zondag 29 december 2013

Moe

Ik ben zo oneindig moe dat ik alleen nog op de bank wil liggen. Swip ratelt maar door over een aflevering van South Park en over legaal en illegaal vuurwerk. Ik probeer naar hem te luisteren, maar het gaat gewoon niet. Ik neem de woorden niet op, kan me niet op zijn stemmetje concentreren. Ik knik af en toe van ja of mompel ‘aha’. Ik wil dat hij ophoudt, stil is, me met rust laat, maar dat zeg ik niet tegen hem.
    ‘Is er een toetje?’
    Altijd weer die vraag.
    ‘Nee, er is geen toetje.’
    De wijn is op en ik heb ontzettende zin om een paar flinke glazen wijn te drinken om mezelf een beetje te verdoven. Ik weet dat ik er zwaar voor gestraft zal worden, maar ik wil het. Ik voel me zo godskolereallejezus eenzaam en verdrietig. Ik weet niet eens meer of het zelfmedelijden is, of dat het komt omdat ik Bibian zo mis. Het zal wel een combinatie zijn.
    ‘Zal ik even een toetje gaan halen, jongens?’ zeg ik dus. Dan kan ik namelijk meteen voor mezelf een fles rosé scoren.
    ‘Tiramisu!’ juicht Lulu.
    ‘Neen je ook cola mee?’ vraagt Swip.
    Ik vind alles goed, als ik maar even weg kan. De deur uit, even alleen in de koude avondlucht. Niemand die tegen me praat.
    ‘Jullie hoeven niet af te wassen,’ zeg ik nog, ‘maar ik wil wel dat jullie de tafel afruimen.’
    ‘Okay.’ zegt Swip gelaten.
    Omdat iets in zijn toon me irriteert voeg ik er aan toe dat hij ook de vuilniszak beneden moet zetten.
    ‘Hoezo ik?’ zegt hij beledigd.
    ‘Omdat je broer er niet is en omdat Lulu nog te klein is.’
    ‘Lulu is helemaal niet te klein!’ zegt Swip boos.
    ‘Wel!’ zegt Lulu.
    ‘Het kan me niet schelen,’ zeg ik streng, ‘maar ik wil dat die zak beneden staat als ik terug kom. Denk erom hoor! Anders gaan we geen…’
    Ze kijken me afwachtend aan maar ik weet niets te verzinnen.
    Doe niet zo stom, vent, denk ik bij mezelf. Niet straffen: belonen.
    ‘Als jullie alles doen wat ik gevraagd heb, gaan we misschien straks nog iets leuks doen.’ zeg ik halfhartig.
    ‘Doolhofje?’ zegt Lulu.
    ‘Een film kijken?’ zegt Swip.
    Ik geef geen antwoord en trek de deur achter me dicht. Ik wil geen film kijken en ook geen spelletje doen. Ik wil dat ze naar bed gaan en er niet meer uit komen, en ik wil op de bank liggen met een glas rosé en nergens aan denken. Ik wil dat Bibian terugkomt.
    Als ik thuiskom hebben ze alles gedaan wat ik gevraagd had.
    ‘Gaan we nu doolhofje spelen?’ zegt Lulu. Het spel ligt al klaar op tafel.
    ‘Eén spelletje, jongens. Daarna moeten jullie meteen naar bed.’
    Ik worstel me door het spel, sus een ruzie die dreigt te ontstaan omdat Lulu slecht tegen haar verlies kan, laat ze hun tandjes poetsen en weet ze ook nog toe te dekken.
Daarna sleep ik me naar de bank. Nu wil ik helemaal niets meer.
    Die rosé komt wel een andere keer.

woensdag 18 december 2013

Schriftelijke Overhoring

Swip heeft een schriftelijke overhoring (SO) Frans. Iedere zaterdag verzamel ik op Magister - een programma waarop de school het rooster, opdrachten, cijfers en andere informatie plaatst - het huiswerk voor de komende week. Ik maak er twee prints van, één voor mij, en één voor Swip. De zijne is hij meestal een uur later kwijt. Ik had hem aangeraden er in het weekend alvast even naar te kijken, maar volgens Swip was dat niet nodig.
    ‘Het is allemaal oude stof, papa. Echt, het stelt niets voor.’
    ‘Kijk er dan een kwartiertje naar, gewoon om het vast even op te halen.’
    Swip geeft mij een dodelijke blik. Ik druip af.
    De dag vóór het SO help ik hem er aan herinneren.
    ‘Kom je meteen uit school naar huis Swip? Ik wil dat je je Frans goed voorbereidt, zodat je niet weer een één haalt.’
    Frans is niet zijn beste vak.
    ‘Ja papa. Ik hou van je, papa,’ zegt hij geroutineerd. En weg is hij. Ik ben er niet gerust op.
    ’s Middags haal ik eerst Lulu van school die een vriendinnetje meeneemt. Valentijn komt thuis en verdwijnt naar zijn kamer. Ik doe boodschappen, draai een was en hang er een uit. Als ik sta te koken gaat de bel. Het is Swip.
    ‘Waarom ben je nou zo laat? Het is al vijf uur!’ begroet ik hem.
    ‘Ja, nou…’
    Hij praat heel zacht, binnensmonds, hij komt nauwelijks boven het geronk van de afzuigkap uit. Ik ben eigenlijk ook niet geïnteresseerd in zijn verklaring.
    ‘Ik wil dat je meteen aan je huiswerk gaat, Swip.’
    ‘Ik heb helemaal geen huiswerk, papa.’
    ‘Je hebt een SO Frans morgen!’
    ‘O ja, dat was ik vergeten.’
    Hij schenkt een groot glas limonade in.
    ‘Mag ik eerst even iets voor mezelf doen, papa?’
    Dat lijkt me redelijk. Hij komt immers net uit school. Ik kijk op de klok.
    ‘Ik wil dat je om half zes aan je huiswerk gaat, dan kun je vóór het eten nog een half uur werken.’
    Om zes uur pluk ik hem van zijn kamer waar hij op bed naar een aflevering van South Park ligt te kijken.
    ‘Ik was de tijd vergeten, papa.’
    ‘Een half uur, Swip! Je gaat nu een half uur aan je Frans, en dan gaan we eten!’
    Ik probeer niet ál te geïrriteerd te klinken.
    Wanneer ik hem roep voor het eten komt er geen reactie. Ik dacht het al: hij ligt te slapen.
    ‘Sorry, papa. Ik ben zo moe.’
    Aan tafel zegt hij niets. Hij roert wat in zijn pasta.
    ‘Jullie hoeven niet te helpen met afruimen, jongens. Ik heb liever dat jullie aan je huiswerk gaan.’
    ‘Is er een toetje?’
    ‘Nee, er is geen toetje.’
    ‘Mag ik eerst nog even iets voor mezelf doen, papa?’ vraagt Swip vermoeid.
    ‘Geen sprake van. Jij gaat nu je Frans leren.’
    ‘Maar het zijn alleen maar een paar getallen. Die ken ik allang.’
    Als ik klaar ben met de afwas ga ik naar Swip, die boven op mijn bed naar muziek op zijn iPhone ligt te luisteren.
    ‘Zal ik je overhoren?’
    ‘Okay, papa.’
    ‘Wat moest je precies leren?’
    ‘Nou…’
    Het blijkt dat hij geen idee heeft. Ik help hem het uit te zoeken, blader door zijn Franse boeken, kijk op het internet omdat het een gedeeltelijk digitale methode is. Hoewel het erg onoverzichtelijk is, komen we er samen uit. Het is niet heel veel, maar Swip is moe.
    ‘Kom op Swip. Een half uur nog, dan overhoor ik je.’
    ‘Ja papa.’
    Wanneer ik Lulu in bed heb gelegd, roep ik Swip naar beneden.
    ‘Ken je het?’ vraag ik hoopvol.
    ‘Ja, papa.’
    ‘Vooruit dan maar… Wij hebben?’
    ‘Vous…?’
    Ik ontplof. Hij kent er helemaal niets van.
    ‘Hoe kan dat nou, Swip?’
    Hij kijkt me niet aan.
    ‘Dat gaat toch niet zo!’
    Ik hoor aan mijn stem dat het een lang verhaal gaat worden. Swip hoort het ook.
    ‘Ik wil alleen maar het beste voor je! Maar het is joúw leven, joúw schooltijd! Je moet het zelf doen, Swip. Je kunt toch moeilijk verwachten dat ik je schoolwerk voor je doe.’
    Ik ratel maar door. De ene briljante observatie na de andere.
    Swip zegt niets. Als hij er genoeg van heeft staat hij op en komt hij bij me liggen. Ik aai hem over zijn hoofd.
    ‘Je moet maar gaan slapen Swip. Ik denk niet dat het veel zin heeft om nu nog verder te gaan leren.’
    ‘Slaap lekker, papa. Maak je me morgen vroeg wakker?’
    ‘Dat zal ik doen. Dan kun je morgenochtend nog even naar je SO kijken.’
    ‘Nou… Ik moet me om kwart-over-acht melden.’
    ‘O?’
    ‘Dat zei ik toch. Daarom was ik zo laat thuis. Ik moest nablijven. Luister je eigenlijk wel als ik iets tegen je zeg?’
    ‘Slaap lekker Swip.’



maandag 16 december 2013

Citroentaart

Ik zit met Lulu aan tafel. Valentijn en Swip zijn nog op school. We eten van de citroentaart die we gisteren samen hebben gebakken. Bloem, poedersuiker, eieren, citroenschil, citroensap en heel veel boter. Ik was niet meteen enthousiast voor het idee, maar Lulu kan erg aanhoudend zijn.
    ‘Vette meuk,’ zeggen we tevreden tegen elkaar.
    ‘Weet je nog dat ik vroeger altijd de stukjes die ik niet lekker vond onder de rand van mijn bord verstopte?’
    Ik weet het nog. Lulu houdt niet van korstjes.
    ‘Dit is mijn lievelingstaart,’ zegt ze.
    ‘Misschien moet je de volgende keer iets minder van die zilveren parels voor de versiering gebruiken,’ suggereer ik.
    ‘Wat is jouw lievelingstaart, papa?’
    Ik weet het niet. Chocoladetaart denk ik.
    ‘Citroentaart,’ zeg ik toch maar.
    Lulu kijkt tevreden.
    ‘Zullen we nog een stukje nemen?’
    ‘Ik hoef niet, neem jij maar.’
    Omdat ze het grote mes eng vindt, snij ik het voor haar af.
     Ik vraag me af waarom ik me plotseling zo verdrietig voel. Ik zie mezelf als jongetje aan tafel zitten met mijn eigen veel te jong gestorven moeder. Mijn vader was nog niet thuis en we dronken thee met een plak ontbijtkoek erbij. Die koek had aan de onderkant een glad en bitter laagje waar ik rolletjes van draaide die ik naast mijn bord legde. Wij hadden net zulke gesprekken, en mijn moeder kon ook zo onverklaarbaar melancholiek kijken, terwijl ik vertelde over wat mij zoal bezighield. 
    Lulu ziet er gelukkig uit met die licht spottende blik van haar. Ze is geen clone van haar moeder, maar die blik is onmiskenbaar. Ze draagt trots de zilveren oorbellen met lapis die ze van de Sint heeft gekregen. Vanmorgen had ze met haar klas een uitvoering van kerstliedjes in de aula van haar school. Rudolph the Red-Nosed Reindeer. Vroeger zat er dan een juf of een meester achter de piano, hier en daar wanhopig een extra tel toevoegend om de boel bij elkaar te houden, maar nu kwam de begeleiding strak en meedogenloos uit de laptop van haar juf. Ik hou toch al niet zo van het kerstrepertoire, maar het kan natuurlijk altijd nog lelijker.
    Ik was vooraan gaan zitten, waardoor Lulu de hele tijd in de lach schoot.
    ‘Ik heb “citroentaart” op de lijst voor het kerstdiner geschreven,’ zegt ze als ik haar uit school kom halen.
    Dat betekent dat we er vanmiddag nóg eentje moeten bakken.

donderdag 5 december 2013

Aankomst

December is de moeilijkste maand. Teveel verplichte vrolijkheid. Je hoeft maar uit het raam te kijken om te zien dat daar geen enkele reden toe is.
Ik stond met Lulu aan de waterkant te wachten op de komst van de goedheiligman. Klasgenootjes - het blijft Amsterdam-Zuid - riepen om sushi naar de Pieten, die aan hun accent te horen zelf ook in Amsterdam-Zuid waren opgegroeid.
‘Volgens mij is het niet de echte Sinterklaas,’ zei Lulu wijs, terwijl ze opgewonden tussen haar vriendinnetjes heen en weer sprong.
Lulu gelooft weer. Ze heeft besloten dat de Sint toch maar wel bestaat. Ik denk dat het net zoiets is als met Konijn. Die bestaat ook echt.
‘Mag Konijn zijn schoen zetten, papa?’ vroeg ze eergisteren.
‘Ja hoor.’
Ik was het vergeten en realiseerde me even over zessen dat ik niets had om in Konijn's schoen te doen.
Ik geloof ook in Sinterklaas, maar heb voor alle zekerheid Valentijn om een winterpeen naar de Turkse kruidenier gestuurd, die tot zeven uur open is.
Maar Lulu was woedend de volgende ochtend.
‘Konijn is geen gewoon konijn, papa! Konijn is geen dier, dat weet je toch wel, Konijn kan toch ook praten!’
Ik zei dat ik vermoedde dat er een vergissing in het spel was. Konijn moest het nog maar eens proberen.
Deze keer zat er een chocoladeletter in. De K. Ik denk van Konijn.
‘Zat er een brief bij van de Sint?’
‘Ja papa, het was inderdaad een vergissing. Die wortel was voor Amerigo. Zie je wel!’ Ze kijkt me triomfantelijk aan.
Ik stond aan de waterkant tegen mijn tranen te vechten. Tevergeefs natuurlijk. Ik was zo boos op de Sint en die stomme Pieten van hem. Ik weet eigenlijk niet waarom. Misschien was het contrast te groot: al die uitgelaten kinderen, en mijn kleine meisje zonder haar moeder. Alsof hij er iets aan kon doen met zijn plastic staf en zijn aanplakbaard.
Toen ze me even uit het oog was verloren, stond de paniek op Lulu’s gezicht.
‘Ik zag je niet meer!’
We zijn dus maar samen naar haar lokaal gelopen, weg uit de drukte. Daar zaten we zwijgend naast elkaar op een tafeltje in de gang.
‘Nog niet weggaan papa.’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Ik ben om twee uur uit vandaag.’
‘Ik weet het.’
‘Vergeet je het niet?’
‘Wat dacht je?’
Ze drukt me wat uitgedroogd suikergoed in mijn handen, dat ze kennelijk van een van de Pieten heeft gekregen.
‘Voor onderweg, papa.’

zondag 17 november 2013

Steen

Weer wordt het winter. De feestdagen. Ik denk nog altijd dat je terugkomt, dat onze scheiding niet definitief is. Het voelt als wachten, het leven dat ik leid. Alsof ik ergens op wacht: op jou.
Ik lees je boek, steeds trager, om het einde zo lang mogelijk uit te stellen. Het is prachtig, maar het loopt zo slecht af. Telkens begin ik weer opnieuw.
Ik heb eindelijk een steen besteld voor op je graf. Ik wilde iets simpels, gewoon een steen met je naam erop en het rode poesje dat je als logo voor je ontwerpbureau gebruikte. Dat was een idee van Swip, om dat poesje op je steen te zetten.
De verkoopster van de steenhouwerij wist van geen ophouden; het duizelde me. Zoveel steensoorten, zoveel keuze.
L. heeft me geholpen met de letters, ze vond dat je kroontje op de steen moest, dus nu krijg je een steen met behalve je naam een oranje poesje en een kroontje.
De levertijd was zes weken. De verkoopster hoopte dat dat geen bezwaar was.
Ik zei dat ik dacht van niet, je hebt immers alle tijd; ik ook. Als hij er maar komt.
Ik merk dat ik het prettig vind iets voor je te doen. Met je bezig te zijn. Het zou nog leuker zijn als ik met je kon overleggen. Jij had ongetwijfeld die andere steensoort mooier gevonden, en ook nog wel iets op het lettertype aan te merken gehad. Maar misschien is het niet zo belangrijk. Als je naam maar goed gespeld wordt en de jaartallen kloppen.
Ik schrijf weer liedjes. Je blijft een rijke bron van inspiratie. De kinderen zeggen dat ik veel beter ben gaan zingen. Zo verzin ik steeds iets nieuws om met je bezig te blijven. Je hebt weinig materiële sporen achtergelaten, maar wel een ongelofelijke rijkdom aan herinneringen en verhalen.
Ook de kinderen zullen je niet vergeten, ze zijn doordrenkt van je liefde en je inspiratie.
Ik ben verdrietig, maar niet gedeprimeerd, geloof ik. Ik begin al te wennen aan het alleen zijn, alleen slapen, alleen wakker worden. Bovendien liggen er regelmatig kinderen in mijn bed, of op een matrasje ernaast.
Ik denk dat ik alles aardig op de rails heb, maar het zou zo leuk zijn als jij er was om het mee te delen. Om samen met jou op te zien tegen de feestdagen. 

zaterdag 21 september 2013

Rood Hoedje

Vlak voor Bibian dood ging, kreeg ik van haar een hoedje.
In de mei-vakantie van 2012 waren we vanuit Meerle een dagje met z’n allen naar Antwerpen gegaan. In een ‘Western Shop’ lag een rood hoedje in de etalage. Volgens Bibian was het een dameshoedje, maar de verkoper legde uit dat dit soort hoedjes in de jaren veertig in de Verenigde Staten werden gedragen door Jazz- en Bluesmuzikanten.
Het was niet mijn eerste hoed. Jaren geleden kocht ik in een warenhuis in Moskou een ‘vaskresenje’, wat zondag betekent in het Russisch: een zondagse hoed. Het was een soort Soviet versie van de Stetson, een fraai zwart exemplaar. Helaas ben ik die kwijtgeraakt. Later kocht ik een soortgelijk vilten model bij The English Hatter in Amsterdam, dat ik nog steeds bezit.
Ik heb ook nog een fraaie, zeer zwierige donkerpaarse Borsalino, handgemaakt door mijn tante M., en een blauwe ‘Mao’ pet uit China, die ik beide nooit draag.
Omdat ik had bedacht dat ik het eerste jaar na Bibians dood een teken van rouw wilde dragen, vroeg ik haar om een lok van haar prachtige lange haar.
Ze knoopte een vlechtje en knipte dat voor me af. Ik maakte er zilveren sluiters aan, zodat ik het als armband zou kunnen dragen. Het haar bleek alleen te springerig en de sluiters niet stevig genoeg. Omdat ik bang was de lok te verliezen, heb ik er toen maar van afgezien.
Zo kwam ik op het idee van mijn rode hoedje als ‘rouwhoed’. Voor mij had het alles met Bibian te maken: zij haar kroon, ik mijn hoed.
Ik heb mijn rode rouw-hoedje vier seizoenen gedragen, en nu is het genoeg geweest: ik heb het afgezet. Soms droeg ik het met plezier, maar op sommige dagen moest ik mezelf dwingen hem op te zetten, omdat ik er zo verdrietig van werd. Ik was een beetje ‘die man met dat rode hoedje’ geworden. Soms werd ik ermee herkend op straat: Hé, u bent toch Klaas? Ja, dat zie ik aan uw hoedje!
Ik weet niet hoe lang rouw duurt; ik ben er in elk geval nog lang niet klaar mee, maar ik heb gedaan wat ik me had voorgenomen, en ik denk dat het goed is dat ik het nu niet meer draag.
Eigenlijk heb ik het gevoel dat ik nu pas ben begonnen met rouwen. Het eerste jaar is als in een roes voorbijgegaan, en nu de rook is opgetrokken, ben ik er klaar voor: rouw.

maandag 12 augustus 2013

Thuis

 
Ik verlang naar huis. Dat lijkt me goed. Ik kan me de keren herinneren dat ik, op de laatste vakantiedag, ergens halverwege de terugreis, ons busje een rustplaats opstuurde, parkeerde en uitstapte, om vervolgens tot verbijstering van de kinderen tegen een betonnen vuilstortbak te gaan schoppen, roepend: ‘Ik wil niet naar huis! Ik haat dat kuthuis van ons!’
Ik wilde altijd zo lang mogelijk van huis; elke zomer opnieuw. Ver weg van onze benauwde etagewoning in Amsterdam. Teveel mensen op een te klein oppervlak. Geen buiten. Nooit echte stilte.
Bibian had er geen probleem mee. Ze voelde zich er thuis, ergerde zich niet aan het onvermijdelijke burengerucht, het geluid van de tram, het vrachtverkeer dat het huis deed trillen. Ze was trots op haar huisje in Amsterdam, de stad waar ze altijd al wilde wonen.
Nu Bibian dood is, voel ik me er ook thuis. Misschien omdat ik me realiseer dat de kans niet groot is dat ik ooit nog een voor mij betaalbare ruime, hoge en lichte etage zal vinden midden in de stad, die me beter zal bevallen.
Het is een huis met een redelijk turbulente geschiedenis, dat haar bewoners over het algemeen weinig geluk heeft gebracht.
Ooit was het eigendom van mevr. De Roy van Zuydewijn, de moeder van Edwin, die er gedeeltelijk opgroeide. Hij stond een keer met zijn hond bij ons voor de deur naar boven te kijken. Omdat ik hem herkende vroeg ik of hij misschien even binnen wilde komen, maar hij bedankte.
Later woonden mijn oom en tante er met hun drie zoons, waarvan de jongste er is blijven wonen tot wij het van hem konden overnemen. Ondertussen is het vele malen geheel en gedeeltelijk onderverhuurd geweest. Toen wij er introkken was het feitelijk compleet uitgewoond.
Maar sinds Bibian dood is, voel ik me er veilig en thuis. Het is mijn huis, ons huis. Het huis waar ik met Bibian bijna acht veel te korte jaren heb doorgebracht, vele, vele etentjes heb gegeven, verjaardagen gevierd, heb gewoond en gewerkt. Dat we samen verfraaiden en versierden tot we het precies zo hadden als we het wilden hebben. Waar we onze plannen smeedden, onze verlangens formuleerden. Waar Lulu is geboren.
Het huis waar Bibian ziek werd, en we samen die laatste ongelofelijke maanden doorbrachten tot ze er op die hete zomerdag in juli haar laatste adem uitblies, en ze haar, rechtop, in een dichtgeritste lijkzak, vastgesnoerd op een brancard, de trappen afdroegen, in een auto schoven, en meenamen, terwijl wij haar onnozel uitzwaaiden vanaf de stoep.
  

zaterdag 10 augustus 2013

Wally

 
Ik zit voor mijn tent onder de tarp in een vouwstoel. Het is bewolkt, maar van tijd tot tijd breekt de zon door. Een rustig dagje, de kinderen vermaken zich met elkaar. Af en toe komt er eentje kijken of ik er nog ben.
We zijn nu vier weken van huis, langer dan ik voor mogelijk had gehouden.
Ik doe ongeveer de dingen die we vroeger met z’n vijven deden. Elke dag iets ondernemen. Een beetje rondhangen in de stadjes in de buurt. Overbodige aankopen doen. Bezoek aan een bezienswaardigheid. Naar zee. Nu we weer met z’n vieren zijn is het overwegend gezellig.
Ik geniet van het rijden in ons busje over de kleine kronkelige wegen, de eeuwige strijd van de kinderen om wie er ‘voorin’ mag zitten. Ik draai onze liedjes en schiet vol, en dat is ook precies hun functie. Onze eigen zelfgemaakte tearjerkers.
Ik vraag me af of je me gadeslaat. Of je ziet hoe ik je mis, maar je toch ook al verraden heb. Of je begrijpt wat ik doe, wat ik probeer te doen. Meestal begreep je me beter dan ikzelf; met het overzicht van de buitenstaander, de blik van de ander.
Er is een jaar voorbij gegaan. Ik kan nog altijd niet geloven dat ik je nooit meer zal zien, dat je nooit meer met die licht spottende blik naar me zal kijken, mij bij mijn naam zal noemen. Dat ik nooit meer je stem zal horen.
Ik heb geprobeerd open te staan voor een nieuwe liefde, maar ik geloof dat ik nu al jammerlijk heb gefaald. Ik ben er nog niet klaar voor. Ik dacht dat het één naast het ander zou kunnen bestaan: liefde naast verdriet, vervulling naast gemis, maar ik denk nu dat het een illusie is. Ik heb een ander niets te bieden.
Ik voel je overal om me heen. Het is alsof ik maar een klein stapje moet doen om je ook werkelijk te kunnen zien. Een stap die ik nooit zal kunnen nemen; niet zolang ik besta.
Ik luister naar het ruisen van de bladeren in de wind. Het gekwetter van de vogels, het getjirp van een krekel, geritsel in de bosjes om mij heen. Een vliegtuig met zijn langgerekte aan- en weer afzwellende gerommel, een auto op het landweggetje verderop. En ergens in al die beelden en geluiden zit jij verstopt. Als ik maar goed genoeg mijn best doe, zal ik je zeker ontdekken.
Waar is Wally voor gevorderden.

vrijdag 9 augustus 2013

Pintxos

 
Het regent in Zuid-Frankrijk. Donkere wolken hangen laag boven de tent. Het lot heeft ons naar een camping gebracht waar we drie jaar geleden ook stonden. De enige plek die nog vrij is, is dezelfde van toen. Het is een wijdse camping, en ik zie het niet meteen, maar wanneer we bij het kantoortje staan krimpt mijn hart ineen.
Ik ben alleen met de kinderen. Ze voelen mijn angst, mijn onzekerheid en mijn verdriet. Het maakt ons ongedurig. En – als gezegd – het regent.
Omdat ik hoop dat aan de andere kant van de Pyreneeën de zon zal schijnen, besluiten we naar San Sebastiaan te gaan. Ik meen me te herinneren dat dat drie jaar geleden ook het geval was.
Ik vraag me af waarom ik dit doe. Het doet zo’n pijn. Is het zelfkwelling, zelfmedelijden? Ik moest en zou hier naar toe.
Het is een klein uurtje van Herm naar de Spaanse grens. Ik weet niet waarom, maar er valt een last van me af. Ik hou niet van Frankrijk. Niet van de taal, niet van de keuken, niet van de Fransen. In Spanje voel ik me thuis.
Het is iets in de kleuren, in het licht, iets in het perspectief dat zich er lijkt te verbreden. De mensen kijken anders. In Frankrijk voel ik me altijd bekeken, gewogen. In Spanje verdwijn ik, los ik op.
Ik weet precies waar ik heen wil. Die ene tapas bar, in een steegje uitkomend op de kerk. Eén lange bank langs de muur, achterin een paar eenvoudige houten tafels en de bar helemaal volgestapeld met ‘pintxos’ zoals je ze nergens anders krijgt. Je neemt wat je wilt en rekent af met de houten prikkertjes die overblijven op je bord. Een zaak van vertrouwen.
We zitten naast elkaar met onze bordjes op schoot; de muur achter ons behangen met vergeelde posters van helden uit de zestiger jaren: Toreadors in de arena.
En plotseling realiseer ik me: hier komt alles samen. Wij, ons kleine gezinnetje, ver van huis, los van alle balast, alle zorgen, ambitie. Spanje, de taal, de mensen en het ongelofelijke eten. Hier vonden we wat we zochten, hier waren we compleet.
Ik weet het zeker; als Bibian ooit echt volmaakt gelukkig is geweest, dan was het hier, in restaurant Casa Alcalde met ons, haar familie.
Ik probeer het de kinderen uit te leggen, maar die worden teveel afgeleid door het enorme televisiescherm waarop zich een Spaanse versie van GTST afspeelt.
‘Zullen jullie je het herinneren, jongens,’ benadruk ik. ‘Beloven jullie me dat.’
‘Ja,’ knikken ze braaf. Ze zullen het zich herinneren.
Drie mensen waar ik het allermeest van hou, met een oversentimentele vader.
Ze zullen het zich herinneren.



dinsdag 6 augustus 2013

Het begin

 
Lulu wil weten waar het begin van de snelweg is.
‘Papa wil je me waarschuwen als we bij het begin zijn,’ vraagt ze ernstig.
Ik beloof het.
‘Hoe ziet het begin er dan uit,’ wil ze weten.
Ik probeer me er een voorstelling van te maken. Is er wel een begin? Er zijn overal op- en afritten, maar waar begint het.
Ik zou het haar zo graag laten zien. Kijk Lulu: hier is het officiële begin. Het maakt me verdrietig.
We rijden in ons busje door Frankrijk; vier individuen die een gezin proberen te zijn. Ik hamer er steeds weer op: we zijn een gezin hoor jongens. Wij horen bij elkaar.
Swip hoort me niet omdat hij een koptelefoon op heeft en naar electronische muziek luistert. Valentijn kraamt eindeloos onzin uit; denkt dat hij grappig is. En toegegeven: vaak is hij dat ook, maar doceren is niet zijn sterkste kant.
Lulu zit naast me met konijn op schoot, trots dat ze ‘voorin’ mag zitten, en let op de weg.
We zijn nu drie weken van huis, en ik wil het nog even volhouden.
Een gezin.
Overal om ons heen op campings staan gezinnen met kinderen. Het maakt me onrustig. Ik wil verder, dóór.
In het zwembadje maken mijn kinderen snel vrienden. Kunnen we hier langer blijven papa?
Ik lig langs de kant in een plastic ligstoel naar mijn kinderen te kijken. Wordt het ruzie? Nee, het gaat goed.
Lulu komt af en toe vragen waarom ik zo sip kijk.
‘Kom je ook zwemmen papa.’
‘Ik kom zo.’
‘Mis je mama.’
‘Ja.’
‘Ik ook.’
Ze neemt een aanloopt en springt het water in.
‘Kijk papa,’ roept ze vrolijk.
Op haar handen loopt ze over de bodem van het bad. Haar benen steken boven het wateroppervlak uit.
‘Heb je het gezien papa?’
Ik heb het gezien.
Ondertussen bestudeer ik de kaart. Misschien geeft de kaart me het begin; op de tomtom zal ik het nooit vinden.
Ik wil zo dicht mogelijk tegen de Spaanse grens aan camperen, en het liefst ergens waar het rustig is - ver van huis – zodat we dagtochtjes naar San Sebastiaan kunnen maken, waar ze de allerlekkerste ‘pintxos’ hebben.
Een enkele keer zie je nog wel eens een ouder echtpaar in een auto waarvan er één een grote kaart, half uitgevouwen op schoot heeft liggen, en de ander aanwijzingen geeft welke afslag er genomen moet worden, maar meestal wordt er op de tomtom gereden.
Ik hou van kaarten. Misschien omdat ik componeer; een partituur is ook een soort kaart, die je de weg door een compositie wijst.
Maar Lulu vertrouwt op mij als wegwijzer.
‘Zijn we al op de snelweg papa?’
‘Nee nog niet.’
We zijn op zoek naar het begin.





vrijdag 26 juli 2013

Yeb

 
‘Ik ga toch niet mee boodschappen doen papa,’ roept Swip vanuit de bosjes in de tuin in Meerle.
‘Ik wel!’ roept Lulu. Ze weet dat de kassière van de Prima haar meestal iets lekkers toestopt.
‘Ik heb een kraai,’ zegt Swip.
Ik vraag me af of ik het goed heb verstaan.
‘Wat heb je?’
Maar daar komt hij al aan met een jonge kraai in zijn handen gevouwen. Alleen het hoofdje steekt eruit. Verschrikt draait het alle kanten op.
‘Hij kan niet vliegen.’
‘Hoe weet je dat Swip.’
Swip zet de kraai op de grond, en inderdaad: hij hipt paniekerig over het pad, maar stijgt niet op.
‘Is hij gewond?’
‘Ik denk dat hij uit het nest is gevallen papa.’
‘Mogen we hem houden?’ vraagt Lulu.
‘Nee,’ zeg ik beslist.
‘maar anders gaat hij dood.’
‘We hebben hem Yeb genoemd!’
Yeb is een vriendin en grote favoriet van de kinderen.
‘Ik wil niet dat hij door de uil wordt opgegeten,’ zegt Swip.
‘Hij moet naar de dokter!’ kraait Lulu.
‘Ik ga hem echt niet naar de dierendokter brengen,’ zeg ik verontwaardigd. ‘Die neemt hem aan, en als wij dan vertrokken zijn, draait hij hem de nek om.’
Waarom zeg ik dat nou. Zelfs als het zo is, is het flauw van me.
Ik ben gewoon moe en licht geïrriteerd. Het is de eerste dag van het nieuwe ‘jaar zonder Bibian’ dat vandaag is begonnen. We zijn allemaal een beetje gespannen, waardoor de emoties soms hoog oplopen.
Ik denk dat het wel weer beter zal gaan, nu die verschrikkelijke dag voorbij is.
We hebben Bibian’s graf bezocht en zijn daarna pannekoeken gaan eten in de boerderij naast Sint Barbara.
Ik kom er graag; heb nog altijd zoveel met haar te bespreken en aan haar te vertellen.
Daarna zijn we bij S. langsgegaan en hebben de kinderen gezwommen bij Bickerseiland.
Terug in België zijn we gaan eten in het restaurant waar we met Bibian een paar keer hebben gegeten. Swip neemt altijd spareribs en Lulu bitterballen met friet. Valentijn bekijkt langdurig de kaart en laat mij dan iets voor hem uitkiezen.
Het is geen toprestaurant, maar we komen er graag.
Swip heeft de kraai bij de boom gezet waar hij vermoedelijk uit het nest is gevallen. Als we na een tijdje gaan kijken is hij verdwenen.
Hoog boven ons horen we twee bariton kraaien en een sopraantje: Kraaa! Kraaaa! Piep.
Piep, dat is Yeb.




woensdag 24 juli 2013

Laatste dag

 
Ik probeer me te herinneren wat we deden, de dag voor je doodging.
Het was warm, de ventilator snorde de hele tijd. We sliepen voor de laatste keer samen boven in het ‘grote bed’. Toen we wakker werden was je een paar minuten helder en daarna weer onbereikbaar.
We leefden in een wereld van pillen, drankjes, injecties en infusen waarvan ik de namen gelukkig ben vergeten: de terminologie van de dood.
De thuishulp zal gekomen zijn, die aardige jongen, hoe heette hij ook weer? Je werd gewassen met een washandje, het zakje met galdrab werd vervangen.
Tot op het laatst hielden ze je medicatie bij in het logboek, aangevuld met een kort verslagje.
Iedereen wist: dit gaat niet lang meer duren. Je wist het zelf ook, maar nu het zo dichtbij was gekomen, wilde je er niet meer over praten. Wat viel er nog te zeggen.
Van de dag zelf weet ik niets meer. Ik vermoed dat de kinderen ergens zijn gaan spelen, de vakantie was net begonnen. De koerier van de apotheek zal langsgekomen zijn met nieuwe voorraden overbodige pillen.
Muziek luisterden we niet meer. Onverdragelijk.
Ik zal veel naast je op de bank gezeten hebben, en aan tafel op gedempte toon gesprekken hebben gevoerd met de mensen van de thuiszorg, vrienden en vriendinnen, de kinderen.
Ik zal de kinderen onredelijk afgesnauwd hebben dat ze stiller moesten zijn wanneer ze zaten te kibbelen.
Valentijn heeft je voorgelezen terwijl je sliep, ik weet niet meer waaruit. Iets over de Griekse goden.
‘Gaan we nog op vakantie papa,’ vroeg Lulu bezorgd. Onmogelijk te beantwoorden vraag.
Je kwam niet meer aan tafel voor het avondeten. Je at sowieso niet meer. Alleen ijklontjes en koud water kon je nog verdragen.
Ik at met lange tanden van wat er met zoveel liefde voor ons gekookt was. Dwong mezelf te blijven eten; door te gaan.
Het werd me gaandeweg duidelijk dat je die nacht niet meer boven zou slapen. Je was te zwak om de trap nog op te komen.
Ik ben bij je komen liggen in het ziekenhuisbed aan het raam aan de voorkant van het huis.
’s Nachts moest je naar de WC. De heenweg lukte je nog, strompelend aan mijn arm, maar in het halletje zakte je door je benen. Je bent teruggekropen naar je bed, waar ik je met moeite in wist te tillen.
Daarna viel ik als een blok in slaap, ondanks de krapte in het smalle bed, en de ongemakkelijke houding waarin ik gedwongen werd te liggen om jou de ruimte te geven.
Onze laatste nacht samen op deze wereld.


dinsdag 23 juli 2013

Borstel

 
Lulu wil dat ik haar borstel.
‘Die nieuwe borstel is veel lekkerder dan die ouwe papa,’ zegt ze tevreden.
Ik zou het niet weten, ik heb nauwelijks haar.
Er zitten allang geen klitten meer in, maar daar gaat het ook niet om. Ze vindt het gewoon lekker.
Ooit nodigde ik Bibian voor de eerste keer te eten. We speelden samen in ‘The Dead Motherfuckers’ en ik kon alleen nog maar aan haar denken.
Ik wist dat ze geen vlees wilde eten, dus belde ik mijn tante May om het recept van een notenpaté die zij wel eens voor me had gemaakt.
Bibian was onder de indruk. Ze keek naar me, met die licht spottende blik en genoot zichtbaar van wat ik had gemaakt.
Ik wilde haar zo ontzettend graag aanraken, strelen, zoenen, maar die blik van haar was intimiderend. Ik moest me vooral niets verbeelden.
Na het eten luisterden we muziek en praatten over onze band. We bespraken de nieuwe liedjes waar we aan werkten.
Ik stelde voor haar haar te borstelen. Ik denk dat ze het nooit langer heeft gehad dan toen. Eindeloos lang, dik, donkerbruin haar met die speciale geur die ik alleen van haar ken.
Ze vond het goed maar wel een beetje vreemd.
‘Alleen borstelen hoor...’
‘Ja, ja, alleen borstelen.’
Ik vermoed dat ik nog nooit zo lang en met zoveel overgave iemands haar heb geborsteld. Het was alles wat ik had, en ik haalde er uit wat er inzat.
Mijn vader borstelde vrijwel dagelijks mijn moeder. Hij zat dan op een oud Perzisch kussen bij de tot oliekachel omgebouwde turfkachel in onze huiskamer, met mijn moeder op de grond tussen zijn benen, eindeloos haar lange donkere haar te borstelen.
Met gesloten ogen gaf ze zich eraan over. Ze heeft wel eens gezegd dat ze zonder dat borstelen misschien wel bij mijn vader weg was gegaan; maar dit was gewoon té lekker.
Bibian had natuurlijk gelijk dat ze het niet helemaal vertrouwde; het was een oude beproefde versiertruc. En het werkte. Ze ontspande en kwam tegen me aan zitten, dichterbij dan ooit tevoren. Slag na slag liet ik de borstel het werk doen, terwijl ik ondertussen wanhopig probeerde te verzinnen wat de volgende stap zou kunnen zijn.
En nu borstel ik vol overgave mijn dochter, die precies weet hoe ze het hebben wil.
‘Honderd keer papa, dan groeit het sneller.’ Ze wil het net zo lang als dat van haar moeder.
‘Als ik vijfentwintig ben knip ik het af.’
‘Waarom dan?’
‘Gewoon.’
Hardop tellen we samen de slagen.

maandag 22 juli 2013

Cacique

 
‘Heb jij wel eens rum gedronken papa,’ vraagt Swip als we na zonsondergang rond een vuurtje zitten in de tuin in Meerle.
‘Ja hoor,’ zeg ik gedachteloos.
‘Hoe sterk is dat dan,’ vraagt Lulu.
‘Sterk,’ zeg ik, ‘ik weet het niet precies.’
‘Is rum lekker,’ vraagt Swip.
‘Nee,’ zeg ik. ‘Ik geef er niet zo veel om.’
Ik ben er niet zo erg bij met m’n gedachten, en bovendien drink ik nu al een paar dagen helemaal niet omdat ik de dag ervóór veel te veel rosé had gedronken en daar zwaar voor gestraft was.
Over drie dagen is Bibian precies één jaar dood. Ik doe net of er niets aan de hand is; ik bepaal zelf wel wanneer ik rouw of verdrietig ben, maar de dag nadert onverbiddelijk en ik ben er kapot van.
Ik voel me diep en hartstochtelijk met haar verbonden en met mijn kinderen. In hen zie ik haar, zij zijn het dichtst bij haar dat ik kan komen.
‘Kijk ik drink rum papa,’ zegt Lulu, terwijl ze een slok cola uit een klein formaat duralex glas neemt. ‘Joho!’
‘Ik ook,’ zegt Swip.
En dan herinner ik me opeens dat ik wel degelijk van rum houd. We maakten er cocktails van: een scheutje rum, limoensap, spuitwater, ijsklontjes en muntblaadjes. Voor de kinderen met bruine suiker in plaats van rum. Cacique was ons merk. We dronken het voor het eerst op Lanzarote bij haar ouders.
Later vonden we het in de schappen van enorme Spaanse supermarkten waar we net zolang dwaalden tot we er gedeprimeerd van raakten en afspraken dat we er nooit meer zouden komen; tot we er toch weer verzeild raakten, op zoek naar overbodige zaken zoals dvd’s van klassieke Westerns die we voor de tent op Bibian's witte laptop keken met een klein glaasje rum uit de klassiek vormgegeven fles in de bekerhouders van onze kampeerstoelen.
Al die dingen die we deden, het eten dat we maakten, de constante verwondering over de wereld om ons heen. Het is gewoon te veel. Ik kan het niet allemaal onthouden, conserveren.
‘Het is alsof je computer is gestolen,’ zegt Valentijn. ‘Ineens ben je alles kwijt. Kun je er niet meer bij.’
Ik vind het een rake vergelijking. De computer speelde sowieso een grote rol in ons gezin. Ik kan niet aan Bibian denken zonder haar met haar laptop en haar iphone voor me te zien. Hangend tegen een muurtje; haar langgerekte schaduw over het asfalt van een verlaten straatje, voor de deur van een vanwege de siësta gesloten bibliotheek in een of ander zuidelijk Spaans stadje omdat ze daar wifi had.
Of op de camping, verwoed typend aan een bewerking voor kinderen van Romeo en Julia, elke paar minuten ‘haar facebook’ checkend.
Ja, ik hou van rum.

zaterdag 6 juli 2013

Eindstreep


Ik werd wakker en staarde naar het plafond. Ik dacht aan niets in het bijzonder tot ik me realiseerde dat het je verjaardag was. Ik had slingers op kunnen hangen, balonnen blazen, maar je was toch niet gekomen.
Ik vind het de laatste tijd moeilijk me op je te concentreren; je bent zo ver weg. Ik loop langs je portret, soms geef ik je een kus alsof het een bidprentje is, en dan loop ik snel weer door.
Ik heb Valentijn geld gegeven om een chocoladetaart te kopen, en ben de tafel mooi gaan dekken. Ik zette onze liedjes op en bakte eieren, maakte koffie. Swip drinkt tegenwoordig koffie verkeerd.
Ik merkte het ook aan de kinderen: we voerden een toneelstukje op. We vierden je verjaardag, maar we geloofden er niet in.
Ik probeerde me niet op te winden over de kleine ruzies aan tafel en vocht tegen de tranen die steeds maar opwelden. Maar waar huilde ik eigenlijk om? Om jou? Om mezelf? Om mijn leven dat maar voortjakkert, om alle dagelijkse besonjes, om het wasmiddel dat op is, de belasting die me mijn grijze kenteken wil afnemen, Valentijn die op het nippertje is blijven zitten, om de kinderen die het niet begrijpen? Hoe kunnen ze het ook begrijpen.
Na het ontbijt gingen we lavendel kopen om op je graf te planten. Swip wilde Vietnamese loempias van een kraampje voor de Praxis, maar ik wilde door naar Sint Barbara.
Bij je graf vroeg ik Swip wat hij voelde. Ik vroeg me af of hij het zelfde voelde als ik bij het graf van mijn moeder.
‘Wat voel jij daar dan papa.’
Ik wist het niet. Kon het niet uitleggen.
‘En wat voel jij als we bij mama’s graf staan.’
Hij wist het ook niet.
We groeven kleine kuilen en plantten de lavendel. Swip maakte met witte steentjes een markering langs de rand van je graf. Ik heb maar niet gevraagd waar hij die vandaan had.
Hoewel de hele dag in het teken van jou stond was je er niet. Er was een borrel georganiseerd voor alle vrienden en kennissen, maar ook daar was je niet. Ik vermoed dat het aan mij ligt. Ik was er zelf niet.
Om een uur of twaalf lag ik op de bank, nog nastuiterend van de alcohol en de adrenaline, te luisteren naar het geluid van de ventilator.
Ik probeerde mijn gedachten te ordenen, me op je te concentreren, maar er kwam niets. Ik lag daar maar.
Het is bijna één jaar. Ik heb het net niet gehaald.


dinsdag 18 juni 2013

Ventilator


Half juni, een jaar geleden. Het lijkt oneindig ver weg. Ik herinner me het geluid van de luchtventilator die vrijwel dag en nacht aanstond.
Bibian lag het grootste gedeelte van de dag op haar ziekenhuisbed voor het raam aan de straatkant. Daar schreef ze ook haar laatste blogs.
Toen ze zelf niet meer kon schrijven, bood ik aan haar schrijver te zijn, ze hoefde alleen maar te dikteren. Maar ze wilde niet meer. Het was klaar. Op. Ze kon haar gedachten niet meer ordenen; wist halverwege een zin niet meer waarover het ging.
Als ik aandrong, werd ze woedend. Ik begrijp het best. Het was mijn onwil in te zien dat ze stervende was. Dat ze er weldra niet meer zou zijn. Zij was veel realistischer dan ik.
Ik kon en wilde het niet geloven. Bibian dood. Onmogelijk.
Vrijwel tot op het laatst heb ik gedacht dat er een wonder zou gebeuren. Waarom ook niet. Mijn leven hangt aan elkaar van wonderen.
Nu zit ik op de bank, met mijn laptopje op schoot, zo’n beetje als ik mij Bibian herinner. Ik weet niet precies waarom, maar haar verwoede getik op het toetsenbord maakte me zo gelukkig. Misschien ben ik daarom wel gaan schrijven; om dat geluid, die sensatie terug te halen.
Die laatste weken spraken we niet veel meer met elkaar. Ik had haar nog zoveel te vertellen, maar ze nam het niet meer op. ‘Te veel informatie’, zei ze steeds. Uren zat ik naast haar. Ik wilde eigenlijk bij haar liggen, maar elke aanraking was haar een marteling. Mijn enige ambitie was bij haar zijn. Het maakte me niet uit: als ze er maar was. Mijn prachtige meisje. Mijn lief, mijn Bibian.
Er zoemden grote vliegen door de kamer. Hoe schoon ik het huis ook hield, steeds waren er weer die vliegen. Bibian raakte er van in paniek. Ik wapperde ze naar buiten, sloeg ze met een krant tot bloederige vegen op het raam of electrocuteerde ze tot ze knetterden op het electrische tennisracket waar we in de zomervakanties zoveel plezier van hadden gehad.
‘Klaas, Klaas, doe iets aan die vliegen.’
Steeds kleiner werd haar wereld.
Ik verheugde me op de ochtenden. Als we wakker werden, was ze een paar kostbare minuten weer gewoon Bibian. Alsof ze even was vergeten hoe ziek ze was. We praatten wat, meestal over de kinderen. Ze vroeg me hoe het met me ging, waar ik mee bezig was. Lopende zaken. Dan gaf ik haar haar pillen en hielp ik haar naar beneden. Tegen de tijd dat ze zich in haar ziekenhuisbed had geïnstalleerd, was ze alweer doodmoe en ver weg.
Het was het begin van de zomer.

maandag 17 juni 2013

Seance


Op straat ontmoette ik H., een oude vriendin van mijn moeder. We liepen een stukje samen op en dronken koffie op een terras. We spraken over van alles en nog wat, over mijn ouders, de oorlog, het jodendom en over  Bibian.
Hoewel ze Bibian nauwelijks heeft gekend, zag ze allerlei overeenkomsten met mijn moeder, met wie ze jarenlang zeer goed bevriend was. Twee sterke en getalenteerde vrouwen, verwaarloosd en tekortgedaan door extreem egocentrische ouders, met een grote drang tot ‘wiedergutmachung’. De liefde die ze zelf niet hadden ontvangen, wilden ze hun eigen kinderen niet ontzeggen. Beide veel te jong gestorven aan kanker.
Tussen neus en lippen door vertelde H. dat ze een medium was, en regelmatig contact had met ‘de doden’.
Het was een zonnige dag, en ik had nog wel even tijd voor ik Lulu op moest halen in de Obrechtkerk, waar ze met een vriendinnetje naar een marionettenvoorstelling van Repelsteeltje was.
Ik mis Bibian ontzettend, maar ik maak me geen enkele illusie over de toekomst van onze relatie. Bibian is dood en ik zal haar nooit meer zien. Natuurlijk kan ik me nauwelijks een voorstelling maken van de werkelijke betekenis van ‘nooit’, maar ik twijfel er niet aan dat onze scheiding definitief is en onherroepelijk.
H. vertelde mij echter dat ze Bibian nog onlangs had gesproken. Zoals ze het beschreef, leek het nog het meeste op een ouderwetse dameskrans, maar dan zonder dames. Ze verzekerde mij dat Bibian veel waardering voor me had en trots op me was. Ze had ook nog ontdeugende grapjes gemaakt.
Al eerder vertelde een andere vriendin mij een soortgelijk verhaal. Zij had duidelijk Bibian’s aanwezigheid gevoeld op een bijeenkomst van vriendinnen.
Ook toen had Bibian haar waardering uitgesproken voor mij als weduwnaar en vader.
Hoewel ik op beide vrouwen erg ben gesteld, kan ik helemaal niets met deze informatie. Waarom zou Bibian zich vertonen op een seance bij H., waarvan ze het adres niet eens kende, en op een vriendinnenbijeenkomst ter ere van haarzelf in het huis van E., boven in de slaapkamer.
Met mij of met de kinderen heeft ze tot op heden nog geen contact gezocht, en dat zou toch eigenlijk veel meer voor de hand liggen. Of mis ik – als de aarts-materialist die ik ben – alle signalen; staat mijn antenne verkeerd afgesteld.
Ook bij Bibian’s zogenaamde welwillende waardering voor de invulling van mijn weduwnaarschap kan ik mij weinig voorstellen. Misschien zou ze wel blij zijn met mijn zorg voor onze kinderen – ik doe in elk geval erg mijn best een goede en lieve vader te zijn; maar dat ik regelmatig in de armen van een nieuwe liefde lig, zal ze mij ook van gene zijde zeker niet in dank afnemen.
Ik denk dat het leven voor de levenden is.      


zaterdag 8 juni 2013

Blog


In mijn blogs heb ik steeds geprobeerd eerlijk te zijn over mijn gevoelens en wat er zoal speelde in ons gezin. Het is natuurlijk wel een keuze daaruit, niet alle ramen staan open.
Toen mijn gevoelens voor S. een grotere rol in mijn leven begonnen te spelen, vond ik het moeilijk mijn blog te continueren zonder daarover te schrijven. Maar tegelijk voelde ik een zekere schroom: mag dat wel, kan dat wel. Zo snel al een nieuwe liefde.
Toch heb ik van meet af aan geweten dat ik verder wilde met mijn leven. En dat dit alleen zou kunnen door verandering. Juist het omarmen van het nieuwe zou mij de mogelijkheid geven mijn vorige leven te koesteren en te herdenken.
Het leek mij kunstmatig en onnatuurlijk om nu ineens mijn intuïtie niet te volgen, en mijn gevoelens voor S. te ontkennen of te onderdrukken.
Maar tegelijk schaamde ik me ervoor, en was ik bang veroordeeld te worden door mijn omgeving, de mensen die ons al die tijd zo ontzettend gesteund hadden.
Uiteindelijk besloot ik er toch maar over te schrijven. Tot nog toe waren de reacties op mijn blog louter lovend en positief geweest. Alles wat ik deed was geweldig, ik werd uitgeroepen tot super-weduwnaar.
De reacties op mijn nieuwe liefde waren eerst nog positief, maar dat veranderde toen ik beschreef hoe de kinderen er op reageerden. Toen was de maat ineens vol. Het omslagpunt was bereikt.
Eerst was het nog mild:
‘Hé Klaas, waarom moeten we zo lang op je nieuwe stukje wachten? Zeker in de week dat nederland zijn doden herdenkt had ik wel iets van je verwacht. Of lag je op dat moment te knuffelen met je nieuwe vriendin S.?’
Maar al snel werd het:
‘Jouw mama is de mooiste en de liefste van de hele wereld. Dat is wat ze wil horen en nodig heeft. Zet je zelf op de achtergrond. Jij bent haar vader laat haar niet met lege handen staan!!!!! Spring over je zelf heen, neem je verantwoording. Het geluk van je kinderen staat bovenaan en niet jouw verliefdheid. Ik schrijf uit ervaring.’
En:
‘Het is algemeen bekend dat mannen veel sneller een andere partner hebben.
Ra, ra hoe zou dit komen? Ik wens jullie verder allemaal het beste met Klaas en vooral zijn gezin en alle reacties maar ik ben er nu gelukkig klaar mee.’
Een handvol (anonieme) lezeressen schreven mij er genoeg van te hebben en mij niet langer te willen volgen. Ik was plotseling super-weduwnaar af.
Hoewel ik mij ervan bewust was dat ik onvermijdelijk op een dag van het voetstuk geschopt zou worden waar men mij onterecht en ongevraagd op had geplaatst, en dat dit moment nu wel eens aangebroken zou kunnen zijn, wilde ik toch blijven bloggen zoals ik dat steeds had gedaan. Zo eerlijk mogelijk, binnen de door mij intuïtief gestelde begrenzingen.
Ik heb nooit gereageerd op de reacties onderaan mijn blog. Dat is een keuze: het zijn geen discussiestukken. Maar ik lees ze natuurlijk wel.

Ik weet niet of er ooit een geschikt moment is om aan een nieuwe liefde te beginnen. Of het voor mij en de kinderen veel zou uitmaken als ik nog een paar jaar zou wachten. Ik denk dat het vooral belangrijk is dat ik naar ze blijf luisteren en eerlijk tegen ze ben. Ook in het uitspreken van mijn gevoelens voor S.
Het leven bestaat uit kansen, en die grijp je of je grijpt ze niet. De uiteindelijke consequenties van je keuzes kun je toch niet overzien.
Ik volg mijn hart; dat heb ik altijd gedaan. Het heeft me een huwelijk gebracht waarvan ik niet had durven dromen. Ik heb werkelijk niets om bitter over te zijn, en ook nog eens drie kinderen om ervan te getuigen.
Zonder hoogmoedig te willen zijn, heb ik tegelijk het gevoel dat mijn leven nog niet voltooid is, dat er nog het een en ander in het verschiet ligt. Het leven moet gevierd worden, in al zijn drama, pracht en schoonheid.
Maar er mag ook niet vergeten worden.

maandag 3 juni 2013

Oorlog


De kinderen spelen computerspelletjes en kijken naar filmpjes op YouTube. Het ontgaat mij niet dat vrijwel alle spelletjes en filmpjes zich afspelen in een wereld waar alleen nog het recht van de sterkste geldt, waar iedereen met iedereen in oorlog is. Zombies dolen door de straten op zoek naar levenden om te verorberen, klaar om zelf vernietigd te worden met futuristisch ogende wapens.
Swip vertelt enthousiast over flashbombs – ‘weet je wat dat zijn papa?’ - die hij tussen een menigte vijanden laat neerkomen zodat hij ze vervolgens vanaf het dak van het gebouw waarin hij zich heeft verschanst, kan bestoken met bommen en granaten.
Valentijn hoor ik uit zijn kamer tegen een vriendje, met wie hij via Skype in verbinding staat, schreeuwen dat hij ‘dood’ is.
Ze leven in een soort post-nucleaire wereld waar men in stamverband op zoek is naar voedsel en huisvesting.
Ik moet denken aan de Engelse prins Harry, die in een interview zijn missies als helicopterpiloot boven Afganistan enthousiast vergeleek met een computerspel. Worden mijn kinderen op speelse wijze voorbereid op de komende wereldbrand, waarvan wij nog onkundig zijn, maar die door een duistere vijfde colonne van grootindustriëlen en andere belanghebbenden allang is uitgedacht en ingeboekt als oplossing van de crisis?
Ik overdrijf waarschijnlijk, maar ben er toch niet helemaal gerust op.
Swip zegt dat enkele van zijn klasgenootjes dromen van een carrière in het leger. Ik kan me niet herinneren dat iemand uit mijn omgeving een dergelijke ambitie koesterde.
Toegegeven: ook wij bestreden elkaar, of kinderen uit een andere straat dan de onze. Wij gebruikten stokken en buizen van PVC bij wijze van geweren, en een enkel klappertjespistool. We slopen door de struiken van de tuin van het voormalige C.I.Z*). aan het Banplein, of door de tuinen van de villa’s aan de overkant van de Reijnier Vinkeleskade. ‘Jij bent dood!’, riepen we elkaar toe. Dan moest je tien tellen blijven liggen. Als we er genoeg van hadden, toonden we elkaar achter diezelfde bosjes onze geslachtsdelen.
In mijn optiek was het allemaal een stuk minder professioneel en realistisch dan de oorlogssimulaties waar mijn kinderen zich mee vermaken.
Ik overweeg wel eens om ze filmpjes te laten zien – YouTube staat er vol mee – van straatgevechten in Syrië, Libië of ander dagelijks oorlogsgeweld. Van slachtoffers van de napalmbombardementen in Vietnam, beelden van verminkte burgers en soldaten. Maar ik doe het natuurlijk niet.
Ik denk dat mijn kinderen veel te leuk en veel te slim zijn om zich later naadloos van achter hun computer console voor het echte werk te laten strikken, maar van sommige andere kinderen weet ik dat nog niet zo zeker.

*) Centraal Israëlietische Ziekenverpleging

zondag 26 mei 2013

Vader



Ik dacht aan mijn vader die al meer dan twintig jaar dood is. Hij was een stuk jonger dan ik toen hij zijn vrouw – mijn moeder – verloor. Sommige mensen vonden hem arrogant. Dat was hij niet. Hij had uitgesproken meningen en was daar soms een beetje rechtlijnig in, maar arrogant was hij zeker niet. Hij was niet bang om zich uit te spreken - wat me een goede eigenschap lijkt – maar ik herinner me ook een verlegen en onzekere man.
Hij kwam met enige regelmaat op bezoek toen ik met R. op de Admiraal de Ruyterweg woonde. Die bezoekjes waren altijd ongemakkelijk. Het boterde niet tussen mij en zijn nieuwe vrouw, en daar voelde hij zich schuldig over.
Tegelijk gaf hij mij het gevoel dat hij teleurgesteld in me was. Dat hij meer van me had verwacht.
Dat irriteerde mij. Ik had geen zin om aan zijn normen te voldoen, vond dat hij me moest accepteren zoals ik was. Ik wilde dat hij trots op me was.
Omdat hij toch ook wilde laten merken dat hij mij wel degelijk voor vol aanzag, vertelde hij me de intiemste details over zijn leven met mijn moeder en zijn nieuwe leven in Bergen. Alsof ik een zeer goede vriend van hem was. Maar dat was ik natuurlijk niet: ik was zijn zoon. En de vrouwen waarover hij praatte waren mijn moeder en mijn stiefmoeder.
Ik zou het niet in mijn hoofd hebben gehaald om hem intieme details over mijn relatie met R. te vertellen. Ik vermoed dat hij geshockeerd zou zijn geweest. Hij zou het niet hebben willen horen.
Misschien wilde hij ook wel gewoon zijn hart luchten. Maar daarmee zadelde hij mij op met informatie die ik liever niet had gehad. Ik denk dat zijn verhalen ook sterk gekleurd werden door twee tegenstrijdige emoties: schuldgevoelens over zijn nieuwe relatie, zo kort na de dood van mijn moeder, en een grote behoefte aardig, leuk en grappig gevonden te worden door mij, zijn enige kind.
Vlak voor zijn dood heb ik hem een lange brief geschreven met daarin alles wat ik hem verweet. Alles wat er misgelopen was tussen ons na de dood van mijn moeder. Toen ik klaar was realiseerde ik me dat ik hem die brief niet kon sturen.
In plaats daarvan heb ik hem een paar keer opgezocht in Bergen, en punt voor punt, alles waar ik mee zat met hem besproken. Ik verklaarde dat hij zich niet hoefde te rechtvaardigen of te verontschuldigen. Ik wilde het alleen gezegd hebben voor het niet meer kon.
Dat was op zich al ingewikkeld om uit te leggen, omdat zijn naderende dood onbespreekbaar was. Taboe.
Hij heeft me uiteindelijk toch de kans gegeven alles tegen hem te zeggen wat ik op mijn hart had. Hij heeft het allemaal aangehoord, terwijl ik in mijn aantekeningen bladerde. Na zo’n sessie zaten we samen een beetje te snotteren en verzekerden we elkaar dat we ontzettend veel van elkaar hielden.
Wat natuurlijk ook zo was.  


maandag 20 mei 2013

Slaap Lekker


Ik lig met Lulu in bed. Ik probeer er wat meer tijd voor te nemen omdat ze klaagt dat ik altijd zo snel ‘welterusten’ zeg.
Ik moest na het eten met Valentijn naar een huiswerklerares voor een kennismakingsgesprek. Het leek me dat ik Swip en Lulu wel een uurtje alleen kon laten. Toen ik thuiskwam lag Lulu keurig in bed, pyama aan, tandjes gepoetst. Swip lag met een koptelefoon op naar muziek op zijn iPhone te luisteren en moest alles nog doen. Maar goed, daar ben je puber voor.
Lulu heeft een drukke week achter de rug op de filmset in Castricum. Ze is moe, maar ze vond het toch ook erg leuk om in een film te spelen.
Vandaag was ze vrij, en zijn we samen naar cafe de Pels gegaan voor koffie en warme chocolademelk. Ze zegt dat ze later in de Pels wil werken net als Fleur, Lulu’s favoriete barmeisje.
Ik wilde kaartjes kopen voor een concert van Meschiya Lake in Paradiso. Lulu werd boos toen bleek dat ik daar met S. naar toe zou gaan. Later zei ze dat ze toch niet boos was, maar gewoon moe. Ik heb haar beloofd dat ik haar, als ze iets groter is, ook een keer mee zal nemen naar Paradiso.
In bed vraag ik haar of ze wel eens droomt.
Ja, dat doet ze.
‘En herinner je je die droom dan?’
‘Soms.’
‘Wat droom je dan?’
‘Weet ik niet meer. Droom jij wel eens van mama?’
‘Nee, nog altijd niet. Jij?’
‘Ja, één keer.’
Ze laat me een tijdje wachten. Dekt eerst konijn toe.
‘Ik was de deur uitgelopen.’
‘Hier thuis?’
‘Ja. En toen was ik alsmaar rechtdoor gelopen.’
‘En waar was ik?’
‘Jij was gewoon thuis papa.’
Ze kijkt me ernstig aan.
‘En toen kwam ik bij een heuvel en daarop was een kasteel. Bij de poort stonden een haas en een schildpad, maar die lieten me door.’
En was mama daar.’
‘Ja. En ik mocht blijven logeren.’
‘Woonde ze in het kasteel.’
‘Ja. Maar ze was dood. Er woonden allemaal dooie mensen, maar die kende ik niet. Ze zaten aan tafels. Het waren allemaal meisjes, net als mama.’
Ondertussen wurmt ze een elastiekje uit haar haar.
‘Mama zat te praten en grapjes te maken met een van die meisjes, en toen zei ze dat ik mocht blijven logeren.’
‘En heb je dat ook gedaan?’
‘Dat weet ik niet papa, want ik werd wakker.’
Ze vertelt ook nog dat ze Bibian een keer heeft gezien in een huis aan de overkant, liggend in een ziekenhuisbed, toen ik aan het koken was.
‘Maar dat heb je me helemaal niet verteld.’
‘Nee papa.’
‘Durfde je dat niet?’
‘Nee.’
‘Waarom dan niet?’
‘Dat weet ik niet. Heb jij mama nog wel eens gezien.’
‘Eén keer, in een raam bij de geitenboerderij in het Amsterdamse bos, toen ik stuiterde van de koorts, weet je nog wel?’
‘O ja.’ Ze weet het nog.
‘Doei!’ zegt ze plotseling. Zo maakt ze ook altijd een einde aan onze telefoongesprekken.
‘Moet ik weg?’
‘Ja. Ik ga slapen.’
‘Ben je moe?’
‘Ga nou maar, papa.’
‘Slaap lekker.’


donderdag 16 mei 2013

Energie


Ik kan mijn energie niet kwijt. Er gebeurt zoveel. Lulu speelt in een film, er wordt een documentaire over haar gemaakt, ik ben uitgenodigd iets te komen vertellen over Bibian en mijzelf in het televisieprogramma Recht uit het Hart, Valentijn gaat net wel, of net niet over dit jaar; hij doet vreselijk zijn best, maar ik moet er bovenop zitten, ik krijg hem ’s morgens zijn bed niet uit en ’s avonds zijn bed niet in, hij wil niet meer altijd doen wat ik zeg, hij vecht mijn gezag aan maar durft nog niet goed, ik gun het hem van harte maar ik wil ook dat hij doet wat ik zeg, hij was woedend dat hij geen schone broek had om aan te trekken, dat ik de was niet had gedaan, dat al zijn broeken in de was zaten, maar dat bleek helemaal niet zo te zijn, ze lagen gewoon door zijn kamer verspreid, op, achter en onder zijn bed, stomme puber, lieve Valentijn, ik heb mijn contract getekend met mijn uitgever, het is nu officieel, we hebben taartjes gegeten om het te vieren, Swip heeft één dag meegelopen met de avondvierdaagse, toen had hij het wel gezien, hij is twaalf geworden, zit in die rare fase na de cito-toets, heeft een andere tijdsbeleving, is afscheid aan het nemen en aan het anticiperen tegelijk, doet ineens gel in zijn haar en gebruikt nieuwe woorden, ik vind dat het goed met hem gaat, hij heeft al maanden geen woedeuitbarstingen meer, als hij boos is trekt hij zich terug op zijn kamer, hij is veel redelijker en benaderbaarder geworden; het is ook niet niks allemaal, Lulu wil op voetballen, paardrijden doet ze niet meer, ze wilde actrice worden, maar na een paar dagen filmen wist ze het niet meer zo zeker, twee films tegelijk is ook wel een beetje veel, maar het kwam nou eenmaal zo uit, alles gebeurt altijd tegelijk, ik heb eindelijk de afdruk die ik heb laten maken van die prachtige foto die Joost van je heeft gemaakt voor het omslag van je boek laten inlijsten, maar ik mag hem van Lulu niet ophangen omdat ze er zo verdrietig van wordt, ik ook, maar ik wil het toch, ik wil verdrietig zijn, je missen, de pijn voelen, en ik wil het je allemaal zo graag vertellen, dit en nog veel meer, het stormt in mijn hoofd, ik reed naar huis vanuit Groningen, het regende, ik draaide Queens of the Stone Age en reed heel hard, wilde zo graag bij je zijn, thuis komen en je alles vertellen, er gebeurt zoveel, maar je bent er niet, O lieveling waar ben je toch, hoe moet dat nou, Bibian, ik kan mijn energie niet kwijt.

maandag 13 mei 2013

Auditie


Lulu heeft vandaag auditie gedaan voor een televisiefilm. Ze heeft al vaker auditie gedaan, maar deze keer heeft ze de rol ook gekregen. Ze was licht teleurgesteld dat het niet de hoofdrol is, maar ze vindt het toch heel leuk.
Nu wordt er niet alleen een documentaire over haar gemaakt, maar gaat ze ook nog zelf acteren. Op school volgt ze al een tijdje dramalessen. Ze zegt dat ze later actrice wil worden.
Er zijn vier draaidagen de komende twee weken. Ik realiseerde me dat ik haar dan moet brengen en halen, en dat ik dus van alles moet gaan regelen.
Ik zei dat ik het rooster graag op tijd wil hebben omdat ik alléén ben met drie kinderen. Omdat mijn vrouw dood is. Ik wilde het niet zeggen, maar ik zei het toch.
Hoe zeg je zoiets. Ik wilde het een beetje achteloos laten klinken, omdat ik geen zin had in vragen of meewarige of begripvolle blikken. Alsof het eigenlijk heel gewoon is.
‘Ja hoor, zondag aanstaande is geen probleem, ik vraag het alleen omdat mijn vrouw dood is en ik dus een oppas moet regelen.’
Ik wilde niet zeggen: overleden of gestorven. In mijn familie overlijden we niet. We gaan dood, leggen het loodje. Een enkeling sneeft.
Gestorven vond ik veel te dramatisch klinken.
Ik voelde de brok in mijn keel alweer opkomen.
Omdat ik de regisseur toevallig kende, kon ik er aan toevoegen: dat wist je misschien nog niet, dat Biban dood is.
Hij wist het wel.
‘She’s got the part!’ zei hij enthousiast, waardoor het gesprek een andere wending kreeg. Er moesten wat vragen beantwoord, afspraken gemaakt.
Samen fietsten we terug naar huis. ‘Wat zou mama trots op je zijn geweest, Lulu,’ zei ik vechtend tegen mijn tranen.
‘Ja papa.’
‘Vind je het jammer dat het niet de hoofdrol is.’
‘Beetje... Hoeveel geld denk je dat ik ermee ga verdienen.’
‘Geen idee. Vind je dat belangrijk?’
‘Ik hoop dat het meer is dan Swip.’
Swip heeft in een reclamefilmpje gespeeld en van de opbrengt een nieuwe iMac gekocht.
‘Ik weet het echt niet. We zullen het ze vragen.’
‘Krijg ik volgende keer wel de hoofdrol?’
‘Vast en zeker. De meeste acteurs beginnen met kleine rolletjes.’
‘Nu speel ik in twee films.’
Daarna zegt ze niet veel meer. Ze zit een beetje te dromen bij mij achterop de fiets. Ze heeft een lange dag gehad, maar ze heeft gekregen wat ze wilde.

donderdag 9 mei 2013

Twaalf


Morgen wordt Swip 12 jaar. Opnieuw vieren we zijn verjaardag in Meerle. Hij ligt boos in bed omdat ik zijn iPhone heb afgepakt.
‘Ik wil dat je gaat slapen Swip, morgen wordt een lange dag.’
‘Hoezo? Dat slaat helemaal nergens op.’
‘Gisteren heb je tot ver na twaalven op je iPhone gezeten.’
‘Niet waar.’
‘Wel waar.’
‘Ik ben om elf uur gaan slapen.’
‘Half twee zul je bedoelen.’
‘Dat kan niet.’
‘Ik heb op de klok gekeken Swip.’
‘Ik wil mijn iPhone.’
‘Wat hebben we je vorig jaar ook alweer gegeven?’
‘Een iPod.’
‘O ja. Die ben je verloren he?’
‘Dat weet je toch papa. Die ben ik op schoolreisje kwijtgeraakt.’
Hij is zijn boosheid meteen vergeten.
‘Wil je morgen eerst taartjes eten met kadootjes, of zal ik eerst boodschappen doen voor het ontbijt?’
‘Eerst boodschappen doen.’
Ik had er niet aan gedacht dat het vandaag hemelvaartsdag was. Alle winkels waren dicht. Gelukkig hadden we nog wat restjes van de afgelopen dagen voor het avondeten. De kinderen willen eieren met spek voor het ontbijt, maar dat moet dan wel eerst gekocht worden.
Morgen komen er twee vriendinnetjes en twee vriendjes uit Swip’s klas logeren. Met een beetje geluk blijft het mooi weer.
We hadden bezoek: S. met haar twee dochters. Het was ontzettend gezellig, maar nu zijn ze weer weg.
Meteen kwam mijn verdriet opzetten.
Ik zei tegen Lulu dat ik Bibian zo miste dat het pijn deed. Nu zegt zij het ook.
‘Papa, het doet pijn.’
Ze heeft tranen in haar ogen.
'Waar heb je pijn?'
‘Ik mis mama.’
‘Wil je vanacht bij mij slapen.’
‘Dat weet ik nog niet.’
‘Zie maar. Van mij mag het. Zullen we nog even beneden samen op de bank bij de haard zitten?’
Op mijn laptopje klik ik willekeurig wat filmpjes open: Emma Peel in de oefenruimte, vlak voor Bibian ziek werd. Ademloos kijken we samen naar stukjes repetitie en gesprekken over de arrangementen. Wat zien we er gelukkig uit. Ik was allang vergeten dat die filmpjes er waren. Naamloze mapjes op mijn laptop, die eerst van Bibian was. Onze liedjes waren toen onze enige zorg. Hoe krijgen we ze zo goed mogelijk op de nieuwe cd.
Een ander filmpje. Optreden in de Nieuwe Anita in Amsterdam. Bibian duidelijk zeer trots met haar nieuwe Hägstrom basgitaar.
‘Doet het nog pijn?’
‘Ja.’
‘Het is onze pijn Lulu. Die kan niemand ons afnemen.’
Ik breng haar naar boven en lig nog even bij haar en Swip, die een kamer delen.
We zijn ook verdrietig omdat de vakantie alweer bijna voorbij is. In Meerle lijkt de tijd wel stil te staan, het is hier zo volmaakt rustig en idyllisch.
Iets zegt me dat het misschien wel de laatste keer is geweest.



zondag 28 april 2013

Dood

Ik word almaar ouder,
ouder dan jij, de kinderen:
kom, zeg eens wat,
dooie,
of zwijg desnoods,
maar doe niet zo onmenselijk.
Ben je me al vergeten,
- je grijnst,
het is weer mei,
ontdooi maar snel,
meisje in je sprei,
één gouden ring,
aan ieder oor een bel,
- je veinst,
ik stierf niet in julij.
Och lieveling,
als ik, alweer voorbij,
de stomme dagen tel:
jij kunt het weten,
over de grens, een lijk,
doods.
Mooie
boel is dat;
en ik word almaar kouder,
ouder.

Mei

 
Als je depressief of verdrietig bent moet je bananen eten, zegt Swip. Daar zit een stof in die je hersens weer nieuwe energie geeft.
Ik ben niet depressief. Wel verdrietig, maar ik geloof dat ik het helemaal niet erg vind om verdrietig te zijn.
Bibian is negen maanden dood. Opnieuw ben ik met mijn gezin in Meerle in België. Een jaar geleden waren we hier ook; onze laatste vakantie als compleet gezin.
Het waren de laatste weken voordat de kanker Bibian het leven definitief elke glans ontnam. Met de moed der wanhoop namen we hier samen onze laatste liedjes op, filmden we onszelf, maakten we fietstochten en wandelingen met de kinderen en vreeën we nog zo’n beetje. Vreemde en gelukkige dagen.
Swip vierde zijn verjaardag met vriendjes; dat zullen we dit jaar ook doen.
Ik luisterde met F. naar de opnamen die we anderhalf jaar geleden in zijn studio maakten met ons bandje Emma Peel. Bibian was net met haar eerste – zeer zware – chemokuur begonnen. Je hoort hier en daar aan haar stem dat ze moe is. Moe maar vastberaden. Ik weet niet wat ons bezielde om toch die derde cd te willen maken; waar we de energie vandaan haalden.
Maar het resultaat valt niet tegen. Ik denk dat onze laatste onze beste gaat worden. De komende weken hoop ik de opnamen af te ronden, en nog voor de zomer alle liedjes met F. te mixen.
Die laatste acht maanden van ons leven stonden buiten de chronologische tijd. Ik geloof niet dat ik ooit zo intens leefde. Eerder zo gelukkig was. Juist de dreiging van pijn en dood, van het naderende einde van ons samenzijn, het tijdelijke tegenover het eeuwige, die totale onzekerheid van elk perspectief maakte het leven simpeler dan ooit. Iedere minuut met Bibian was er een. De tijd werd stroop, stond nagenoeg stil. De klokken sloegen ver en traag, de uren werden eindeloos uitgesmeerd. Alles leek om ons te draaien.
En toch waren we niet naïef: we wisten dat het eindig was. Regelden alle regeldingen, namen onbeholpen afscheid van elkaar.
Ik dacht dat dit het was. Het leek mij hoogmoedig nóg meer van het leven te verwachten.
En nu is het plotseling weer mei; de eerste winter is voorbij. De kinderen zijn uitgelaten, vrolijk. Ik ben verdrietig, maar toch niet ongelukkig.
‘Deze keer moest je niet huilen papa,’ zegt Swip. Ik schrok ervan. Inderdaad, ik moest niet huilen toen ik ons busje parkeerde, onze tassen naar binnen droeg, de bedden opmaakte, het eten kookte.

woensdag 24 april 2013

De Weduwnaar


Het weduwnaarschap bestaat voor een groot deel uit het ontplooien van managersactiviteiten. Ik beheer de overvolle agenda van drie sociaal goed ontwikkelde kinderen, en moet ondertussen ook mijn eigen afspraken en verplichtingen zien na te komen. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik af en toe een steekje laat vallen.
’s Middags ben ik Lulu’s privé-taxi voor het brengen en halen naar vriendjes, vriendinnetjes, muzieklessen of andere aktiviteiten (de jongens fietsen Godzijdank tegenwoordig zelf). In de weekeinden zijn er de verjaarspartijtjes waarvoor eerst kadootjes gekocht moeten. Lulu heeft over het algemeen zeer specifieke ideeën over wat ze haar vriendinnetjes wil geven, de klasgenootjes van Valentijn en Swip vragen steevast ‘geld’. Meestal voor een computergerelateerd spel. Eigenlijk heb ik een hekel aan het geven van geld, ik vind het van weinig fantasie en inlevingsvermogen getuigen, maar soms komt het me ook wel goed uit.
Er moeten boodschappen gedaan, wasjes gedraaid en uitgehangen, de kat moet een pilletje en een drankje vanwege een blaasontsteking. Er zijn tienminutengesprekjes op de basisschool en langere gesprekken op de middelbare.
Er moet eten gekookt, afgewassen, er moeten schoolboterhammetjes gesmeerd. Valentijn moet met zijn huiswerk geholpen, Swip moet met hel en verdoemenis gedreigd als hij mijn computer hackt of manipuleert. De kinderen moeten hun tanden poetsen, op tijd naar bed, gecontroleerd worden op illegale iPodjes en iPad’s onder de dekens, of lezen na tienen. Er moet veel gepraat en geknuffeld en nog meer gepraat.
Als ik Bibian niet zo miste, en de aanleiding niet zo verdrietig was, zou ik mezelf een gezegend mens noemen.
Ondertussen probeer ik ook nog iets van een privéleven te hebben. Ik schrijf aan een roman, probeer mijn blog bij te houden, componeer liedjes, neem zanglessen en doe af en toe optredens in mijn eentje.
Ik verwaarloos mijn vrienden, omdat ik – zeker door de week – de energie niet kan opbrengen voor etentjes of ander sociaal gedrag, en hoop maar dat ze nog een beetje geduld met me hebben.
Daarnaast probeer ik af en toe met mijn vriendinnetje S. af te spreken. Dat kan bijna alleen onder schooltijd omdat we allebei kinderen hebben die natuurlijk voorgaan. Ik ben al heel blij als we samen haar hondje R. hebben uitgelaten en even op een bankje aan het water hebben gezeten.
Op een gekke manier ben ik ook heel gelukkig met mijn nieuw verworven onafhankelijkheid. Zeker als ik in mijn eentje in mijn busje naar een kerkje in Holysloot rijd om daar op te treden voor bekenden en onbekenden.
Het maakt me gelukkig en verdrietig tegelijkertijd. Ik denk dat het één ook niet zonder het ander kan.
Een mensenleven.


maandag 22 april 2013

Boos


Lulu zegt dat ze actrice wil worden (én danseres, pianist, zangeres, schrijver en dierendokter) en ze wordt op haar wenken bediend: er wordt een film over haar gemaakt. Over een meisje dat haar moeder verliest en hoe ze daarmee omgaat. En over de speciale band die ze met haar knuffels heeft; konijn in het bijzonder.
Het wordt een soort half gespeelde documentaire.
De regiseuse heet Ronja (een tot de verbeelding sprekende naam) en het wordt haar eindexamenfilm.
Ik vind dat Lulu het bewonderenswaardig goed doet. Ze is zeer goed in staat te zeggen wat ze denkt, en ze maakt van haar hart geen moordkuil.
Toen ik liet doorschemeren dat ik iets met S. had was ze woedend en dat liet ze merken ook. Een week of twee lang sprak ze nauwelijks tegen me.
‘Lulu, ik vind dat je je haar moet wassen.’
‘Hmmm.’
‘Doe je het zelf of zal ik het doen.’
‘Hmmm.’
‘Kom nou Lulu, anders wordt het veel te laat.’
‘Hmmm.’
‘Heb ik je iets misdaan?’
‘Hmm hmm.’
‘Kun je je misschien uitspreken.’
‘Hmmm.’
Ze zit met haar benen opgetrokken en haar amen om haar knieën op haar bed. Ze kijkt me niet aan.
‘Ben je boos op me.’
‘Ja.’
‘Vanwege S.’
‘Hmmm.’
Dat haren wassen kan morgen ook wel, denk ik bij mezelf. Ik wacht op wat er komen gaat.
‘Vind je haar mooier dan mama.’ Ze praat heel zacht.
Ik klim naar boven en kom bij haar zitten. Ik mag haar niet aanraken.
‘Vind je haar liever dan mama.’
Ik zeg niets. Wat moet ik zeggen.
We zitten een tijdje samen op haar bed. Ik dek haar toe, geef haar een kus en doe het licht uit.
‘Slaap lekker meisje.’
‘Hmmm.’
De volgende morgen lijkt ze het vergeten te zijn. Tot ik aan het ontbijt vraag of ze nog boos op me is. Ze schakelt heel snel.
‘Ja.’
Ze weet in elk geval precies welke gezichtsuitdrukking daarbij hoort. Mokkend doet ze haar jas aan; weigert een vest aan te trekken ondanks de kou.
‘Jij bent heus niet de baas over mij hoor.’
Ik vind van wel. Uiteindelijk gaat ze ermee akkoord dat ik haar vest in haar schooltas doe. Voor alle zekerheid...
Als ik haar ’s middags ophaal van school wil ze een vriendinnetje meenemen.
‘Je was toch boos op me.’
‘Nu niet meer papa.’
De hele middag is ze vrolijk en uitgelaten.
Maar zodra het vriendinnetje is opgehaald is ze weer boos. Ze komt toch bij me zitten in de keuken terwijl ik het eten maak.
‘Heb je zin in pasta?’
‘Hmmm.’
Het duurde een week of twee. Toen was het over.
‘Ben je niet meer boos op me.’
‘Nee.’
‘Waarom dan niet.’
‘Weet ik niet papa.’
Nu kunnen we Bibian weer gewoon samen missen.