gezeten, ik denk dat ik maar op haar moet vertrouwen, ze is als enige meisje uit haar klas geselecteerd voor het groepje ‘kinderen die slimmer zijn dan andere kinderen’ - dat verbaast me niets.
Ik wil me niet opdringen hoor, het gaat me ook niet om de pakjes, maar misschien kunt u me in het immateriële een beetje helpen dit jaar.
Er is een meisje dat ik leuk vind, maar waar ik helemaal geen recht op heb. U hebt aanspraak genoeg met al die vrolijke schoorsteenveegstertjes, maar ik ben ’s avonds steeds alleen. Misschien kunt u haar eens mijn kant op laten kijken, u weet wel wat ik bedoel. Dat gunt u mij toch wel.
Ik durf haar nauwelijks aan te kijken, word verscheurd door schuldgevoelens, praktische bezwaren en het besef een onmogelijke partij te zijn: een armlastige, kersverse weduwnaar met drie minderjarige kinderen die klaar staan om iedere juffrouw die te dichtbij komt de deur te wijzen.
Het is wel even wennen, van de zekerheid en de geborgenheid van de huwelijkse staat terug naar de onzekerheid, de twijfel en het verlangen.
Het gaat ook nergens over, dat weet ik heus wel.
Het gaat me om het lijstje, ik zei het u al eerder. Ik vind het al heel wat dat ik het überhaupt durf uit te spreken.
Verder redden we het trouwens aardig, houden we de boel aan kant.
Ik probeer me niet al te veel zorgen om de schoolresultaten van de kinderen te maken. Swip presteert flink onder zijn niveau, kan zich in de klas onmogelijk concentreren, en ligt ’s nachts wakker van de zorgen en het gemis. Zorgt u ervoor dat hij straks een goed en passend schooladvies krijgt, bespaart u hem die valse start. Hij wil naar het Technasium, dat is iets nieuws dat klinkt als helemaal geknipt voor hem.
Valentijn moet nog wat wennen in zijn nieuwe klas, maar ik denk dat het wel goed komt. Hij heeft duidelijk plezier in zijn status van middelbaar scholier.
Ziezo. Ik trek het vel nu uit mijn typmachine, rol het op, doe er een plakbandje om en schuif het in mijn schoen. 

   


Rituelen


Ik weet niet meer zo goed wie ik ben. Ik had een rol die me goed paste, met een duidelijk script. Bibian en ik hadden onze rituelen, onze voorkeuren, onze meningen, onze vrienden. Als ik het even niet wist, kon ik het aan haar vragen, en omgekeerd. Er hing een sfeer in huis die van ons samen was. Hoewel we altijd nieuwe plannen maakten en in beweging waren, was er toch een soort sjabloon. Er waren onuitgesproken doelen, ambities. Wapenstilstanden. Zekerheden.
Nu mag plotseling alles. Ik word niet meer gecontroleerd, hoef nergens meer aan te voldoen. Toch houd ik vast aan onze rituelen: drink een wodka uit de vriezer als de klok vijf slaat, slaap aan de linkerkant in ons bed, blaas de verjaarsballonnen op en hang ze in trosjes van vier aan de mooie stoffen slingers, koop zaterdags het brood voor de hele week, laat het in papier verpakken - dan blijft het lekkerder in de vriezer (zou dat echt zo zijn?) - doe de bonte was op dertig graden, kijk geen televisie (daar houden wij niet van), luister naar Americana.
Eerst vond ik dat vanzelfsprekend. Zo deden wij de dingen nou eenmaal, daar voelden ‘wij’ ons prettig bij.
Het geeft me houvast in mijn vertwijfeling, het geeft me uitstel. Omdat ik anders zou moeten erkennen dat de zin van al die handelingen ontbreekt nu ik er alleen voorsta. Het waren de regels van ons verbond, uitgesproken en onuitgesproken riten die ons samenzijn betekenis moesten geven. Regels die we elkaar oplegden, offers die we elkaar brachten. Draden van het web dat we voor elkaar sponnen en bleven spinnen. Tot jij eruit viel.
Totale vrijheid is ondragelijk, merk ik nu. Maar om mezelf regels op te leggen is ook idioot.
De kinderen zijn aartsconservatief, willen alles zoveel mogelijk bij het oude laten. Als Lulu mij in bed betrapt wanneer ik eens aan de rechterkant lig, zegt ze verontwaardigd dat ik op ‘mama’s’ plek lig. Over nieuwe vrienden en vriendinnen is ze matig enthousiast, liever ziet ze oude bekenden, vriendinnen van haar moeder.
Ik weet het wel: ik moet geduld hebben, niet te snel willen gaan, de tijd nemen om te rouwen, te verwerken. Maar ik ben ongeduldig. Nieuwsgierig. Als ik dan toch een nieuw leven ga krijgen, dan liever ook maar meteen. Het is of ik woon in een huis dat al verkocht is, maar nog moet wachten op de voltooing van het nieuwe. Ik mag er nog niet in.
Ik geloof niet dat ik bang ben voor verandering; zonder verandering geen leven. En bovendien: wat heb ik te verliezen. Wat mij het allerdierbaarst was, is me al afgenomen, behalve dan de kinderen en mijn eigen leven.
Want God, wat hou ik van dat klote leven van mij.