dinsdag 2 maart 2021

 

 


 

In oktober 1965 gingen mijn ouders, toen 29 en 30 jaar oud, Kees ten Holt (1935 - 1990) en Ursula Roth (1934 - 1981) uit elkaar. Mijn moeder nam mij (5 jaar oud) mee naar Israel, om zich met mij in de nieuwe heilstaat te vestigen in kibboets Lahav in de Negev. Mijn ouders schreven elkaar dagelijks, en al snel werd duidelijk dat ze moeilijk zonder elkaar konden. De volledige correspondentie (in ca. zeventig brieven) is bewaard gebleven.
(afl. 22)

 

Amsterdam, 15 november 1965, Kees

Lieve Oersoela,

nauwelijks heb ik m’n vorige brief op de bus gedaan, of ik zit je alweer te schrijven. Het is nu half acht. Ik zal je zo nu en dan wat vertellen, en zo eens in de paar dagen m’n brief sturen. Ik heb net gegeten met Jan en Froukje. Ze vroeg een boterham te leen en toen heb ik haar maar uitgenodigd. Ze is en voelt zich een beetje een outsider in dit huis, omdat Jan en ik zo goed met elkaar overweg kunnen. Ik probeer haar wat meer te betrekken bij het huishoudelijk gebeuren. Zo nu en dan vraag ik haar op de koffie. Zij apprecieert dit wel, geloof ik. Vanavond had ze zich mooi gemaakt voor het een of ander, toen ik haar vroeg of ze het voor mij had gedaan kleurde ze zichtbaar. The battle of the sexes. Waarom? Waarom kunnen mannen en vrouwen niet gewoon met elkaar leven? Zonder frustraties en toch min of meer kuis. Ik bedoel niet preuts, maar kuis.
    In m’n laatste brieven staan achter veel zinnen vraagtekens. Misschien weet jij zo hier en daar het antwoord. Het liefste zou ik in mijn brieven aan jou tot een soort gesprek komen.
    Ik ga dadelijk koffie drinken bij Daniëlle. Dan ga ik corrigeren en daarna naar Hans en daarna naar bed en dan is er weer een dag voorbij en dan komt er weer een nieuwe enzovoorts. Is dit leven waard geleefd te worden? Ik ben niet dodelijk óngelukkig, zeker niet gelukkig, meer indifferent, maar dat is in feite al negatief.
    Ik moet ophouden met volleyballen. Ik heb het te druk. Ik moet tijd overhouden om te studeren, na te denken en te schrijven. Dan maar niet volleyballen. Ik ga wel bij een van m’n chauffeurs na de Engelse les autorijles nemen. (tegen normale betaling) Ik houd ervan naast m’n intellectuele besognes wat manuaal te doen. Morgen eet ik bij de Hobijns. (Joop wil m’n zoomlens lenen) en woensdag bij Jan en Janneke. (van Wensveen, vrienden van mijn ouders, KtH) Ook voor de film heb ik eigenlijk geen tijd. Afstuderen moet maar het belangrijkste zijn. Bij jou is het nu kwart voor negen. Klaas ligt in bed. De zon ging hier onder als een enorme gloeiende bal achter de nieuwe torenflats in Osdorp. Heb jij het ook gezien?
    Het is hier prachtig weer, maar koud. De Russen sturen vorst, sommige sloten en plassen zijn bedekt door een dun laagje ijs. De laatste bladeren zijn gevallen. Het is winter. Mijn kachel brandt en verwarmt de twee kamers met daarin mij en de twee poezen. De Beatles zingen heel opgewekt ‘You’re gonna loose that girl’ en ‘why she went she wouldn’t say’. De grootste zonde die ik jegens mezelf bega is roken. Ik rook als een ketter. Herinner jij je dat blauw met gele kleedje dat Moesje nog eens heeft geknoopt? Dat vond ik in de kelder onder de poep van Marie en de psychopaat. Ik heb het grondig gereinigd. Nu hangt het te drogen bij de kachel. Ik zal het voor m’n bed leggen. Misschien uit piëteit. En waarom niet? Tot morgen, slaap goed.

    I.S. (interscriptum) Vind je het vervelend als ik je zoveel schrijf?
    P.I.S. (post-inter-scriptum) Ik ben m’n rode ballpoint kwijt en ik moet corrigeren. In dat opzicht ben ik nog niets veranderd.
    P.P.I.S. (post-post-inter-scriptum) Kees.

Lieve Ursula, nog even. Het is nu half elf, ik heb koffie gedronken bij Daniëlle en heb daarna gecorrigeerd. Als ik niet sterf aan longkanker, wie dan wel? Vrouwen: laat een vrouw merken dat je haar leuk vindt en ze zal het leuk vinden. Laat het haar (te) veel of (te) vaak merken en ze wordt coquet en krijgt kuren. Wees onverschillig en ze komt achter je aan. Heb ik jou soms te veel zekerheid gegeven? Ik vind het geen leuk spel. Op den duur tenminste niet. Nu ga ik naar Hans. Tot morgen.

Toch nog even. Het is nu kwart voor een. Ik ben net terug. Hans van Rij, Jan Fontijn, Joost Mathijsen en ik waren bij Hoppe. (voor mij de 2e maal sinds jullie weg zijn). We hebben druk gepraat en het was erg gezellig. We hebben het ‘plan’ gemaakt met kerstmis met z’n allen naar Londen of Parijs te gaan. Het plan is leuk. Als het doorgaat nog leuker. Ik wil een vrouw, liefst jou.
Kees.

dinsdag 16 november
Lieve Ursula, het is half vijf ’s middags. Vanmorgen, vlak voor ik naar school ging lag je brief van donderdag 11 nov. in de bus. Ik begrijp hoe moeilijk je het hebt op het ogenblik, hoewel je laatste brieven iets minder in mineur zijn dan die daarvoor. Ik vind het alleen moeilijk om ze precies te interpreteren. Je schrijft veel over feitelijkheden en omstandigheden, maar niet zoveel over wat je denkt en voelt. Is dit een bewuste poging om je gevoel niet te laten gaan, of voel je op het ogenblik niet zo veel? Mijn gevoelens ten aanzien van jouw toestand zijn een beetje ambivalent. Aan de ene kant hoop ik natuurlijk dat je het goed kunt aanpakken allemaal en dat je je kunt aanpassen, maar omdat we elkaar beloofd hadden eerlijk te zijn, schrijf ik je toch dat ik ook hoop dat je je níet zult aanpassen en dat je je zult realiseren dat je plaats hier is, en niet daar. Ik voel geen triomfantelijkheid als je schrijft dat het niet zo goed gaat, maar wel een bevestiging van mijn idee dat jij en Klaas inderdaad hier horen en daar niets te zoeken hebben. Straf alsjeblieft mijn eerlijkheid niet door mij niets meer te laten merken van je eventuele twijfel of verdriet. Als jullie (of beter gezegd jij) werkelijk willen blijven, dan kan ik niet anders dan hopen dat het goed zal gaan en jullie het naar je zin hebben.

Het is nu nacht, kwart over twaalf. Ik lig in bed. Ik ben erg moe en kwaad en gedeprimeerd. Ik heb het gevoel dat ik gedeeltelijk ‘have lost my way’, niet ‘forever’ hoop ik. Je moet het niet erg vinden dat ik je dit schrijf. Ik wil tegen iemand eerlijk kunnen zijn. Ik moet me hier voortdurend tegen iedereen groothouden. Ik ben wel flink, d.w.z. ik doe normaal wat ik doen moet, maar ‘mijn hart huilt’. Dit is geen poging tot pathos, maar ik schrijf je nu wat ik nú voel. Er zijn ook momenten dat ik me goed voel en blij ben, en dat schrijf ik je ook.
    Ik zal zien of ik voor Klaas een fiets kan krijgen. Praat er nog maar niet over met hem, want het kan wel even duren voor ik er een heb en dan duurt het minstens nog een maand voor hij aankomt.
    Liefje, ik ga nu slapen. Morgen verstuur ik deze brief. Moet ik jou ook minder schrijven, of minder vaak versturen met het oog op je situatie in Lahav? Schrijf me dit en probeer op sommige van mijn vragen te antwoorden. Ik denk aan jullie. Ik weet niet precies wat ik wil. Ik weet niet precies wie ik ben, maar hij wenst je alles wat goed en prettig is.
Kusjes voor jou en Klaasje,
Kees.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten