dinsdag 31 maart 2015

Organizer

‘Hoi! Mag L. aanstaande donderdag met jullie mee uit school? Ik geef les in Groningen en ben pas om negen uur weer in Amsterdam. Haar broertje V. kan haar tussen vijf en zes bij jullie komen ophalen. Hoor ik van je? groetjes, Klaas.’ Mijn vaste oppas komt om zes uur, L. moet vanaf drie uur, wanneer haar school uitgaat, ergens opgevangen.
    ‘Kun jij L. donderdag ophalen?’ vraag ik aan V., die aan zijn huiswerk zit.
    Hij kijkt vermoeid. ‘Waarom moet ik dat altijd doen?’
    ‘Ik vraag het liever niet aan S. omdat ik bang ben dat hij het vergeet.’
    ‘Kan L. niet zelf naar huis komen?’
    ‘Nee, daarvoor vind ik haar nog te jong. Ik wil dat je haar ophaalt.’
    ‘Ok papa.’ Godzijdank doet V. nooit moeilijk. Hij begrijpt het wel.
    ‘Hoi Klaas, er was laatst wat gekibbel tussen de meiden, misschien beter maar even time-out? Hoop dat je een andere oplossing vindt. Groetjes.’
    Ik overleg met L. ‘Waar zou je graag willen spelen donderdag?’
    ‘Doe maar bij A.’
    ‘Ja, maar daar was je vorige week ook al. Ik durf die mensen niet elke week te vragen.’ Ik probeer een beetje te rouleren omdat ik het vernederend vind steeds weer om gunsten te moeten vragen. Het lukt me maar niet om een structurele oplossing te vinden. L. en haar klasgenootjes zijn onderling soms best heftig, wat voor veel moeders een reden is om L. dan maar even buiten de deur te houden. 
    ‘Doe dan maar bij B.’
    Ik stuur opnieuw een sms. Op het zelfde moment ontvang ik een bericht van mijn oppas dat ze komende donderdag verhinderd is.
    ‘Kun jij donderdag met een vriendje mee?’ vraag ik aan S. ‘En zou je daar dan ook kunnen blijven eten?’
    ‘Ik denk het wel. Waarom eigenlijk, papa?’
    ‘Omdat de oppas ziek is, en ik jou en V. niet samen thuis wil hebben als ik er niet ben. Als het misgaat tussen jullie kan ik niet ingrijpen omdat ik in Groningen ben.’
    ‘Waarom zou het misgaan, papa?’
    Ik kijk hem strak aan.
    ‘Ja, je hebt ook wel gelijk. Maak je geen zorgen, ik regel wel wat.’
    ‘Kan ik daarvan op aan?’ S. heeft zijn koptelefoon alweer opgezet.
    ‘Hoi Klaas, liever niet. L. is al een paar keer hier geweest, B. zegt dat ze er even geen zin in heeft, succes! groetjes.’
    Ik vraag L. of ze dan misschien bij C. wil spelen.
    ‘Nee, papa.’
    ‘Waarom niet?’
    ‘Gewoon niet.’
    ‘Jullie waren toch bff?’
    ‘Echt niet!’ Ik druip af. Gelukkig is het pas maandag en heb ik nog een paar dagen om het allemaal te regelen.
   

maandag 30 maart 2015

Barok

‘Tegen zijn ouders zegt hij dat het hem om de mooie flessen gaat, maar hij drinkt gewoon wodka en stro-rum,’ vertelt S. over een klasgenootje, dezelfde die onlangs met een shisha sigaret is betrapt.
    ‘En heb jij daar ook van gedronken?’
    ‘Nee papa, ik heb er alleen van geproefd.’ Ik kijk naar S. die naast me zit in de bus. Ik ben hem gaan ophalen bij zijn vriend J. omdat het zo stormt en regent. Kan ik hem vertrouwen? Ik denk van wel. S. schakelt snel over op de trailer van de nieuwe Bond film.
    ‘Heb je nog iets over van de vijfentwintig euro die je hebt verdiend?’ Hij heeft opslag gekregen bij de fietsenmaker; ze betalen hem nu vijf euro per uur; dat is meer dan zijn oudere broer V. straks bij de Albert Heijn gaat verdienen.
    ‘Ik heb J. op een Big Mac menu getrakteerd.’
    ‘Dus alles is op?’
    ‘Ja papa.’
    ‘En hoe zit het dan met die telefoon waar je voor spaart?’
    ‘J.’s moeder gaat een cafe beginnen en wij mogen er allebei komen werken. Ze zegt dat ze ons acht euro per uur wil gaan betalen.’
    ‘Dat klinkt goed.’ Er volgen nu enige berekeningen hoeveel hij gaat verdienen als hij wekelijks zowel enige uren bij de fietsenmaker als in het cafe gaat werken, nog vermeerderd met zijn zakgeld en mogelijke verdiensten vanwege zijn komende verjaardag. Het levert een astronomisch bedrag op.
    ‘Dan moet je misschien niet alles meteen bij de McDonald’s uitgeven.’
    ‘Dat ga ik ook niet doen, papa.’
    ‘En je school?’
    ‘Hoe bedoel je?’
    ‘Ga je daar ook nog iets voor doen?’
    ‘De moeder van J. zegt dat ik het niet meer kan halen.’
    ‘En zij is expert?’
    ‘Ik had toch al gezegd dat ik ging proberen nog over te gaan?’
    De door hem gebruikte verleden tijd verontrust me enigszins. ‘Heb je nog huiswerk voor morgen?’
    ‘Ik geloof van niet.’
    ‘Iets voor Beeldende Vorming, meen ik…’
    ‘O ja, een proefwerk over de Barok.’
    ‘Kun je daar nog iets voor doen?’
    ‘Nee, het is in de les behandeld. We hebben geen boeken.’
    ‘Weet je iets over de Barok?’
    ‘Ja, dat is toch een of andere stroming in de renaissance, of zo?’
    ‘Zoiets ja. Weet je er nog meer van?’
    ‘Nee eigenlijk niet papa, maar maak je geen zorgen, het komt wel goed. Ik heb toch net twee achten gehaald? En wiskunde ging ook goed.’
    Ik parkeer de bus in de straat en samen lopen we het laatste stukje. Hij ziet er moe uit, ze zullen wel weinig geslapen hebben bij J.
   

zondag 29 maart 2015

Noodles

L. en S. zijn uit logeren. V. heeft volgende week proefwerkweek en zit aan tafel zijn natuurkunde te leren. Ik probeer te schrijven maar ik voel me leeg. Als ik voor het raam ga staan en naar buiten kijk, voel ik me nog leger: ‘dit is geen weer voor een heer,’ zei mijn vader op zulke dagen.
    Ik merk dat ik Bibian erg mis. Ik heb zin om naar een van haar filmpjes te kijken, of naar onze liedjes te luisteren, maar ik wil V. er niet mee lastigvallen. V. heeft net een grote bak noodles voor zichzelf gemaakt. Hij maalt daar eerst nog een halve pepermolen op leeg, en als ik niet oplet, doet hij er ook nog een eetlepel zout bij. Zij smaakpapillen zijn kennelijk verdoofd vanwege de puberteit. Ik ga bij hem aan tafel zitten en probeer me niet te ergeren aan zijn geslurp en de penetrante lucht.
    ‘Lukt het met je natuurkunde.’
    ‘Ik denk het wel.’
    ‘Zal ik frietjes maken vanavond?’
    ‘Ja, lekker.’
    ‘Schil jij dan de aardappelen?’
    ‘Ok.’
    ‘Ik mis je moeder heel erg.’
    V. reageert niet. Waarom kan ik mijn mond ook niet houden. Er zijn ouders die niets met hun kinderen delen. Ik niet. Ik gooi alles er meteen uit, er zou toch een soort middenweg mogelijk moeten zijn. Wat zei de therapeut ook alweer? Dat ik soms wat meer in mijn volwassenenrol moest gaan zitten. Dat is leuk en aardig als je met z’n tweeën bent, maar bijna niet vol te houden als je alleen bent en behoefte hebt aan aanspraak. Ik luister de hele dag naar het gezeur van mijn kinderen over die stomme spelletjes die ze spelen, dan kunnen ze soms ook best even naar hun vader luisteren.
    ‘Ik mis Bibian heel erg,’ zeg ik nog een keer.
    V. knikt. ‘Mag ik cola pakken, papa?’
    ‘Ga je gang.’
    V. komt terug met een enorm glas vol.
    ‘Je hoeft toch niet meteen de hele fles op te maken?’
    ‘Sorry papa.’
    ‘Ik weet ook niet waarom ik je moeder zo mis,’ ga ik verder. ‘Ik moet je er ook niet mee lastig vallen, ik snap best dat het voor jou anders is.’ Volgens de therapeut moet ik leren niet voor anderen te denken.
    ‘Ik denk eigenlijk weinig aan mama,’ zegt V. ernstig. ‘Daar voel ik me best wel schuldig over.’
    ‘Dat hoeft helemaal niet,’ zeg ik geschrokken. ‘Dat komt vanzelf wel. Je bent vijftien, in de pubertijd, je hebt wel wat anders aan je hoofd.’
    V. lepelt zijn noodles.
    ‘Zal ik je straks overhoren?’
    ‘Dat hoeft niet, papa. Maak je geen zorgen, het komt wel goed.’   
   

zaterdag 28 maart 2015

Vijf voor twaalf

S. gaat naar de fietsenmaker waar hij elke zaterdag een paar uur werkt.
    ‘Moet je niet liever een oude broek aantrekken?’
    ‘Dat maakt niet uit, papa. We dragen speciale werkkleding.’
    Volgens zijn mentor op school is het vijf voor twaalf: als hij nu niet aan het werk gaat, blijft hij zitten en moet hij van school. Hij staat er zó slecht voor dat het zinloos is hem een tweede kans te geven. De mentor heeft het steeds maar over S.’ verslaving aan hersenloze computerspelletjes. Een van de redenen dat S. graag naar Het Hyperion Lyceum wilde, was nou juist dat ze daar zoveel met computers werken. Toen bleek dat leerlingen achter in de klas zaten te gamen zijn ze er een beetje van teruggekomen, en hebben sommige leerlingen een computerverbod op school gekregen.
    S. leert ondertussen zijn wiskunde proefwerk door online naar Wiskunde Academie te kijken. ‘Zoals deze man het uitlegt, snap ik het wél!’ zegt hij.
    ‘Maar moet je dan geen sommen maken?’
    ‘Dat doe ik ook.’  
    Volgens de therapeut is het ook vijf voor twaalf, maar dan vanwege zijn woedeaanvallen. Als hij daar nu niets aan doet dan… Ja, dan wat? Zou hij dan ontploffen?
    Gisteren belde zijn mentor dat een klasgenoot van S. was betrapt met een shisha pen, en dat hij vermoedde dat S. ook meegerookt had. S. haalde, toen ik hem ernaar vroeg, zijn schouders op en bevestigde dat hij ook een paar trekjes had genomen, maar er niet zoveel aan had gevonden.
    ‘Ik ga het je niet verbieden, maar het is niet goed voor je, S.’
    ‘Ik weet het papa. Ik wilde het gewoon een keer proberen. Maak je geen zorgen.’
    Op het Montessori Lyceum mochten wij van de handenarbeidleraar blowen, als we de rook maar naar buiten bliezen. Ik was toen twaalf jaar en wilde er heel graag bijhoren.
    ‘Er waren ook klasgenoten betrapt met grote hoeveelheden Tony’s Chocolonely repen op zak,’ ging de mentor verder. Of ik wist dat dat dure chocolade was?
    ’S. had mij allang verteld dat er bij de locale Albert Heijn gestolen wordt. Dat doen die pubers nou eenmaal. Ik jatte vroeger op bestelling voor meisjes uit mijn klas wierook en koperen wierookbranders bij de Bijenkorf, het waren de vroege jaren zeventig.
    ‘Kijk papa, ik had een acht voor science en een acht voor nederlands.’ Het zijn zijn laatste twee cijfers. ‘En volgens mij ging wiskunde ook heel goed.’
    ‘Wat fijn S. En zorg dat je niet gepakt wordt bij de Albert Heijn.’
    ‘Ik hoef niet te stelen, papa. Ik heb een baantje, weet je nog?’
    Het is niet makkelijk om dertien te zijn en zoveel te moeten waarvan je de zin totaal niet begrijpt. Ik zie een klein, slim, maar ook erg onzeker jongetje dat zichzelf overschreeuwt en vreselijk zijn best doet om aansluiting te vinden en leuk gevonden te worden. Volgens mij begaat zijn school een grote vergissing als ze hem laten vallen. Een vergissing die ik in elk geval nooit zal maken.

      
   

vrijdag 27 maart 2015

Politiek

Ik fiets met V. door de regen. Hij wil weten waarom ik op de PvdA heb gestemd. Ik leg hem uit dat ik graag op een linkse partij wil stemmen en dat er nog wel andere mogelijkheden zijn, maar dat ik daar weinig in zie. Dat ik de SP wantrouw, nadat ik er een blauwe maandag lid van ben geweest. ‘Ze organiseerden ooit een demonstratie tegen de Amerikaanse inval in Irak. Ik ging erheen en voelde me al snel heel ongemakkelijk tussen tientallen jongelui met Palestijnse vlaggen en spandoeken die leuzen tegen Israël scandeerden: het ging toch om de inval in Irak?’ Ik zeg dat ik de SP verdenk van verkapt anti-semitisme, en ze sowieso erg dogmatisch vind en ook betwijfel of ze wel genoeg expertise in huis hebben om regeringsverantwoordelijkheid te kunnen dragen. Het lijken me bovendien geen prettige lui om mee samen te moeten werken.
    ‘Hoe weet je dat nou, papa? En ze moeten toch ook ervaring op kunnen doen?’ Ik geef toe dat ik vooral mijn intuïtie volg, en weinig feitelijke kennis van zaken heb.
    ‘Groen Links leek altijd een mooi alternatief, maar je hoor nooit meer iets van ze. Misschien doen ze heel goed werk, maar dan wel in het geheim.’
    ‘Daar stemde mama toch op?’
    ‘Ja. Ze was er lid van.’
    ‘Dan toch maar die vermaledijde PvdA, de partij van mijn ouders. Wat mij betreft zijn er twee opties: óf ze hebben al hun idealen verkwanseld door met de VVD in zee te gaan, óf ze hebben wel degenlijk een lange termijn visie, en steunen nu allerlei heel vervelende maatregelen omdat ze menen te weten dat het ons straks iets op gaat leveren en we daar allemaal de vruchten van gaan plukken. Ik kan het me eerlijk gezegd nauwelijks voorstellen, als ik die arrogante rotkoppen zie.’
    Ik vertel hem dat ik het gevoel heb dat de landelijke politiek minder en minder belangrijk wordt. Dat achter de schermen een paar grote bedrijven de werkelijke macht hebben, en dat die de politiek dicteren wat wel en wat niet wenselijk is. Dat daardoor de verschillen tussen de partijen steeds minder belangrijk worden en beginnen te vervagen.
    ‘Dat lijkt me onwaarschijnlijk, papa.’
    ‘Vroeger had je één grote linkse partij, één grote rechtse partij en nog een grote christelijke partij. Die sloten dan steeds wisselende coalities: Links met christelijk gaf een wat socialer kabinet, rechts met christelijk een liberaal kabinet. Christenen hebben nu eenmaal geen visie, maar willen wel heel graag regeren.’
    V. moet lachen. Hij weet wel hoe zijn vader over het geloof denkt.
    ‘Het ging mis met het eerste paarse kabinet. PvdA moet niet met de VVD samen regeren, dat hoort gewoon niet, als dat gebeurt weet je dat er iets heel erg mis is met de democratie.’
    Het is harder gaan regenen.
    ‘En nu zijn er dus alleen nog maar kleine partijen en weet geen mens meer waar hij op moet stemmen. Dogmatici en populisten grijpen hun kans. Ik denk dat ik daarom toch maar op die kut-PvdA heb gestemd.’ 

woensdag 25 maart 2015

Vergadering

‘Ok, jongens, hebben jullie er over nagedacht?’ We zitten aan tafel en de afspraak is dat vanavond iedereen met ideeën komt hoe we de sfeer in huis kunnen verbeteren.
    ‘Dat was toch niet vanavond, papa?’ zegt V. als hij eindelijk aan tafel zit.
    ‘Ik heb zelf ook wel een paar ideeën, maar eerst wil ik jullie graag het woord geven.’ Ik hou het expres een beetje formeel. ’S., zullen we bij jou beginnen?’
    S. trekt een moeilijk gezicht. ‘Sorry, papa. Ik had wel wat bedacht, maar ik ben het weer vergeten.’
    ‘Misschien als je even nadenkt?’ Ik probeer constructief te blijven.
    ‘O ja,’ zegt S. ‘Ik zou het wel fijn vinden als jij niet zo snel van die zware straffen zou geven zoals mijn computer afpakken.’
    ‘Ja, duidelijk,’ zeg ik. ‘Maar meestal gaat daar wel iets aan vooraf, en volgens mij is dat nou precies waar we het over zouden hebben.’
    ‘Zullen we afspreken dat als een van ons in de kamer zit met zijn computer en iemand last heeft van het geluid, hij het meteen uit zet?’
    ‘Goed idee, S.’ zeg ik, ‘dat klinkt verstandig.’
    ‘Weet je dat je tegenwoordig deo kunt krijgen met marihuana smaak?’ zegt V. die erg bezig is met cool zijn.
    ‘Zullen we ons even bij het onderwerp houden? Heb jij er nog over nagedacht?’
    ‘Dat als we samen op de bank zitten, we niet de hele bank in beslag moeten nemen, maar de ander ook ruimte geven.’ zegt V.
    ‘Heel goed,’ zeg ik. Daar gaat het inderdaad vaak mis.
    V. staat op en loopt naar de keuken, waarop S. ook meteen opstaat. ‘Blijf nou zitten, jongens. We zijn nog niet klaar!’
    Ik wacht tot iedereen weer aan tafel zit. ’En misschien moeten jullie, als het misgaat op de bank, niet blijven zitten en het laten escaleren, maar opstaan en naar je kamers gaan.’
    S. is het met me eens, maar wil ook graag dat ik eerder ingrijp. ‘De laatste keer deed je helemaal niets, daarom ben ik toen uiteindelijk zo ontploft.’ Volgens mij is dit wat de therapeut zelfreflectie noemt.
    ‘Dat is waar,’ zeg ik. ‘Het was een experiment. Ik wilde wel eens zien wat er zou gebeuren als ik niet zou ingrijpen.’ Een mislukt experiment. S. heeft de schade inmiddels hersteld.
    Op dat moment spuit V. een wolk Axe deodorant over de tafel. ‘Verdomme, V. Nou smaakt mijn kip naar deo, waarom doe je dat nou?’
    ‘Sorry papa.’
    ‘Hé V., heb de trailer van Iron Sky al gezien?’ roept S. die snel is afgeleid. ‘Die is vet man!’
    ‘Swagg!’ antwoordt V. Hij staat opnieuw op om naar de keuken te gaan.
    ‘Ik wil dat je gaat zitten,’ zeg ik streng. ‘We maken dit eerst af. L., heb jij nog ideeën?’
    ‘Eigenlijk hetzelfde wat S. zei, papa: dat je het geluid van je iPhone uit moet zetten.’
    ‘Zullen we afspreken dat als ik ingrijp omdat jullie ruzie maken, er geen discussie ontstaat wie er begonnen is, maar dat jullie dan gewoon even naar je kamers gaan om af te koelen?’
    ‘Ja papa.’
    ‘Misschien dat L. alles nu nog even wil samenvatten?’
    ‘He, papa, had je al gezien dat er een groot gat in de muur boven V.’s kamer zit? Misschien kun je daar een leuk schilderijtje voor hangen!’
    ‘Dank je S. Goed idee.’
    L. die altijd zeer goed oplet, vat alles nog eens keurig voor ons samen.
    ‘Alles duidelijk? Iedereen het er mee eens?’
    ‘Ja papa.’ Het klinkt al wat minder enthousiast.
    ‘Ik was wel af, jongens,’ zeg ik hoopvol. ‘Gaan jullie maar aan je huiswerk.’

Gat

‘Is dit Willem Holleeder?’ vraagt L. die in de krant kijkt. ‘Ik had me hem heel anders voorgesteld.’
S. is al naar school, hij moest zich weer eens vroeg melden en V. loopt mopperend door het huis op zoek naar schone sokken; het is niet makkelijk om puber te zijn.
    ‘Hoe dan?’
    ‘Nou… anders. Hij ziet er eigenlijk heel gewoon uit.’
    ‘Er zijn nergens sokken, papa. Kun je misschien weer eens een keer een was draaien?’
    ‘Heb je al in je kast gekeken, lieverdje, en veeg je dat zand nog even op in je kamer?’ Ik probeer geen cynisme in mijn stem te leggen: in zijn kast liggen zeker nog acht paar schone bolletjes sokken.
    V. loopt boos naar zijn kamer en slaat de deur achter zich dicht. Ik hoor iets naar beneden komen in de gang. ‘Wat was dat?’ roep ik geschrokken. Geen antwoord.
    Enige tijd geleden heeft V. onder invloed van zijn hormonen zijn kamerdeur zó hard dichtgeslagen dat het stucwerk boven de deurpost loskwam. Ik vermoed dat het nu naar beneden is gevallen.
    ‘Ik ruim het vanmiddag wel op, papa. Ik moet echt naar school, anders kom ik te laat en moet ik een briefje halen.’
    ‘Ben je helemaal besodemieterd! Je pakt een stoffer en blik en de stofzuiger.’
    ‘Nee papa.’
    ‘En je gaat de schade herstellen ook. En voor je eigen rekening. Swip heeft ook alles wat hij had vernield gerepareerd en geverfd.’ Ik realiseer me dat V. nog altijd geen baantje heeft, en dat hij net van zijn laatste spaarcenten nieuwe oortjes heeft gekocht.
    ‘Dat is heel wat anders,’ stuift V. op. 'S. gooide expres een glas wijn door de kamer, ik deed het per ongeluk. Het was niet mijn bedoeling de boel te vernielen.’
    ‘Als je bij iemand anders schade veroorzaakt, ben je toch ook aansprakelijk? Nee hoor, je komt er niet mee weg. En je gaat nu een stoffer en blik pakken.’
    L. staat in de gang met haar jas aan, klaar om naar school gebracht te worden. ‘Schieten jullie een beetje op, papa.’
    ‘Ik moet nu weg, ik ruim het vanmiddag op. Sorry papa.’ En weg is V.
    ‘Hoe laat ben je thuis?’ roep ik hem nog achterna, maar er komt geen reactie.
    Ik begin dus zelf maar de troep op te ruimen en staar naar het grote gat in de muur in de gang. Wat zou de therapeut me adviseren? Misschien om er een leuke foto voor te hangen?

dinsdag 24 maart 2015

Film

L. is klaar met filmen. Het was haar grootste rol tot nu toe; ze heeft een geweldige tijd gehad, maar nu ze na de wrap party thuis in bed ligt, vloeien er tranen.
    ‘Waarom huil je, L.? Het was toch een superleuk feest?’
    ‘Ik weet het niet, papa.’ Ze is bezig foto’s van de set met plakband aan de muur naast haar bed te bevestigen. ‘Welke vind jij de mooiste?’
    Ik vind ze allemaal mooi, maar ze wil dat ik er één kies.
    ‘Ik sta maar op heel weinig foto’s, papa.’ L. had een heel klein rolletje. Ze staat niet op de groepsfoto die op de laatste draaidag is gemaakt, toen zij er niet was. Haar vriendinnetje op de set houdt een bord omhoog met haar portret erop, zodat ze er toch een beetje bij is. ‘Waarom hebben ze die foto niet een dag eerder gemaakt?’
    ‘Dat weet ik niet, L. Misschien hebben ze er niet aan gedacht.’ We liggen samen in haar bed.
    ‘Ik sta ook al niet op het kwartet dat ze van de serie hebben gemaakt.’
    Ik weet niet goed wat ik moet zeggen. We kijken samen naar alle foto’s waar ze niet opstaat.
    ‘Waarom was je niet gekomen?’ Ik ben dit keer niet op de set komen kijken.
    ‘Ik had het zo druk. Ik was het echt van plan, maar het lukte gewoon niet.’
    ‘Alle andere ouders waren er wel, papa.’
    ‘Ook die van Peter Tuinman?’
    ‘Nee, die niet.’ Gelukkig kan ze nog lachen.
    ‘Alle andere keren dat je in een film speelde, ben ik wél geweest. Ik beloof je dat ik er de volgende keer weer zal zijn.’
    ‘En mijn naam werd ook steeds als allerlaatste genoemd, terwijl ik niet de kleinste rol had van iedereen.’
    ‘Dat is schandalig!’ bevestig ik.
    ‘Ik vind het gemeen.’
    ‘Lieve L.,’ begin ik te preken, ‘probeer te genieten van het feit dat je in een film hebt gespeeld. Je hebt een geweldige tijd gehad, laat je die niet afpakken. Je doet ervaring op, en elke nieuwe rol die je krijgt is weer iets groter. Jouw tijd komt nog wel.’ Ik kijk naar L. die naast me ligt: een meisje van tien dat haar moeder kwijt is. Ik kan haar verdriet niet wegnemen. ‘Je wordt vast binnenkort wel weer gebeld voor een nieuwe rol. Let maar eens op!’
    ‘Zou je denken?’
    ‘Ik weet het zeker. En anders maken we gewoon zelf een film.’

maandag 23 maart 2015

Maandag

Het weekend is voorbij. Aan de ontbijttafel doet iedereen humeurig, maar ik wind me er niet over op. Straks breng ik L. naar school, en dan is het huis tot drie uur helemaal voor mij alleen.
    ‘O ja, papa, ik heb vandaag geen school,’ zegt S. als ik al met mijn jas aan sta. ‘Er is een vergadering of zo, dat was ik vergeten.’
    ‘En wat ga je dan de hele dag doen?’ vraag ik bezorgd. Sinds S.’ computer achter slot en grendel is, ligt hij thuis voornamelijk te slapen of in een Donald Duck te lezen. Tussendoor komt hij informeren wanneer hij zijn laptop eindelijk terugkrijgt; hij verveelt zich en dat zal ik weten ook.
    ’Moet je niet aan je huiswerk?’
    ‘Ik heb geen huiswerk, papa.’
    Omdat ik het niet meer controleer door op magister te kijken, neem ik het maar van hem aan: op het Hyperion Lyceum hebben ze nooit huiswerk.
    ‘Misschien kunnen we vandaag gaan schilderen, papa?’ S. moet nog altijd twee muurtjes witten. De therapeut zegt dat ik aan moet dringen en een termijn moet stellen, maar ik denk niet dat de therapeut komt helpen met alle schilderijen van de muur halen, de plantjes wegzetten, de kozijnen afplakken en daarna alles weer opruimen. Bovendien had ik me deze dag anders voorgesteld: zeeën van tijd, geen gezeur aan mijn kop, misschien zelfs even de stad in. Ik had S. in het weekend moeten laten schilderen, maar toen moest hij zonodig uit logeren.
    ‘Ja,’ zeg ik dus maar. ‘Misschien is dat wel een goed idee. Ik ga nu eerst L. naar school brengen, ga jij nog even slapen?’
    ‘Ik ben niet moe, papa.’
    ‘Je ziet anders best wit. Heb je wel goed geslapen vannacht?’
    ‘Ja hoor, papa.’
    Ik weet zeker dat hij tot diep in de nacht op V.’s iPod heeft zitten gamen: die was gisteravond ineens spoorloos toen ik hem vorderde; vóór het slapengaan moet iedereen officieel alles bij mij inleveren. L. was op de bank in de kamer gaan slapen omdat ze last van het geluid had.  
    ‘Tot straks, S., ik ga L. nu naar school brengen. Zet jij de vuilnis buiten?’
    ‘Ja hoor.’ Hij is op bed gaan liggen.
    Buiten is het koud en bewolkt, maar vanmiddag trekt het vast weer open. Wanneer ik thuiskom, zet ik eerst de vuilnis buiten. S.
ligt te slapen. Ik doe zachtjes de gordijnen dicht, doe het licht uit en sluit zijn kamerdeur. Op mijn tenen loop ik naar de woonkamer. Met een beetje geluk heb ik nu in elk geval de ochtend voor mezelf.
  
   

zondag 22 maart 2015

Buiten

Eindelijk schijnt de zon. Poes Siem zit voor het raam en maakt vreemde geluiden wanneer er een vogel op een tak hoog in de boom tegenover hem landt. Arme Siem, levenslang opgesloten in een appartement op drie hoog in de stad; geen tuin, zelfs geen balkon. Hij kan er alleen maar van dromen.
    Het is natuurlijk niet Siem die dit denkt, maar mijn eigen verlangen naar ruimte, licht en lucht dat ik op hem projecteer. Mijn hele leven woon ik in al in de grote stad en zolang ik mij kan herinneren wil ik er weg: te veel mensen te dicht op elkaar. Ik realiseer me dat ik me altijd bewust ben van buren die mogelijk last van mij hebben. Ik praat nooit hard, doe thuis mijn schoenen uit, draai zelden luide muziek, speel nooit elektrisch gitaar, en ik leer de kinderen hetzelfde te doen: niet schreeuwen, niet stampen of springen; het idee dat iemand ons zou kunnen horen vind ik ondraaglijk.
    Waar ik naar verlang, is helaas niet realistisch: een huis in een mooie, rustige omgeving, geen geldzorgen, geen vervelende verplichtingen, een soort onverdiend vervroegd pensioen. Ergens wonen waar ik ongestraft om drie uur ’s nachts keihard de Alabama Shakes kan draaien, of mijn gitaar kan inpluggen zonder dat een half uur later de politie voor de deur staat. Daarvoor heb ik in mijn leven de verkeerde keuzes gemaakt.
    Toch blijf ik ervan dromen, ik kan het niet laten, en eigenlijk weet ik heel zeker dat het er op een dag, onverwacht, nog van zal komen: ik ben nog niet op mijn bestemming aangekomen.
    Ik probeer te blijven geloven dat verandering mogelijk is. Soms opgedrongen zoals de dood van Bibian, die mijn relatief veilige burgermansbestaan grondig overhoop haalde, maar ook op eigen initiatief, door het aanknopen van nieuwe vriendschappen, liefdes, door nieuwe wegen in te slaan. Zo ben ik gaan schrijven, en heb ik zowaar een boek gepubliceerd gekregen; een nieuwe regel aan mijn cv toegevoegd. Dat is de maakbaarheid van het bestaan waar de liberalen zo vurig in geloven. Dat het leven bestaat uit kansen, uit keuzes; iedereen zijn eigen American dream.
    Ik sta in de woonkamer met mijn neus tegen het koude glas van het raam en voel de zon op mijn huid. Twee tegenovergestelde sensaties, allebei op een andere manier aangenaam. Ik kijk naar buiten zonder iets te zien. Dit is mijn huis, hier woon ik, dit is mijn leven.
     

zaterdag 21 maart 2015

Thermostaat

V. vindt het koud in huis. ‘Waarom zet je de thermostaat altijd zo laag?’
    ‘Ik heb het helemaal niet koud. En bovendien probeer ik te bezuinigen.’
    ‘Eenentwintig graden is een normale temperatuur, papa.’
    ‘Het is verdomme lente! En je ligt tóch de halve dag in je bed.’
    ‘Wat maakt dat nou uit. Ik heb het gewoon koud, ik wil dat je de verwarming hoger zet.’
    ‘Geen sprake van. Trek maar een trui aan.’
    ‘Dan zet ik hem zelf wel hoger.’
    ‘Als je het maar laat.’
    ‘Ik zet hem op eenentwintig graden, ok?’
    ‘Dat doe je niet, je blijft er af.’
    V. schuift het raam dicht.
    ‘Niet doen, V. Ik wil het raam open. Ik krijg hoofdpijn van die verflucht in huis.’
    ‘Maar ik heb het koud.’
    ‘Het is helemaal niet koud.’
    ‘Jij bepaalt hier echt niet alles in huis, papa.’
    ‘O nee?’
    ‘Nee.’
    ‘Zolang ik de huur betaal en sowieso alles voor jullie betaal, ben ik wel degelijk de baas in huis. Bovendien zijn jullie minderjarig.’ Ik ben iets luider gaan praten. Hier heeft de therapeut me voor gewaarschuwd.
    ‘Wij wonen hier ook.’
    ‘Dat is me opgevallen, ja.’
    ‘Je kunt best een beetje rekening met ons houden, papa.’
    ‘Wou je beweren dat ik geen rekening met jullie hou?’
    ‘Dat zeg ik niet.’
    ‘Wat beweer je dan wel?’
    ‘Dat ik het koud heb. Ik wil dat je de verwarming hoger zet.’
    ‘Dit gesprek hebben we al gevoerd V., de thermostaat blijft staan zoals hij staat.’
    ‘Echt niet.’
    ‘Echt wel.’
    V. neemt een dreigende houding aan die ik pareer met een minachtende blik.
    ‘Er valt met jou gewoon niet te praten, papa.’
    ‘Met mij valt niet te praten?’ Ik probeer niet te ontploffen. ‘Ik hou verdomme eindeloos rekening met jullie, probeer te koken wat jullie lekker vinden, was dag in dag uit jullie vieze onderbroeken uit, jullie hoeven bijna niets te doen in huis. Hoe durf je dat te zeggen!’
    ‘Dat is niet wat ik bedoel, papa.’
    ‘Misschien moeten jullie eerst maar eens wat meer gaan doen in huis, ik kan best wel wat taakjes verzinnen.’
    ‘Doe niet zo vervelend papa.’
    ‘Volgens mij is het heel redelijk wat ik zeg.’
    ‘Ik vraag alleen of de verwarming wat hoger mag.’
    ‘Ik heb je toch al antwoord gegeven?’
    ‘Maar ik heb het koud.’
    ‘Moet je niet naar hockey?’
    ‘Naar hockey?’
    ‘Ja. Heb je geen wedstrijd vandaag?’
    ‘Dat weet ik niet, papa. Ik heb nog niet gekeken.’
    ‘Misschien moest je dat maar even doen dan?’
    ‘Ik ga zo wel kijken.’
    V. gaat naar zijn kamer. Ik wacht even en schuif dan het raam weer open.

donderdag 19 maart 2015

Apocalyps

De telefoon gaat. Ik zit in de auto, maar omdat ik zie dat het ‘thuis’ is, neem ik toch op.
    ‘Hoe laat ben je thuis, papa?’ Het is S.
    ‘Waarom vraag je dat? Is er iets? Gaat het goed thuis?’ Ik ben altijd ongeveer om de zelfde tijd thuis, dat weet hij.
    ‘Ja hoor. Maar hoe laat dan?’
    ‘Ik denk over een uurtje.’
    ‘OK papa.’ Hij verbreekt de verbinding. Ik nader knooppunt Joure. Het land is hier erg vlak en er is nauwelijks verkeer. Recht voor mij hangt de zon dreigend als een enorm oranje organisme boven de weg te trillen. Het begint een klein beetje te schemeren waardoor de lucht net iets dieper blauw is, wat de zon nog beter doet uitkomen. Links en rechts doorkruisen vliegtuigen het zwerk in opwaartse richting als een soort hemelse spermatozoïden. Ik ben alleen in mijn busje en luister naar Wilco: niet de vrolijkste muziek. ‘You’re so misunderstood,’ zingt Jeff Tweedy. Het heeft iets apocalyptisch: die diepblauwe lucht met al die opwaartse strepen, alsof de mensheid eindelijk heeft besloten de planeet te verlaten. Kennelijk zijn ze mij vergeten.
    Ik besluit dat ik het niet zo erg vind en neem bij de rotonde de A6 richting Amsterdam. Waarom zou S. hebben gebeld? Dat doet hij anders nooit.
    Op de radio maken ze melding van meer dan honderd kilometer file vanwege diverse ongelukken. Ik moet denken aan de film Weekend van Jean-Luc Godard uit 1967. Zou er toch iets buitengewoons aan de hand zijn?
    Met mijn studenten in Groningen luisterde ik naar het Quatuor pour la fin du temps van Olivier Messiaen. Ik vertelde ze over de ontstaansgeschiedenis en we analyseerden het eerste deel. Ooit was ik bij een uitvoering ervan in het concertgebouw in Amsterdam met Vera Beths en Reinbert de Leeuw. George Bush was net Irak binnengevallen, waardoor het stuk het collectieve onheilsgevoel van het moment perfect leek te verklanken. Toen de laatste noten waren weggestorven, bleef het lang stil in de zaal, waarop een staande ovatie volgde die als een bevrijding voelde.
    Half bezorgd parkeer ik mijn busje in de Frans van Mierisstraat en kijk omhoog naar de ramen van mijn etage. Er brand licht, niets bijzonders te zien.
    Binnen is het rustig. L. ligt in bed, V. zit op zijn kamer aan zijn huiswerk en de oppas zit in de kamer te lezen. Als ik mijn tas heb uitgepakt komt S. naar beneden.
    ‘Gaat het goed, S.?
    ‘Ja hoor.’
    ‘Wat ben je aan het doen?’
    ‘Wiskunde, papa. Weet je dat er morgen een zonsverduistering is? Mag ik even bij je liggen?’

woensdag 18 maart 2015

Tafelconversatie

We zitten aan tafel voor het avondeten.
    ‘Jongens,’ begin ik, ‘ik heb jullie een tijd geleden gevraagd eens na te denken hoe we de sfeer in huis beter kunnen krijgen.’ Het levert me dodelijke blikken op, maar ik zet door. Volgens de therapeut is dat belangrijk.
    ‘Ik heb nog van niemand iets gehoord. Hebben jullie er over nagedacht?’
    ‘Nou…’ begint S.
    ‘Ik had toch al wat bedacht, papa?’ zegt L.
    ‘Dat is waar jongens, L. heeft als enige al wat bedacht.’ Ik praat er een beetje overheen omdat ik niet wil laten merken dat ik ben vergeten wat ze ook alweer had voorgesteld.
    ‘Wat dan?’ vraagt S. die dit perfect aanvoelt.
    ‘Wat was het ook alweer, L.? vraag ik.
    ‘Een lijstje, papa!’
    ‘O ja, een lijstje. Ik weet het weer,’ zeg ik opgelucht.
    ‘Wat voor lijstje dan?’ wil S. weten.
    ‘Wat voor lijstje ook al weer?’ Het wordt zo wel erg doorzichtig allemaal. Misschien moet ik dit maar niet aan de therapeut vertellen.
    ‘Met dingen die we niet moeten doen omdat er altijd ruzie van komt,’ zegt L. trots. ‘En dat hangen we dan overal in huis op.’
    Ik vind het niet een heel goed idee, maar besluit dat niet te laten merken. L. hangt sowieso overal lijstjes op. ’Nog andere ideeën, jongens?’
    ‘Dat V. niet altijd van die kutopmerkingen moet maken!’ moppert S.
    ‘Ho ho!’ grijp ik in. ‘Hoor je wat je doet, S.? Dit is niet constructief. Nu leg je alles bij de anderen neer!’ Ik begin me het vakjargon al aardig eigen te maken.
    ‘Wie is hier nou degene die altijd kutopmerkingen maakt?’ zegt V. met enig recht van spreken.
    ‘Niet doen V., dit is nou precies wat ik bedoel. Dat leidt alleen maar tot ruzie en ergernis.’
    ‘Ik bedoelde dat we allemaal moeten ophouden met kutopmerkingen maken,’ herneemt S. zich.
    ‘Ja,’ zeg ik. ‘Heel goed! Zijn er nog andere ideeën?’ Iedereen staart naar zijn bord. ‘Wel een beetje mager, jongens. Hoelang geleden heb ik jullie hier nou om gevraagd?’
    ‘Maar je bent er zelf ook niet meer op teruggekomen,’ moppert V.
    ‘Ik vond dat het van jullie moest komen,’ lieg ik; ik had er gewoon de energie niet voor, maar de therapeut vindt dat geen excuus.
    ‘Zullen we er dan nú over praten?’ zegt V. Ik zie dat hij boos is. S. ligt ondertussen half te slapen aan tafel.
    ‘Nee,’ beslis ik. ‘Ik kom er zondagavond op terug! Dan verwacht ik dat jullie er alledrie over nagedacht hebben en met voorstellen komen hoe we de sfeer in huis beter kunnen krijgen. OK?’
    ‘Kan het echt niet nu?’ houdt V. vol.
    ‘Ik ben te moe,’ zucht S.
    ‘We doen het zondag. Afgesproken.’
   
   

Afwezig

Mijn vriendin S., die ervaringsdeskundige is, waarschuwde mij ooit dat het derde jaar voor een weduwe of weduwnaar het moeilijkste is. Ik kon daar toen niet zoveel mee, omdat ik nog maar net begonnen was en volop aan het rouwen. Nu merk ik dat ze gelijk had.   
    De eerste twee jaar gebruikt het stof om te gaan liggen. Ik was vooral bezig met opruimen, ordenen, overzicht krijgen en mezelf te hernemen. Dat dwong me op allerlei manieren met Bibian bezig te zijn, al was het maar vanwege het opzeggen van haar zakelijke rekening of het domein van haar website. Beslissingen nemen wat bewaard moest en wat weg kon. Maar op een gegeven moment ben je daar mee klaar en gaat het leven verder.
    Ook de overweldigende belangstelling voor ons gedoemde gezinnetje begon na verloop van tijd af te nemen; op het schoolplein werd ik langzaam maar zeker weer gewoon een anonieme vader, en kreeg ik niet meer de hele tijd veelbetekenende blikken en schouderklopjes of knepen in mijn arm. Dat komt natuurlijk ook omdat V. en S. niet meer op de basisschool zitten, en alle ouders van hun klasgenootjes die ervan wisten inmiddels van het schoolplein zijn verdwenen.
    En daarmee begint het onherroepelijke van Bibians afwezigheid zich aan mij te openbaren. Ik wist het natuurlijk wel, maar de mogelijkheid dat het allemaal een grap of een misverstand zou blijken, en ze er plotseling weer gewoon zou zijn, met haar laptopje opengeklapt aan tafel zou zitten, of met een grote tas vol boodschappen onder aan de trap zou staan, hield ik die eerste twee jaar toch nog open.
    Ik merk het ook aan L., die de herinnering aan haar moeder al aan het stileren is. Mama wordt langzaam een soort mythisch wezen. Mama kon alles, was er altijd, deed altijd alles goed. ‘Ik mis mama,’ zegt ze regelmatig wanneer ze ’s avonds nog even uit bed komt, maar het wordt al een frase, de betekenis van de woorden verandert. Het blijft ook bij dat ene zinnetje, het is niet de bedoeling dat we dan samen herinneringen gaan ophalen; ze heeft het liever over wat haar nu bezighoudt: haar spreekbeurt, de film waar ze in speelt, haar verjaardag.
    Hoewel het me pijn doet, is het denk ik onvermijdelijk, en misschien ook helemaal niet erg. Alle herinnering is gestileerd en doet zich op maat gesneden voor de gelegenheid aan ons voor. De echte Bibian bestaat helemaal niet, en heeft waarschijnlijk ook nooit bestaan.
   

dinsdag 17 maart 2015

Alledaagse Ergernissen

De wekker gaat in de verte. Ik probeer me te bedenken wat voor dag het is, en wat voor betekenis ik aan het geluid moet hechten. Ik kijk naar S. naast me, maar die beweegt zich niet. Als de wekker opnieuw gaat, sta ik op. Ik voel achter me naar mijn iPhone, maar die ligt er niet. Kennelijk vergeten aan de oplader te leggen.
    Ik heb het deprimerende gevoel dat er gisteren iets heel ergs is gebeurd, maar kan me niet bedenken wat. Beetje saaie avond over ‘Alledaagse Ergernissen’ in het Torpedo theater. Het publiek mocht meepraten, wat een lauwe discussie opleverde over verwelkte basilicum plantjes en gebroken oortjes, een soort literaire huishoudbeurs. Ergerlijk.
    Omdat ik de kinderen niet alledrie zonder oppas - ik bezuinig op alles - wilde achterlaten, had ik S. meegenomen. In de pauze wilde hij naar huis omdat ze geen cola verkochten achter de bar. Ik vond het goed: hij is dertien jaar en kent de weg in de stad, maar ik zat daarna toch steeds mijn mobieltje te checken of ik geen verontrustende berichten binnenkreeg.
    Uiteindelijk lagen we om twaalf uur in bed. S. en L. sliepen al, of deden net alsof, en V. zat nog aan zijn Franse woordjes, of deed alsof. Wij deden alsof we niet veel te veel rode wijn hadden gedronken, strompelden naar boven en namen allebei een slaappil om onszelf uit te zetten.
    Aan de ontbijttafel overhoor ik V. die zijn woordjes goed blijkt te kennen. L. probeert haar spreekbeurt op mij uit, ik probeer me te concentreren.
    Het ruikt naar terpentine in huis omdat S. gisteren begonnen is met het verven van de plankjes voor de voordeur. Hij heeft eindelijk begrepen dat hij zijn computer pas terugkrijgt als hij alle schade heeft hersteld. Ik heb hem een beetje geholpen en hem vooral veel complimentjes gemaakt. Volgens de therapeut werkt dat het beste.
    Ik ruim de ontbijttafel af, doe de afwas en veeg de tafel schoon. Eigenlijk moeten de kinderen daarbij helpen, maar zo gaat het sneller. Ik doe een nieuwe wc-rol op de houder, doe V.’s natte onderbroek die nog in de douche ligt in de was, dweil de badkamer, verzamel alle kinderschoenen uit de huiskamer en breng die naar hun kamers, kijk met een half oog naar de uitgedroogde en verlepte moestuintjes op tafel, vis S.’ schoolboeken uit de fruitschaal en zet ze in de kast waar ze horen, zet de huistelefoons terug op de houders en zie op de klok in de keuken dat het al kwart over acht is.
    ‘Kom L., als we ons ontzettend haasten komen we misschien nog op tijd.’
    ‘Alleen nog even mijn schoenen aantrekken, papa.’
     

maandag 16 maart 2015

Ontbijt

‘Heb je lekker geslapen S.?’ vraag ik als ik hem wakker maak.
    ‘Ja hoor.’
    ‘Hij kwam gisteren doodmoe thuis na twee nachten logeren bij verschillende vriendjes waar ze tot diep in de nacht hebben zitten gamen en films kijken.
    ‘Kom je eruit? Je moest je toch vroeg melden op school?’
    ‘Ja.’
    Mijn oog valt op een kratje aan de voet van zijn bed dat gevuld blijkt met schoolboeken, lege pakjes wiki, vuile onderbroeken, enige tientallen sokken in paren en los, drie paar spijkerbroeken, kleingeld en andere zooi. Genoeg kleding om een wasje mee te draaien.
    ‘Ga je onder de douche, S?’
    ‘Ja.’ De irritatie is hoorbaar.
    Omdat ik nu ook geïrriteerd ben, zet ik de wasmachine vast aan. Dan is het minder lekker douchen voor S.
    L. zit alleen aan tafel haar boterhammetjes te smeren omdat V. op zijn kamer nog aan zijn Duitse woordjes zit. Die woordjes kent hij goed, het is alleen jammer dat hij er pas gisteravond laat achter kwam dat hij ook nog andere dingen moest leren.
    ‘Kom je eruit S? Ik wil ook nog douchen.’
    ‘Ja hoor.’
    ‘Wil je cruesli?’ Ik zet het maar vast voor hem klaar. Als ik er niet op let ontbijt hij helemaal niet.
    ‘Ja hoor.’
    Ik luister naar het geluid van de wasmachine en realiseer me dat ik niet heb gekeken of S.’ fietssleutels nog in zijn broek zaten. Ik doe of mijn neus bloed en ga zelf eerst maar eens douchen.
    ‘Geef jij de plantjes water, L.?’ Dat doet ze graag vanwege de moestuintjes actie.
    Wanneer ik onder de douche uitkom ligt S. op de bank. ‘Je moest je toch vroeg melden?’ Ik zie dat hij ook nog niet heeft ontbeten.
    ‘Dat haal ik nu tóch niet meer, papa.’
    ‘Maar…’
    ‘Ik meld me morgen wel, OK?’
    Ik zeg er maar niets van. ‘Eet je wel iets?’
    ‘Ik heb geen honger.’
    ‘Ik wil dat je wat eet, S. Je komt hier de deur niet uit zonder dat je wat hebt gegeten.’
    ‘Maar ik heb geen honger.’ Zuchtend sleept hij zich naar de tafel en giet wat cruesli in een bakje. ‘Er is geen melk, papa.’
    ‘Die staat voor je neus.’
    Hij giet zijn bakje tot de rand vol met melk en roert er wat in. Ik ga V. waarschuwen dat hij zich klaar moet maken en L. dat ze haar All Stars moet gaan aantrekken. Dat kost haar zeker tien minuten vanwege de vele knopen in haar veters.
    S. staat in de gang met zijn jas aan. ‘Ik ga, papa.’
    ‘Hoe laat ben je thuis?’
    ‘Weet ik niet. O ja, ik had een drie voor mijn geschiedenis, maar ik mag het inhalen.’
    ‘Veel plezier op school, lieverdje.’
    ‘Ja hoor.’
    Ik blijf aan de deur staan luisteren tot ik hem zijn fiets van het slot hoor halen, terwijl In de keuken de wasmachine begint te centrifugeren.

zondag 15 maart 2015

Geloven

Ik word wakker en kijk op de klok: een, twee, drie, vier, zie ik staan. Even later: vier, vier, vier, en dan: vijf, vijf, vijf. Of de duvel ermee speelt, steeds zijn het reeksen. Ik kijk dan weg, en mag van mezelf pas opnieuw kijken als er tenminste één minuut voorbij is, en de reeks verbroken. Ik ben dus veel bijgeloviger dan ik denk, wat ook meteen vraagtekens plaatst bij de atheïstische praatjes die ik altijd ophang dat god niet bestaat, en zo. Aan de andere kant: als ik een ouderwetse analoge wekker had gehad, was het me nooit opgevallen. Onze lieve heer spreekt kennelijk digitaal tot mij.
    Mijn moeder geloofde in god. Net zoals de Franse componist Olivier Messiaen dat met het Nieuwe Testament deed, nam zij alles wat er in de bijbel stond geschreven volstrekt letterlijk. Zo geloofde zij dat de aarde inderdaad, zoals je kunt uitrekenen met de geslachtsregisters uit de Thora, ongeveer vijfenvijftighonderd jaar geleden werd geschapen. Ze onderbouwde dat door te zeggen dat ze zich bij de berekeningen van de moderne wetenschap helemaal niets kon voorstellen, en dat die haar minstens even absurd voorkwamen. Ik vind daar wel iets voor te zeggen.
    Mijn vader koketteerde met een soort zelf gefabriceerd pantheïsme, dat hij gedeeltelijk had gemodelleerd naar dat van zijn favoriete  en door hem veel geciteerde schrijver John Cowper Powys. Op de schilderijen die hij maakte - hij was als fanatiek pre-Bob Rosser zijn tijd ver vooruit - gaf hij dit vorm door in een Schots fantasielandschap mijn moeder zeer sexy af te beelden, rijdend op haar rode Jawa motorfiets van Tsjechische makelij, met Hebreeuwse, Arabische en Oud Engelse teksten aan de rand. Ze liggen onder mijn bed; ik kijk er niet graag naar. Het is een van betekenis zwangere symboliek die de mijne niet is.
    L., S. en V. zeggen alledrie, als ik ze er wel eens naar vraag, niet in god te geloven, maar dat neem ik niet zo serieus. Toch heb ik, geloof ik, meer symphatie voor mensen die niet geloven, omdat zij die het wel doen zo overduidelijk maar wat aankletsen en anderen napraten die het ook niet weten.
    Misschien is het ook niet zo belangrijk of hij wel of niet bestaat. Dat wordt het wellicht ooit in een volgend leven, wie zal het zeggen, maar voor nu maakt het weinig uit. Nadenken over de zin van ons bestaan, kan bovendien met alle gezindten, zou ik zeggen. Ik lig er niet wakker van.      

zaterdag 14 maart 2015

Moe

L. en ik zitten samen aan tafel. L. manoeuvreert haar vork met uiterste precisie onder een minuscuul blaadje veldsla op de rand van haar bord.
    ‘Ik wil dat je wat eet, meisje.’
    ‘Ik heb geen honger.’
    ‘Dit gesprek gaan we niet voeren,’ zeg ik boos. Ik vermoed dat ze het niet lekker vindt. Het gesprek wil sowieso niet zo vlotten vandaag. L. is moe en ik zit ook niet zo lekker in mijn vel.
    ‘Tien jaar!’ zeg ik enthousiast. ‘Ongelofelijk!’ Het levert me een minachtende blik op.
    ‘Waar is V.?’
    ‘Die is naar hockey. Hij zal zo wel thuis komen, we moeten wat eten voor hem bewaren.’
    ‘Ik ben moe.’
    ‘Eet wat!’
    ‘Ik eet toch?’ Er hangt inderdaad een korreltje rijst aan de punt van haar vork.
    ‘Had je een leuke verjaardag, gisteren?’
    ‘Gaat wel.’ Ze zit nu met haar rug naar mij toe.
    ‘Hoezo gaat wel!’
    ‘Gewoon: gaat wel.’
    ‘Heb je niet genoeg cadeautjes gekregen?’
    ‘Jawel…’
    ‘Was het ’s middags niet leuk om met S. de stad in te gaan?’
    ‘Jawel…’
    ‘En ’s avonds was er toch taart en bezoek?’
    ‘Alleen maar grote mensen.’
    Dat is waar. ‘Maar die kwamen allemaal voor jou!’
    ‘Jullie gingen de hele tijd over mama praten.’
    ‘Vond je dat vervelend?’
    ‘Een beetje. Ik ben moe, papa.’
    ‘Ik zie het. Ik hou zo veel van je, L.’ Dat laatste zeg ik honderd keer per dag, ik vraag me soms af wat ik ermee bedoel. Dat het me pijn doet dat ze zo jong haar moeder moet missen? Dat de herinnering aan Bibian onherroepelijk bij haar begint te vervagen? Zijn het mijn eigen vage angsten voor de toekomst die ik met deze formule probeer te bezweren; mijn zorgen om de kinderen, om de eindjes aan elkaar te knopen? Ik hoop dat ze het niet als al te dwingend ervaart, maar gewoon als een mededeling van een vader aan zijn dochter.
    ‘Zullen we binnenkort weer eens samen naar het graf gaan?’ Ik zit een beetje te drammen, ik kan het niet laten.
    ‘Ja, OK.’
    ‘Zullen we anders straks het filmpje van mama met de oorbellen kijken?’
    ‘Wil jij dat?’
    ‘Nou… ik dacht dat jij het misschien wilde.’
    ‘OK.’
    ‘Dat is niet goed genoeg, L.’
    ‘OK, papa.’
    ‘En ik wil godverdomme dat je wat eet! Ik heb hartstikke lekker gekookt voor ons tweeën, merguez met gele rijst en tomatensaus met appel, kaneel en rozijnen en sla. Eet!’
    ‘Ik eet toch. Heb je haast of zo?’
    ‘Nee. Ik ben ook moe, L.’
    ‘Zullen we nog even naar het Museumplein lopen, papa?’
    ‘Ja, dat is goed.’
    ‘Mag de bal dan mee?’
    ‘Je was toch moe?’

vrijdag 13 maart 2015

Lente

Lieve Bibian,
gisteren is L. tien jaar geworden. Je had er bij moeten zijn. Ze moest een beetje huilen toen ik zei dat ik naar Groningen zou gaan om les te geven; ik had haar half beloofd dat ik me ziek zou melden, maar vond het uiteindelijk toch geen goed idee. L. kan erg dwingend zijn; ze begreep het gelukkig wel.
    Ik vind dat het goed met haar gaat. Ze is vrolijk, grappig, heeft veel vriendinnen (die elkaar soms naar mijn smaak iets te snel afwisselen, maar misschien is dat ook wel normaal op haar leeftijd), doet het heel goed op school, speelt in een serie en zegt dat ze actrice, zangeres en schrijfster wil worden. Ze houdt nog altijd trouw een dagboek bij, net zoals jij dat deed. Ik weet natuurlijk niet wat ze daarin schrijft, maar ik denk dat het goed is dat ze het doet. Het dwingt haar om over zichzelf na te denken en - onbewust - de chronologie van het leven onder ogen te zien.
    Hoewel ik zelf pas aan het begin van de avond weer thuis was, had ik een toch maar paar vriendinnen uitgenodigd en S. gevraagd de honneurs waar te nemen. Dat leek me gezellig voor L. We zaten met z’n allen aan tafel wijn en rosé te drinken en citroentaart te eten en ons te realiseren wat een mijlpaal het is als je tien wordt, en wat vreselijk oneerlijk het is dat jij het niet meemaakt. We werden er met z’n allen een beetje verdrietig van en schonken dus nog maar eens bij. 
    S. ratelde maar door over iPhones en abonnementen en was ondertussen heel grappig en charmant. Volgens mij begrijpt hij inmiddels dat hij mij niet over de streep gaat krijgen. Hij draagt tegenwoordig lenzen; je zou hem niet herkennen zonder bril.
    V. heeft de hele avond op zijn kamer aan een wiskunde proefwerk zitten leren, en kwam alleen af en toe chips en cola halen. Hij heeft zijn mooie rode haar weer eens vakkundig af laten knippen naar de laatste mode. Het maakt ook niet uit, hij heeft zo’n lief gezicht, en hij voelt zich er prettig bij.
    Vandaag heb ik L. thuis gehouden. Ze zag erg wit, ik vond dat ze maar eens goed moest uitslapen. We hebben samen wat boodschappen gedaan, ergens een broodje gegeten, en nu zijn we weer thuis. Zwijgend liepen we samen door de stad, ik denk dat we allebei niet zo goed wisten wat we moesten zeggen; tien jaar is niet niks. Ik geloof dat de lente is begonnen. Er hangt een rare stilte in huis, L. voelt het ook.  

donderdag 12 maart 2015

Citroentaart

‘Mag ik even op je computer, papa?’ roept S. vanuit de kamer.
    Nee, denk ik, maar ik knik van ja. Het is een drukke dag vandaag, ik ben het deeg aan het rollen voor de citroentaart die L. bij mij heeft besteld. Morgen is ze jarig.
    ‘Kom je even kijken, papa?’ vraagt hij even later.
    ‘Ik ben bezig, S.’
    ‘Maar ik heb een abonnement gevonden.’
    ‘Wat voor abonnement?’
    ‘Voor een iPhone 6, papa.’
    ‘Lieve S.,’ ik sta met de roller in de aanslag, ‘er is geen sprake van dat ik voor jou een abonnement ga nemen. In de eerste plaats kan ik dat sowieso niet betalen, en daarbij ben ik  - als zijnde jouw vader en het bevoegd gezag - aansprakelijk als jij je limiet overschrijdt.’ En hem kennende weet ik zeker dat dat gaat gebeuren. Als ik toegeef wordt het een ramp, raken we aan de bedelstaf. Niet doen, niet doen: alarm!
    ‘Dat zeg je elke keer, maar dat ga ik echt niet doen. En als het toch gebeurt, beloof ik je dat ik alles zelf terugbetaal.’
    ‘Maar S., je hebt nog geen tien euro op je spaarrekening; al zou je het willen, dat kun je helemaal niet.’ Ondertussen heb ik het deeg in de vorm gedaan en ben ik eieren met poedersuiker, citroensap, citroenschil en boter aan het mengen voor de vulling. Dit is echt de allerlekkerste citroentaart die er is.
    ‘Al mijn klasgenoten hebben een iPhone, papa. Ik ben echt de enige die er geen heeft.’
    ‘Dat komt omdat je op een fucking rijkeluisschool zit, S.’ Niet schelden: altijd de-escaleren! Ik hoor de stem van de therapeut in mijn hoofd.
    ‘Dat is niet waar, papa. De enige die er géén heeft is R. en die woont met zijn familie in een huis zo groot als onze keuken. Dat zijn inderdaad een stel losers.’
    ‘Ik wil er even over nadenken, S.’
    ‘Maar dat zeg je altijd!’
    Dat is waar. Ook iets wat ik van de therapeut heb geleerd: nooit meteen ja zeggen, maar altijd bedenktijd vragen, dat kunnen ze je niet weigeren.
    ‘Met mijn zakgeld en wat ik bij de fietsenmaker verdien kan ik het precies betalen.’
    ‘Maar dan hou je helemaal niets over! En als je dan toch je limiet overschrijdt, ben ik nog steeds de klos.’
    ‘Waarom vertrouw je me niet gewoon?’ S. ligt boos op zijn buik op de bank. Ik zie dat hij moe is. ‘Je vertrouwt me ook nooit.’
    ‘Help je me nog even ballonnen opblazen?’ vraag ik vals. De taart staat nu in de oven.
    ‘Moet dat?’
    ‘Nee hoor, alleen als je zin hebt.’
    ‘Ik ben moe papa, ik ga liever naar bed.’
    ‘Slaap lekker, lieverdje.’

woensdag 11 maart 2015

Diagnose

Ik fiets met S. naar de therapeut. Het is mistig en koud. Hij ziet er moe uit, gisteren is hij niet naar school geweest, hij had een beetje verhoging, maar vanmorgen niet meer.
    ‘Moet je je tas niet pakken?’ zei ik voor we weggingen.
    ‘O ja, papa.’ Hij pakt zijn tas en haalt zijn broodtrommel eruit. De tas is verder leeg.
    ‘Moet je geen boeken mee?’
    ‘Ik mag mijn laptop niet meer gebruiken op school, papa.’
    Dat weet ik. Bovendien hou ik die achter slot en grendel. ‘Maar dan heb je toch boeken nodig?’
    ‘Alles is bij ons digitaal, papa.’
    Dat kan ik me niet voorstellen. ‘Moet je dan geen schrift mee, zodat je aantekeningen kunt maken?’
    ‘Nee, papa. Alle lesstof staat op het net.’
    We fietsen samen op over de Apollolaan, hij met een slappe rugzak om.
    Heb je zin? vraag ik bijna, maar ik slik het op tijd in. Natuurlijk heeft hij geen zin in de therapie. Ik ben al blij dat hij bereid is te gaan.
    Ze gaan hem drie keer een uurtje ‘bekijken’ om dan tot een voorlopige diagnose te komen. Daarnaast gaan ze zijn I.Q. weer eens testen. Ik ken S. nu bijna veertien jaar, maar een diagnose zou ik niet durven stellen. Ik begrijp mezelf al nauwelijks, en van anderen snap ik nog minder.
    Ik vind hem lief, grappig, slim, bij vlagen briljant, dominant, manipulatief, zeer charmant, attent en soms verbijsterend onattent, empatisch, egocentrisch, lui, energiek, irritant aanwezig, aanhankelijk, afstandelijk, knuffelig, volwassen, onvolwassen. Hij zou wat vaker schone kleren moeten aantrekken, onder de douche gaan en tenminste ’s morgens zijn tanden moeten poetsen.
    Ik denk dat we erg op elkaar lijken, als ik het zo teruglees. Mijn moeder bleef er elke ochtend en elke avond naast staan om te controleren dat ik inderdaad poetste.
    Arme S. Wat doe ik hem aan, hij heeft er zo duidelijk helemaal geen zin in!
    Gisteren zijn we samen naar de Praxis gegaan om twee plankjes te kopen voor op de voordeur die hij een paar woedeaanvallen geleden heeft beschadigd. Hij moet de schade voor zijn eigen rekening herstellen, dan krijgt hij zijn laptop weer terug.
    De kassajuffrouw heeft niet in de gaten dat het twee planken op elkaar zijn en slaat maar één keer aan. Ik hou mijn mond: dat scheelt S. acht euro.
    ‘Dan betaal ik de kwasten en de roller wel, papa.’
    ‘Die had je sowieso moeten betalen, S.’
    Met een grijns tilt hij de planken ons busje in. ‘Nu heb ik in elk geval genoeg over om een cadeautje voor L. te kopen.’

dinsdag 10 maart 2015

Gesprek

Ik zit met S. op de bank naar Coltrane te luisteren. Er is weinig muziek die ik mooier en tegelijk deprimerender vind. V. is aan zijn huiswerk, S. zou aan zijn huiswerk behoren en L. ligt net in bed. We bespreken onze relatie. Soms moet dat.
    ‘Ik kan niet slapen.’ Het is L.
    ‘Je ligt net vijf minuten in bed. Ga het eerst maar eens proberen.’
    ‘Maar ik kan écht niet slapen.’
    ‘Geen flauwekul, L. Hup naar je bed en doe de deur achter je dicht, S. en ik willen even praten.’
    ‘Waarover dan?’
    ‘Gewoon. Over grotemensendingen. Ga nou maar slapen.’
    ‘Ik hou meestal niet zo van piano, maar dit vind ik toch wel mooi,’ zegt S.
    ‘McCoy Tyner,’ zeg ik schoolmeesterachtig. Wat ben ik soms toch een vervelende vent.
    ‘Waar hadden we het ook al weer over?’
    ‘Over onze relatie.’
    Er klinkt gestommel in de keuken. ‘Ik pak alleen even wat water, papa.’ Het is L. die haar hoofd om de hoek steekt.
    ‘Ga je dan wel slapen, meisje?’
    ‘Waar hebben jullie het over?’
    ‘Je hoeft niet alles te weten, L. Naar bed! En niet meer er uit komen!’
    ‘Heeft ze nou wel of niet de deur dichtgedaan?’ Ik sta op om te kijken. Ik wil niet dat er iemand meeluistert.
    ‘Greensleeves,’ zegt S. wanneer ik weer op de bank zit. Ik heb in iTunes een speellijst van mijn favoriete Coltrane nummers aangemaakt.
    ‘Misschien is één fles rosé toch niet genoeg,’ opper ik.
    ‘Misschien niet.’
    ‘Ik hou van je,’ zeg ik om duidelijk te maken dat ik S. niet kwijt wil. We zouden het immers over onze relatie hebben.
    ‘Ik mis mama.’ L. staat weer bij de bank. Hoewel ik het niet helemaal vertrouw, zeg ik dat ik het begrijp. ‘Ik ook, lieverdje. Maar je moet nu toch gaan slapen.’
    ‘Maar dan mis ik mama.’
    ‘Wat zou je dan willen?’
    ‘Dat S. mij nog één keer komt instoppen. Dan ga ik écht slapen, papa.’ Ze slaat haar arm om S.
    ‘Maar ik heb net al een half uur bij je gelegen,’ zegt S.
    ‘Nog héél even?’
    ‘Niks daarvan,’ zeg ik streng. ’S. gaat naar de winkel om een boodschap te doen en jij gaat nu naar je bed. Dan kom ik je over vijf minuten nog wel een kusje geven, en daarna kom je er niet meer uit. S. en ik moeten dringend even praten.’
    ‘Maar waarover dan, papa?’
    ‘Is het OK als ik nog ga douchen?’ Dat is V. die binnenkomt.
    ‘Mag ik nog even bij jullie komen zitten?’ S., die boven lag te slapen is weer wakker geworden en ploft naast ons neer.
    ‘Mag er andere muziek op?’
    ‘Jij ging toch douchen?’
    ‘Ik ga wel even rosé halen…’

maandag 9 maart 2015

Museum

Op de eerste echt warme dag van het jaar lopen S., L. en ik de stad in voor een bezoek aan het museum Willet-Holthuysen aan de Keizersgracht. Een monumentaal pand dat een indruk wil geven van het leven van een puissant rijke Amsterdamse familie in de negentiende eeuw.
    We staan in de ruime keuken en ik moet denken aan het huis aan de Bobbeleweg in Schoorl van mijn tante Rens waar ik als jongetje wel logeerde. Mijn oom - haar man - de architect en restaurateur Kees Royaards, had strenge opvattingen over wat hij moderne fratsen vond en verbood elektriciteit, warm water en het gebruik van de telefoon in het door hemzelf ontworpen huis. Mijn tante pompte tot ver in de jaren zestig ’s morgens in de keuken water op, dat uit de nabijgelegen beek ‘De oorsprong’ kwam waaraan het huis zijn naam ontleende. Wanneer het water warm genoeg was, werd ik ermee gewassen.
    Mijn oom, die het huis bouwde in opdracht van zijn moeder, de actrice Jacqueline Royaards-Sandberg, met bouwmaterialen afkomstig uit gesloopte huizen uit de Amsterdamse Jordaan, was meestal zelf niet thuis als ik er logeerde. Dat vond ik niet zo erg, want ik was bang voor hem; hij was een zeer principieel en autoritair man, niet iemand die je even gezellig op schoot nam of je kwam toedekken in een van de bedstedes op zolder die je via een ladder en een luik bereikte en waar het ’s nachts pikdonker was. Ik herinner me een grote collectie Kuifjes en Suske en Wiskes die vermoedelijk van mijn oudere neven en nichten waren.
    Mijn tante Rens was lief, maar zó veel ouder dan mijn eigen ouders, dat ik me bij haar toch ook niet helemaal op mijn gemak voelde. Dat kwam pas later, toen ik volwassen was, en haar soms opzocht in Stroe aan de Waddenzee, waar ze naartoe verhuisde nadat ze het huis in Schoorl had verkocht.
    Toen mijn oom begin jaren zeventig verongelukte met zijn auto, paste mijn tante het huis aan en kwamen er gas en licht en een telefoonaansluiting.
    We slenteren door het museum langs het servies en het comfort van de negentiende eeuw. Voor L. is het misschien een beetje saai, zij heeft vooral belangstelling voor de opgezette kat met motortje die voor de haard op een kussentje ligt en spingeluiden voortbrengt. Zij voelt niets van de weemoed die mij bekruipt vanwege de herkenning van sommige gebruiksvoorwerpen die nog net gangbaar waren toen ik een jongetje was. Het verhaal over mijn tante Rens is aan haar niet besteed.
    ‘Ze hadden ook paarden!’ zeg ik dus maar.
    ‘Echt waar? En mocht jij daar dan op rijden?’
    ‘Dat weet ik niet meer. Misschien zette mijn tante me er wel eens op.’
    ‘Ik neem later ook paarden,’ zegt L. stellig. ‘Gaan we nu ergens chocolademelk drinken?’  

zondag 8 maart 2015

Therapie

‘Weet je waarom je hier bent?’ vraagt de therapeute. Dat is protocol, vermoed ik. In het ziekenhuis vroegen ze dat ook altijd aan Bibian. ‘Omdat ik terminale alvleesklierkanker heb,’ antwoordde ze dan beleefd. De verpleegster keek vlug op haar lijstje en knikte bevestigend.
    ‘Omdat ik concentratieproblemen heb,’ mompelt S.
    ‘Hoe bedoel je dat?’
    ‘Nou… ik ben nogal snel afgeleid op school en zo.’
    ‘Hoe gaat het op school?’
    S. kijkt kort mijn kant op. ‘Niet heel erg goed.’
    Dramatisch, denk ik bij mezelf, maar ik zwijg, het is tenslotte zíjn therapie.
    ‘En huiswerk maken, lukt dat?’
    ‘Soms wel,’ zegt S. Hij kijkt opnieuw kort naar mij.
    ‘Eigenlijk alleen als het iets is dat hij op de computer moet doen,’ zeg ik toch maar. ‘Leerwerk gaat moeilijk.’
    ‘En zijn er nog andere problemen?’
    ‘Niet echt,’ zegt S.
De therapeute knikt. S. kijkt naar de grond.
    ’S. heeft woedeaanvallen,’ breng ik in.
    De therapeute kijkt naar S.
    ‘Soms,’ bevestigt S.
    ‘Wat naar,’ meent de therapeute. ‘Wat gebeurt er dan?’
    ‘Nou gewoon… dan word ik heel erg boos.’ Het is even stil.
    ‘En waarom ben je dan boos?’
    Dat weet hij niet zo goed. ‘Soms is het iets kleins.’
    ‘Voor mij is het ook vaak totaal onverwacht,’ leg ik uit.
    ‘En heb je dat vaak… dat je zo boos wordt?’
    ‘Valt wel mee,’ zegt S. ‘Nu al een tijdje niet meer.’ Hij kijkt schuin naar mij.
    ‘Hij trapt de voordeur in of gooit een glas wijn tegen de muur.’ Ik vind dat we het beestje bij de naam moeten noemen, anders wordt het nooit wat met de therapie.
    ’S zegt dat hij er wel iets voor zou willen slikken,’ zeg ik hoopvol.
    De therapeute legt uit dat medicatie soms zinvol is, maar dat er ook nadelen aan kleven. Het is geen paracetamol.
    ‘Kan ik het niet slikken als ik een proefwerk heb, of als ik een woedeaanval heb?’ vraagt S.
    ‘Zo werkt het niet.’
    S. begint zijn interesse te verliezen. Ik ga weer in de wachtkamer zitten omdat de therapeute nog een half uurtje met hem alleen wil praten. Er zullen nog enige gesprekken volgen en een intelligentietest vanwege een vermoeden van hoogbegaafdheid. Na afloop fietsen we samen op. S. zegt niet veel, ik dwing mezelf hem niet te ondervragen.
    ‘Koffie in de Pels en dan naar school?’
    Dat wil S. wel. We praten wat over koetjes en kalfjes en daarna stuur ik hem naar school. Ik kijk hem lang na, mijn S., op zijn mooie nieuwe fiets op de Keizersgracht in Amsterdam.
 

zaterdag 7 maart 2015

Het bal

We gaan naar het Boekenbal. L. en S. heb ik uit logeren gedaan, V. is - vind ik - nu wel oud genoeg om alleen thuis te kunnen blijven. Met een fles cola en een zak joppiechips zou hij de avond door moeten komen.
    Het is voor mij de eerste keer. S. is uitgenodigd vanwege haar VSB-nominatie, en ik mag mee als haar introducé. Om even voor tienen staan we voor de Stadsschouwburg buiten in de rij te anticiperen op wat komen gaat. Eenmaal binnen krijgen we een glas champagne en moeten we opnieuw wachten tot het genodigdenprogramma is afgelopen en de zalen opengaan.
    S. stelt mij voor aan een jonge dichter wiens naam ik niet versta.
    ‘Bij welke uitgever zit je?’ Ik probeer een praatje te maken, hij ziet er niet bedreigend uit. We blijken bij dezelfde uitgever te zitten.
    ‘Daar zit ik ook!’ zeg ik enthousiast.
    ‘Wie ben jij dan?’ vraagt hij wantrouwig.
    Ik noem mijn naam nog maar een keer, maar het zegt hem niets.
    ‘Wat voor boeken schrijf je dan?’
    Ik leg uit dat het een bundeling blogs is over mijn eerste jaar zonder Bibian.
    ‘O, jij bent die weduwnaar!’ Hij weet het weer. ‘Met dat hoedje!’
    Ik vraag of hij alleen poëzie schrijft: nee, hij werkt aan zijn eerste roman, die dit najaar uit zal komen.
    ‘Wat leuk!’ Zou je nog een tweede glas champagne kunnen krijgen? Het duurt wel erg lang voor we naar boven mogen.
    ‘Ik ga even naar de W.C.,’ zegt S. ‘Don’t move.’ Ik kijk wel uit, ik ken hier helemaal niemand.
    ‘Is dat je vrouw?’ vraagt de dichter.
    ‘Ik schrijf ook een roman,’ zeg ik om aan te geven dat ik niet helemaal van de straat ben. Maar de mijne komt pas volgend najaar uit.
    ‘Is dat niet raar?’ wil de dichter weten, ‘Is het een sterk autobiografische roman, of zo?’
    Ik geloof van niet. Waarom zou hij dat willen weten? ‘Hoezo?’ vraag ik dus maar.
    ‘Nou ja… een roman is toch wel wat anders dan een blog,’ meent hij.
    ‘Bedoel je dat ik een soort omhooggevallen blogschrijver ben?’ Ik begrijp waar hij op doelt.
    Zo bedoelde hij het niet. ‘Vind je het niet moeilijk om nu ineens een roman te schrijven?’
    ‘Heel moeilijk,’ bevestig ik. ‘Vind jij het moeilijk?’
    ‘Wat precies?’
    ‘Een roman!’ De muziek staat inmiddels erg hard. ‘Om een roman te schrijven!’
    Op dat moment komt men in beweging, kennelijk is het programma afgelopen. S. trekt me mee om muntjes te gaan kopen, zodat we aan de wijn kunnen.
    ‘Succes!’ roep ik nog, maar hij is al met iemand anders in gesprek.

vrijdag 6 maart 2015

Raar lampje

Er knippert een raar lampje op het instrumentenpaneel van de auto. Vorige week was dat ook al zo, maar toen hield het na een tijdje weer op. Kennelijk had het probleem zichzelf opgelost, dacht ik hoopvol. Als je met zo’n lampje naar de garage gaat, ben je meestal meteen een paar honderd euro verder, en die heb ik niet, op het moment.
    Ik zette de radio aan en viel midden in een programma over Nederlanders die in de schulden waren geraakt. Dat waren er meer dan een miljoen, overwegende alleenstaande ouders met kinderen, die de huur niet meer konden betalen en vaak onder de armoedegrens leefden. Niet in India of Nairobi, maar gewoon in Nederland. Op het nieuws meldde men trots dat de economie juist aantrekt, dat de vooruitzichten gunstig zijn. Het is natuurlijk maar hoe je de economie definieert; die ruim een miljoen arme sloebers hoef je natuurlijk niet mee te tellen, daar heb je weer andere lijstjes voor.
    Omdat ik er nerveus van wordt, zet ik de Queens of the Stone Age op. Nadeel daarvan is dat ik dan altijd ongemerkt  te hard ga rijden en er een paar dagen later een acceptgiro van het Centraal Justitieel Incassobureau op mijn mat valt. Ik vraag me af of ik daar alleen last van heb, of dat dit een algemeen probleem is bij fans van Stoner Rock.
    Opnieuw knippert het lampje. Wat zou het zijn? Ik kan het niet goed thuisbrengen, het ziet er uit als een walvis met een fonteintje. Ik had me voorgenomen deze week in de handleiding te kijken, maar ik durfde niet, heb het verdrongen. Zou het iets met de verwarming te maken hebben? Die doet ook raar de laatste tijd, gelukkig staat de lente voor de deur.
    Ik luister naar het geluid van de motor: klinkt die ook niet een beetje anders dan anders? En hoor ik niet een raar pruttelgeluid, elke keer als ik gas terugneem? Gelukkig ben ik al op de ringweg van Amsterdam; wanneer mijn Vito het nu definitief begeeft, kan ik in elk geval te voet naar huis.
    Het lampje knippert, het is duidelijk dat het mij iets probeert te vertellen. Ik kom er niet onderuit: ditmaal zal ik de handleiding mee naar huis moeten nemen om het op te zoeken. Ik kan toch moeilijk naar de garage gaan en dan zeggen: ‘ik weet het ook niet, maar er brandt een raar lampje in mijn Vito.’
    Als de oppas is vertrokken en iedereen in bed ligt, ik mijzelf een borreltje heb ingeschonken en een gezellig muziekje heb opgezet, sla ik de handleiding open. Jawel hoor, bladzijde achtenveertig, linkerkolom onderaan: vloeistofniveau in ruitensproeier- en koplampreinigingsinstallatie te laag. Ruitensproeiervloeistof bijvullen.  

donderdag 5 maart 2015

Bod

Ik probeer te werken aan mijn roman. S. komt naast mij zitten.
    ‘Moet je niet aan je huiswerk?
    ‘Ik heb geen huiswerk, papa.’
    ‘Ik open magister op mijn laptop en lees het huiswerk voor morgen op.’
    ‘Dat heb ik in de les al gemaakt, papa.’
    Ik denk er het mijne van. ‘Hoe kan het dat V. vrijwel elke dag een uur huiswerk maakt en jij nog geen vijf minuten. Zijn school is niet moeilijker dan de jouwe.
    ‘Jawel, hoor,’ beweert S. ‘Het Amsterdams Lyceum is een hele moeilijke school.’
    ‘Dat is onzin.’
    ‘Ik haal het tóch niet meer.’
    ‘Natuurlijk wel! Als je vanaf nu alleen nog maar voldoendes haalt, ga je gewoon over.’
    ‘Dat kan niet, papa.’
    ‘Hoezo niet?’
    ‘Je hebt m’n computer afgepakt. Dan kan ik drie vakken niet doen, en blijf ik
sowieso zitten.’
    'Dat is onzin, S. Je mag je huiswerk op mijn iMac doen, als je dat wilt.’
    ‘Dat gaat niet, papa.’
    ‘Waarom niet?’
    ‘Omdat ik allerlei programma’s nodig heb die daar niet opstaan.’
    ‘Dan download je die toch?’
    ‘Dat kan niet.’
    ‘Wat voor programma’s dan?’ Ik geloof er niets van.
    ‘Nou… Photoshop.’
    ‘Dat staat er gewoon bij mij op, S.’
    ‘Mag ik even iets opzoeken op jouw computer?’ Hij hangt in mijn bureaustoel waar de vulling inmiddels uitstulpt.
    ‘Wat dan?’
    ‘Ik heb op Marktplaats een iPhone 6 gezien.’
    ‘OK, kijk maar even dan. Maar niet te lang, want ik wil ook nog iets voor mezelf doen.’
    S. veert op en begint enthousiast op Marktplaats te zoeken.
    ‘Mag ik een bod doen, papa?’
    ‘Waarop dan?’
    ‘Zestig euro. Dat is echt helemaal niets voor een iPhone 6. Er zit alleen een barst in, verder is hij helemaal in orde!’
    ‘Maar S., je hebt geen zestig euro, en je moet eerst nog de schade in huis herstellen. Twee muurtjes witten, en een plankje kopen voor tegen de voordeur.’
    ‘Ik doe alleen een bod, papa. Mag dat alsjeblieft?’
    ‘Hoe ga je aan het geld komen dan?’
    ‘Kan ik bij jou een lening afsluiten?’
    ‘Zeker niet.’
    ‘Waarom niet, papa?’
    ‘Omdat je eerst nog…’ Hoe lang gaat dit nog duren? vraag ik me af. ‘Kun je niet op je eigen kamer gaan zitten?’
    ‘Ik heb een bod gedaan, papa. Ik krijg net een mailtje dat ik twee weken de tijd heb om te betalen. Twee weken papa!’
    ‘Wat fijn voor je. Misschien kun je wat meer werken bij de fietsenmaker?’
    ‘Hoeveel staat er op mijn giro, papa.’
    ‘Geen idee, S.’
    ‘Heb je m’n zakgeld van deze week al overgemaakt?’ Ik maak automatisch elke week drie-en-halve euro over naar zijn rekening.
    ‘Ja. Duurt het nog lang S.?’
    ‘Dan staat er zeker al een tientje. Ik ben mijn pasje kwijt, dus heb ik al een tijdje niets meer opgenomen.’
    ‘Dat zou kunnen, ja.’
    ‘Hoeveel rente krijg je eigenlijk bij de bank?’
    ‘Ben je nu klaar?’
    ‘Mag ik echt geen lening bij je afsluiten?”’
    ‘Welterusten S.’
    ‘Ik hou van…’ Hij slikt het op het laatste moment in.
    ‘Ik hou heel veel van jou, S.’
    ‘Welterusten, papa.’

woensdag 4 maart 2015

Boos

S. is woedend. Gisteravond lag hij in bed nog laat op zijn iPhone filmpjes te kijken; L., met wie hij een kamer deelt, kwam klagen over het geluid. Ik zei hem dat hij moest gaan slapen en dat hij zijn telefoontje aan mij moest geven. Hij werd steeds bozer, maar toen ik voet bij stuk hield, gooide hij het plotseling met een ferme zwaai door de kamer tegen de muur. Einde telefoon. Ondanks de toneelmatige dramatiek in feite een vrij loos gebaar: het ding was toch al op sterven na dood vanwege de vele jailbreaks en min of meer succesvolle pogingen van S. hem uit, en weer in elkaar te schroeven.
    Toen ik hem vanmorgen wekte, hulde hij zich in een dreigend stilzwijgen. Iedereen voelde wel aan dat we S. beter met rust konden laten, zodat we zwijgend aan de ontbijttafel zaten.
    Toen iedereen naar school was, bleef S. nog dralen. Hij wil toch wel even praten, ‘ook al is dat met jou volstrekt zinloos, papa’.
    We gaan samen op de bank zitten. Ik zie een hele kleine, hele boze S. Hij praat zacht en snel, zodat ik hem bijna niet versta en hij kijkt me niet aan.
    Hij beklaagt zich dat hij altijd van alles de schuld krijgt, en dat hij de enige in het gezin is die straf krijgt als hij zich misdraagt. Mijn straffen zijn bovendien buitenproportioneel zwaar (hij moet de schade die hij in huis heeft aangericht herstellen om zijn laptop terug te krijgen) en volstrekt onredelijk. Hij kent niet één andere vader die laptops afpakt.
    Ik laat hem zijn verhaal doen, en probeer niet met hem in discussie te gaan. Ik vertel dat ik het niet onredelijk vind dat zijn broer andere rechten heeft dan hij: V. is ouder en doet bovendien regelmatig zijn huiswerk, daarom ben ik bij V. minder streng over zijn computergebruik.
    S. ratelt nog een tijdje door, maar hij klinkt al minder boos.
    ‘Waarom ga je altijd met L. naar de Pels en nooit met mij?’ zegt hij plotseling.
    ‘Je wil zelf nooit mee. Als ik je vraag, zeg je altijd nee.’
    ‘Dat is omdat L. dan ook altijd meegaat.’
    Dat is waar. Het is inderdaad al weer een tijdje geleden dat ik iets alleen met S. heb gedaan. Ik had hem beloofd dat in de vakantie te zullen doen, maar het is er niet van gekomen.
    ‘Zullen we vrijdagochtend koffie gaan drinken in de Pels? Dan ga je gewoon iets later naar school.’ S. heeft dan ’s morgens eerst een doktersafspraak.
    ‘Het hoeft al niet meer.’
    ‘Kom op, S. Laten we dat doen.’
    ‘Mag ik dan ook binnenkort een echte spijbeldag met jou alleen, papa?’
    ‘Dat is goed, afgesproken. Lijkt mij ook heel erg leuk.’
    ‘Wanneer krijg ik mijn laptop terug?’
    ‘Hup naar school jij! Ik bel wel even naar de conciërge om te zeggen dat het niet jouw schuld is dat je te laat bent.’
    ‘Dag papa.’
    ‘Dag S.’
   

dinsdag 3 maart 2015

Chatlokaal

Een van de minder leuke kanten van de grote rol die de computer in het dagelijks leven van onze kinderen speelt, en dan vooral de draagbare varianten daarvan zoals de laptop, de iPhone, de iPod en de iPad, is dat je als ouder niet goed weet waar ze mee bezig zijn. Het is vrijwel ondoenlijk om ze hierin te controleren; je kunt toch moeilijk elke tien minuten hun kamers binnenlopen om even mee te kijken op het scherm. En bovendien: hoe meer je ze controleert, hoe sneller ze in staat zullen zijn hun sporen uit te wissen.
    Ik open met enige regelmaat de laptop van S. - om wie ik mij nu eenmaal het meeste zorgen maak - maar als ik inlog en zijn geschiedenis doorzoek, is het pikantste filmpje dat hij heeft bekeken: ‘Hoe krijg je een meisje zover dat je haar mag zoenen’, een weinig overtuigende ‘cursus’ op YouTube van Amerikaanse makelij. Verder eindeloze meligheid, bloopers en andere ongein, maar als gezegd: ik vermoed dat S. zeer goed in staat is zijn sporen uit te wissen, dus helemaal gerust ben ik niet.
    Ruim een jaar geleden werd ik gebeld door de moeder van een klasgenootje van L. of ik wist dat onze dochters op een site zaten waar oudere jongens hen onzedelijke voorstellen deden. Ik wist van niets en sprak L. er meteen op aan. Ze vertelde - in tranen - dat het inderdaad klopte. De puberdochter van vriendin S. had haar op ‘chatlokaal’ geattendeerd, lachen!, een behoorlijk ranzige site waar pubers hun obsceniteiten uitwisselen, en L., die toen acht jaar was en het allemaal niet overzag, was daar met haar klasgenootje mee aan de slag gegaan. Er was niets onherstelbaars gebeurd, behalve dan die onzedelijke voorstellen van een of andere gefrustreerde puber die kennelijk op achtjarige meisjes viel, maar L. was wel erg geschrokken en had de app meteen weer verwijderd.
    Ik heb L. er nooit meer over gehoord, maar een jaar later kreeg het verhaal een staartje toen de moeder van het klasgenootje alsnog naar de directrice van de school bleek te zijn gegaan met beschuldigingen aan L.’s adres. Toen ik haar er op aansprak, vertelde ze dat het haar nog steeds hoog zat, en dat ze het toch maar op school had gemeld.
    Het net kan voor ouders heel bedreigend zijn, zeker als je er zelf de weg niet kent, en die angst kan gemakkelijk leiden tot stemmingmakerij, roddel en achterklap. Ik denk dat het goed zou zijn als scholen het fenomeen serieus zouden nemen, en zowel ouders als kinderen adequaat zouden voorlichten over de leuke kanten ervan, maar ook over de gevaren.
    L. volgt ondertussen trouw haar favoriete YouTube kanalen over make-up en nagellak en overweegt een eigen vlog over haar ervaringen als kindsterretje op de set bij Sams Kerst, een nieuwe eindejaarsjeugdserie in wording, waarbij de kijkertjes uitgebreid geïnformeerd zullen worden over de juiste lip gloss, nagellak, geurtjes en andere belangrijke zaken.       

maandag 2 maart 2015

Ho Thanatos

We kijken naar de derde episode van The Hunger Games, vrij deprimerend wat mij betreft, ondanks de uitstekende acteerprestaties van o.a. Philip Seymour Hoffman die vorig jaar een einde aan zijn leven maakte. Ik merk dat ik ondanks mijzelf toch geraakt wordt door het nogal kitscherig gearrangeerde lied van Katniss, The Hanging Tree, dat misschien wel verwijst naar Strange Fruit van Billy Holliday. Ik vond Hangin’ Tree van QOTSA ook al zo mooi, kennelijk heb ik iets met het onderwerp.
    Hoewel ik er relatief veel mee te maken heb gehad, heb ik me nooit veel gelegen laten liggen aan mijn eigen sterfelijkheid, de onvermijdelijkheid daarvan. Ik heb het leven altijd als een romantisch avontuur willen zien, en het idee om er uit vrije wil uit te stappen als volslagen ondenkbaar. Nu ben ik daar niet meer zo zeker van; het is niet dat ik geen zin meer heb, daar heb ik het veel te druk voor, maar voor het eerst kan ik me voorstellen dat je een punt bereikt van verzadiging.
    En dan bedoel ik niet murw geslagen door rampspoed of van desillusie, maar gewoon voldaan, oud en der dagen zat, omdat bijna iedereen van wie je hield of die belangrijk voor je was er niet meer is, omdat je de snel veranderende wereld om je heen niet meer begrijpt en je de taal van je kinderen of klein-kinderen niet verstaat.
    ‘Hoe gaat het?’
    ‘Weet ik niet, niet op gelet,’ is het standaard antwoord van mijn cafévriend S., die eeuwig aan het afbouwen is.
    Ik weet het zelf eigenlijk ook niet. Als ik me afvraag wanneer ik het gelukkigste was, dan is dat zonder meer die laatste acht maanden met Bibian. We leefden van dag tot dag, de toekomst was zo onvoorstelbaar dat hij niet bestond, en we ontdekten noodgedwongen wat voor ons echt telde: ons gezin, en dan vooral de kinderen. Dat door haar vroege dood haar veelbelovende schrijverscarrière in de kiem gesmoord werd, en dat ze niet meer zou doorbreken met Emma Peel, daar heeft Bibian niet van wakker gelegen. Maar dat ze haar kinderen niet zou zien opgroeien, maakte haar wanhopig.
    En zo is het ook voor mij: ik geloof dat ik niet meer zo aan het leven hecht als vroeger, ik vind de wereld om mij heen vaak hard en koud, maar alleen al vanwege de kinderen zal ik er nooit vrijwillig uitstappen. Ik neem trouwens aan dat dit gewoon evolutionair zo bepaald is, ik doe precies waarvoor onze lieve heer mij heeft geprogrammeerd.

zondag 1 maart 2015

Avond

Ik lig op de bank aan mijn roman in wording te werken. V. komt erbij zitten en even later verschijnt ook S. Omdat ze allebei een koptelefoon ophebben is ‘gezellig’ niet helemaal het juiste woord. Mijn eerste reactie is om ze weg te sturen, want ik ben immers aan het werk.
    ‘Waarom kom je hier zitten als je toch alleen maar op die stomme iPod van je zit?’ V. antwoordt niet.
    ‘Mogen we chips, papa?’ zegt S. luid. Hij heeft zijn koptelefoon nogal hard staan.
    Als ik ja zeg, weet ik zeker dat ik niet meer kan werken. Dan zit ik hier met twee chips etende pubers met koptelefoons op naar het scherm van mijn laptop te staren.
    ‘Waarom gaan jullie niet naar je eigen kamers?’
    ‘Wat?’ S. zet zijn koptelefoon af.
    ‘Het is goed,' zeg ik, 'neem maar chips.’
    ‘Waar is L. eigenlijk?’
    ‘Die is aan het filmen.’ L. heeft een rol in een nieuwe kinderserie en komt pas laat thuis. Het valt me mee dat het hem opvalt. Ik klap mijn laptop dicht en kijk naar mijn jongens met hun bakjes chips en hun apparaten. Elke keer verbaas ik me weer hoe verschillend twee broertjes kunnen zijn. Ze maken de vreselijkste ruzie, en vijf minuten later zitten ze gebroederlijk naast elkaar op de bank een spelletje te doen.
    Ik probeer te lezen maar kan me niet concentreren vanwege het gekraak van de chips.
    ‘Heb je nog nagedacht over wat je met je school gaat doen?’ vraag ik aan S. Als hij mij van mijn boek houdt, kan ik hem ook best van zijn game houden, lijkt me.
    ‘Moet dat nú, papa?’
    ‘Ik was gewoon benieuwd. Ga je nog proberen om over te gaan, of laat je het erbij zitten.’
    ‘Ik weet het niet… Overgaan, denk ik.’ Hij hoopt dat dit het goede antwoord is, zodat hij weer verder kan gamen.
    ‘Gast!’ roept V. enthousiast. ‘Moet je dit zien: echt chill.’ Ze kijken naar iets op het scherm van V.’s iPod.
    ‘Mag ik het ook zien?’
    ‘Hahaha, hahaha.’ Ze zitten samen te lachen. V. met korte stoten, omdat hij nog maar net de baard in de keel heeft, en S. nog gewoon voluit. Ik voel me buitengesloten.
    ‘Waar kijken jullie naar?’
    ‘O, The living dead, papa. Wil je het ook zien?’ Hij houdt het minischermpje voor mijn ogen; ik probeer te begrijpen wat ik zie: autowrakken en diverse afgekloven lijken.
    ‘Dit is echt zó chill,’ zegt V.
    Ze beginnen weer te lachen. ‘Geef mij ook maar een bakje chips,’ mompel ik.