L.
Ik wandel met mijn oud student L. door Amsterdam. Zij woont en werkt alweer tien jaar in New York, in Manhattan, heeft eigenlijk alles gedaan wat ik niet heb gedaan. Als ze in Nederland is voor familiebezoek zien we elkaar meestal wel even, en verder houden we contact via de app. Ze verdient haar geld als geluidstechnicus in de studio en bij concerten, en maakt ook zelf muziek. Toen S. tweeënhalf jaar geleden een zelfmoordpoging had gedaan en ik haar daarover vertelde, ze kent mijn kinderen en onze situatie, zei ze zonder daarover te hoeven nadenken: stuur hem maar naar mij. Hij mag blijven zolang hij wil, ik heb ruimte genoeg in mijn huis. Dat is goed voor hem, nieuwe lucht, weg van alles wat hem tegenhoudt. Hij is welkom.
S. realiseerde zich gelukkig dat dit een geweldig aanbod was, en bleef uiteindelijk zes weken in New York, waarvan twee weken helemaal alleen, omdat L. met haar musicerende vriend mee op toer in Europa was.
‘Hij moet wel goed voor m’n katten zorgen, kan ik daarvan op aan?’ vroeg ze. Dat kon ik haar garanderen. S. heeft misschien issues, maar hij is volstrekt betrouwbaar.
Twee maanden geleden is S. haar opnieuw gaan opzoeken in Manhattan, dit keer samen met zijn vriendin.
L. vindt Amsterdam mooi. Ze komt zelf uit Dokkum en kent de stad niet goed. We wandelen onder het Rijksmuseum door langs de violist van de vier jaargetijden, ik wijs haar de plek waar Peter R. de Vries is doodgeschoten en dan via de Leidsestraat naar Luxembourg aan het Spui waar we een Twaalfuurtje nuttigen. Ik mopper wat over de teloorgang van de stad, maar zij ziet het heel anders. Ze vindt Amsterdam een optimistische stad en mij veel te negatief. ‘Er hangt hier een goeie energie,’ zegt ze stellig.
‘Maar het gaat toch ontzettend slecht met de wereld?’
Ook dat is ze niet met me eens. ‘Ik weet zeker dat het allemaal veel beter gaat worden. Juist omdat we nu op een dieptepunt zitten, kan het alleen maar beter gaan.’
Geen speld tussen te krijgen.
We bezoeken het Begijnhof dat tegenwoordig minder vrij toegankelijk is en waar je alleen nog mag fluisteren, maar L. vindt het prachtig. ‘Wat een mooie stad hebben jullie toch.’
Bij rederij Kooij waar ik ooit werkte als rondvaartfotograaf steken we via de Nes door naar de Ouderzijds en dan naar de Nieuwmarkt. Ik wijs haar op slot Bommelstein, maar Marten Toonder kent ze niet.
‘Wat een positieve uitstraling heeft Amsterdam,’ zegt ze steeds maar weer. ‘Ik zou hier best willen wonen.’
Ik vertel haar over een demonstratie een paar dagen geleden bij mij om de hoek op het Museumplein tegen asielzoekers waarbij de Hitlergroet werd gebracht, maar het maakt geen indruk op haar. Via de Zeedijk, langs Nam Kee komen we bij het Victoria hotel waar ik haar op het kleine huis wijs waar het hotel omheen is gebouwd. Publieke werken heeft ze niet gelezen, maar goed, ik zelf ook niet.
We slenteren over de Herengracht en de Keizersgracht, langs de schrijversvakschool waar ik lesgeef en langs het huis van Louis Andriessen waar ik een tijdje les kreeg.
‘Zou je hier echt willen wonen?’
‘Ik denk het wel. Amerika is sowieso geen land om kinderen te krijgen. Amsterdam is echt een van de mooiste steden die ik heb gezien.’
Ik begin nu zelf ook enthousiast te worden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten