zaterdag 18 oktober 2025

 


AA-Drank

S. ligt al de hele dag in bed, ziek van de nawerking van de ketamine. Hij mag op vrijdag en zaterdag bij mij slapen op voorwaarde dat hij dan niet gebruikt, maar daar houdt hij zich niet aan, daarvoor is hij al veel te ver heen.
    ‘Ga je nog boodschappen doen?’ vraagt hij, ‘kun je dan misschien AA-Drank voor me meenemen?’ AA-Drank, paracetamol en een warme kruik, ik geef het hem allemaal.
    ‘Steek je je niet in de schulden, zolangzamerhand?’
    ‘Wel een beetje, ja.’
    ‘Hoeveel dan?’
    ‘Driehonderd euro.’ Ik vrees dat het misschien veel meer is.
    ‘Wie heeft je dat dan voorgeschoten?’
    ‘Mijn dealer.’
    ‘En hoe betaal je hem terug?’
    ‘Van mijn weekgeld.’
    S. krijgt wekelijks een vast bedrag van budgetbeheer om boodschappen van te doen.
    ‘Maar dan kun je geen boodschappen meer doen?’
    ‘Ik eet thuis ook bijna niets meer. Ik heb sowieso geen honger als ik gebruik.’
    Ik geef hem een nieuwe kruik en trek de deur van zijn kamer achter me dicht zodat het net lijkt of hij er niet echt is, of dit niet echt gebeurd. Gisteravond laat stond S. in zijn onderbroek in de keuken om thee te maken. ‘Gaat het weer een beetje,’ vroeg ik. Hij kon nauwelijks antwoorden. 'H-h-h-het k-komt wel weer goed. St-straks wordt ik opgenomen.’ Als ik naar hem kijk, vind ik het moeilijk er in te blijven geloven. Hij is zo ver weg, en tegelijk zo dichtbij. Ik probeer Bibian aan te roepen en mijn eigen moeder, die moeten ook maar eens hun invloed aanwenden, als ze nog ergens zijn, maar ik geloof er niet echt in. Was er maar iemand die ik kon bellen, iemand die me kon vertellen wat ik moest doen, een reddende engel. Maar ik weet niemand, ken niemand. Dus bel ik de crisisdienst maar.
    ‘Het gaat om mijn zoon, mevrouw.’
    ‘Geboortedatum?’
    ‘Ik maak me echt grote zorgen, ik snap niet waarom hij niet wordt opgenomen.’
    ‘Hij staat op de wachtlijst meneer, meer kunnen we niet doen.’
    ‘Kunt u zien hoe lang dat nog gaat duren?’
    ‘Ik verwacht niet heel lang meer, twee of drie maanden hooguit.’
    ‘Over twee of drie maanden is hij dood, mevrouw. Hij gebruikt tussen de drie en vijf gram ketamine per dag en hij eet niet meer.’
    ‘Ik raad u aan maandag zijn behandelaar te bellen.’
    ‘Welke behandelaar? Van Fact, van Jellinek of van het N.P.I.?’
    ‘Ik wens u veel succes. Fijne avond.’
    Oudste zoon heeft deze week vier tentamens en wil daarom absoluut niet dat S. bij ons logeert. Dat had ik hem ook beloofd, alleen weet ik nu niet meer of ik het nog wel kan waarmaken. Ik kan S. toch moeilijk morgen ijskoud de deur wijzen? Aan de andere kant wil ik niet opnieuw gedwongen worden zijn therapeut, behandelaar en verzorger te zijn. Het groeit me boven het hoofd en het helpt ook niet: hij gebruikt gewoon toch, het maakt niet uit wat ik zeg of doe, alleen professionele hulp kan hem misschien nog redden.
    ‘Ik wil hem niet kwijt,’ zeg ik tegen oudste zoon, die me niet hoort omdat hij met een koptelefoon op wiskunde zit te doen. ‘Ik hou van hem.’ 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten