Hardwerkende Nederlander
Ik ga met S. naar een arts van de Jellinek die hem onderzoekt om te beoordelen of hij in aanmerking komt voor een spoedindicatie voor een nieuwe detox. De afspraak is om half elf, om half twaalf staan we weer buiten. S. voelt zich niet lekker en gaat direct naar huis, ik ga eerst nog even boodschappen doen. Er is thuis van alles op, en geen van mijn kinderen neemt de moeite om uit zichzelf iets aan te vullen. Waarom doe ik dit? Geen idee, ik doe het gewoon omdat het erbij hoort. Waarbij dan? Bij de dingen die ik nu eenmaal doe, ik vermoed vanuit een soort verantwoordelijksgevoel.
Dochter heeft liefdesverdriet en wil even uithuilen. Ik was eigenlijk bezig een opera te componeren, maar dochter heeft aandacht nodig. ‘Wat ga je doen vanavond?’ vraag ik.
‘Naar een terrasje met vrienden.’
‘Drink je niet teveel, de laatste tijd?’
‘Ja, maar ik word gek als ik alleen thuiszit. Ik heb echt afleiding nodig.’
‘Je moet niet elke avond zoveel drinken, meisje.’
‘I know.’
Ze vertelt over een gesprek, de vorige avond met twee studenten van de kunstacademie die ze ergens had ontmoet. Maar het gaat niet om die studenten, ze wil gewoon even bij haar vader op de bank zitten. Ik hoef niets te zeggen of haar raad te geven, ze wil alleen maar dat ik luister en er ben.
Ik ben er.
Ik fiets door de regen naar een basklarinettiste die ik ken om advies over hoe je een basklarinet als een didgeridoo zou kunnen laten klinken, hoe het dan zit met de boventonen - een basklarinet produceert alleen oneven boventonen - en hoe ik dat zou kunnen noteren. We praten over muziek, literatuur, over onze kinderen.
Weer thuis vraag ik me af hoe ik S. het beste kan helpen om de komende dagen geen ketamine te gebruiken. Hij ligt in bed en ziet er niet gelukkig uit, ik denk niet dat hij nu op een preek van mij zit te wachten.
Ik zit op de bank en laat mijn gedachten de vrije loop. Ik probeer na te denken over een tekst voor een liedje dat ik voor mijn band The Loop Dogs aan het schrijven ben.
Oudste zoon roept me naar zijn kamer om te zeggen dat hij het moeilijk vindt om mij om geld te vragen wanneer hij boodschappen doet voor het avondeten van S. en hemzelf wanneer ik bij mevrouw Janssen ben.
‘Dat hoeft toch niet?’ zeg ik. ‘Stuur me gewoon een tikkie, natuurlijk hoef jij zijn eten niet te betalen.’ S. heeft zelf geen geld omdat zijn volledige weektoelage naar zijn dealer gaat, bij wie hij een schuld van enige honderden euro’s heeft opgebouwd.
‘Ja, maar dat vind ik dus moeilijk,’ zegt oudste zoon. ‘Kun je het niet gewoon zelf naar me overmaken? Bijvoorbeeld tien euro als ik de boodschappen heb gedaan?’
Dat lijkt me redelijk, al vraag ik me af hoe ik dat moet betalen als dit vanaf nu elke dag is. Maar goed: S. wordt hopelijk straks weer voor acht weken opgenomen in de Jellinek, en het idee is dat hij daarna eindelijk - met hulp van therapie bij het N. P. I. - zijn leven weer op de rails krijgt.
Ik heb me voorgenomen honderd dagen elke dag een stukje van tenminste vijfhonderd woorden te produceren als een soort voorstudie voor een nieuw te schrijven boek. Meestal lukt me dat in een uur, en dan nog redigeren. Een vergaarbak van materiaal, dat ik mogelijk kan hergebruiken, en ook gewoon om mijn pen te oefenen, kilometers te maken. Ik las ergens dat de Amerikaanse componist John Zorn ooit een heel jaar lang lang elke dag een stukje schreef, een kleine compositie, en dat hij die stukken daarna eindeloos gebruikte voor allerlei verschillende doeleinden.
Op donderdagen rijdt ik naar Groningen om de laatste jaren voor mijn pensioen een enkele geïnteresseerde student iets over componeren te vertellen en wat daar zoal bij komt kijken. Ik weet niet of de wereld behoefte heeft aan componisten, maar ik doe het graag, en bovendien is het mijn voornaamste bron van inkomsten. Op zaterdagen geef ik les aan de schrijversvakschool, waar ik ongeveer hetzelfde doe, maar dan met iets oudere en over het algemeen iets beter gemotiveerde studenten, maar dan over schrijven.
En elke dag, zeven dagen in de week, schrijf ik aan mijn opera, noot voor noot, maat voor maat. Zoals alles dat ik maak, doe ik dat in de hoop iets moois toe te voegen aan het vele dat er al is, een andere, hopelijk originele blik te tonen op hetzelfde, want uiteindelijk is het nieuwe meestal niet meer dan een variatie op het oude, maar als het goed is wel een persoonlijke variatie. En als je die gedachte serieus neemt, en je je naar eer en geweten van je taak kwijt, met inzet van je volledige persoonlijkheid, bestaat er soms de mogelijkheid dat er onder jouw handen iets ontstaat waar anderen nog lang plezier van kunnen hebben.
Wordt de wereld daar beter van? Misschien. Dient het de economie? Daar heb ik geen zicht op, ik weet niet niet wat dat is: economie.
Kun je het bovenstaande als ‘werk’ omschrijven? Wie het weet mag het zeggen. Werk, een lastig te definiëren begrip. Ik voel me altijd ongemakkelijk zodra het gaat over de hardwerkende Nederlander. De hardwerkende Nederlander, c’est les autres.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten