vrijdag 1 mei 2020





De prins en de zegelring - Afl. 44
Klaas ten Holt


Hoofdstuk 17 - Waarin Willem en Thom de la Roche een nachtelijk gesprek in een torenkamer van het kasteel voeren.
Het regent dat het giet in La Roche. Van tijd tot tijd ritst het hemeldak open en wordt het kasteel beschenen door een grillig patroon van wit licht dat wel van achter de inktzwarte duisternis lijkt te komen. Na enkele seconden volgt een dof gerommel dat langzaam wegsterft. Alleen in de toren waar ridder Willem zijn kamers heeft, branden nog kaarsen. Verder is alles donker. Twee mannen zitten aan tafel. Ze praten en drinken bier.
    ‘Dat weet je zeker? Een kistje juwelen?’ zegt de ene.
    ‘Ik heb het van de rentmeester van het klooster van Saint-Hubert zelf,’ verzekert de ander, ‘met maar een paar soldaten in burger om geen argwaan te wekken. Hij wil tien procent voor de informatie.’
    ‘Als het waar is, zal ik hem zeker goed belonen,’ zegt de ander op een toon die het tegendeel lijkt te suggereren, ‘maar het lijkt me niet erg waarschijnlijk. Zo stom kan iemand toch niet zijn?’
    ‘Volgens de rentmeester doen ze het al jaren zo. Tot nu toe is het altijd goed gegaan, en ze sparen er de kosten van een gewapend escorte mee uit.’
‘Hm. Inderdaad wel iets voor die gierige monniken om daarop te bezuinigen. Volgende week vrijdag zeg je?’
    ‘Ze vertrekken vroeg in de ochtend, om aan het eind van de middag in Marche te kunnen zijn.’
    Willem staat op, loopt naar het raam en staart de zwarte nacht in.
    ‘Verraden door je eigen rentmeester,’ mompelt hij. ‘Waar moet dat heen met de wereld? Zoiets zou jij toch nooit doen, Matthis?’
    Matthis voelt dat hij een kleur krijgt. ‘Natuurlijk niet, heer.’
    ‘Wij kennen elkaar al bijna ons hele leven. Als kleine kinderen speelden we al samen. Weet je nog, Matthis?’
    ‘Ja zeker, heer.’
    ‘Mijn God, wat een streken haalden we uit! En altijd draaide jij er voor op, een plezier dat we hadden.’
    ‘Ja, heer.’
    ‘Maar goed, die overval. hm, nu ja, wat hebben we te verliezen. Goed werk Matthis.’ Ridder Willem schenkt de glazen nog eens vol en de mannen klinken. ‘Ik ga zo mijn kanariepietje voeren,’ zegt Willem met een knipoog als Matthis zijn glas heeft geleegd, ‘sluit jij beneden af als je weggaat?’
    ‘Jawel heer.’
    Eenmaal alleen blijft Willem nog een tijdlang somber voor zich uit staren. Het onweer is nu vrijwel recht boven het kasteel. Onweer in de winter: geen goed voorteken, denkt hij bij zichzelf. Hij neemt een laatste slok uit zijn glas, staat op en haalt een sleutel tevoorschijn die hij aan een ketting om zijn nek draagt. Daarmee opent hij een metalen kistje dat op het kabinet achter zijn bureau staat. Behalve enige documenten bewaart hij daarin een bos met diverse grote en kleine sleutels. Hij opent een deur die verborgen zit achter een met goud gestikt roodfluwelen gordijn. Deze geeft toegang tot een smalle trap naar een hoger gelegen verdieping. Op een dienblad op zijn bureau staat wat er over is van zijn avondmaal. Hij pakt het op, schuift het gordijn opzij en bestijgt langzaam de treden. Bovenaan de trap is een zware met ijzer beslagen eikenhouten deur. Willem schuift de grendel opzij, steekt één van de grotere sleutels van zijn bos in het slot en draait twee maal om. Met zijn schouder duwt hij tegen de deur, die toegang geeft tot een ruime ronde kamer met twee kleine getraliede ramen waarvan er één uitkijkt op de Ourthe, en het andere, dat vlak onder het plafond tussen twee zware steunbalken geplaatst is, op de binnenplaats. Een grote luchter met twee rijen kaarsen verlicht het vertrek dat verwarmd wordt door een aangenaam vuur in de open haard. Langs de wanden staan enige goed gevulde boekenkasten en een dressoir. Op een donkerbruin gebeitste lange houten tafel liggen nog veel meer boeken gestapeld. Er staat een hemelbed met daarnaast een stoel met daarop ook weer boeken. Op de vloer liggen diverse tapijten en voor de open haard staat een met leer bekleedde fauteuil met voetenbank en kussens.
    ‘Zo, broertje, je zult wel honger hebben,’ zegt Willem wanneer hij het vertrek betreedt. Hij zet het dienblad met het eten op het dressoir en doet de deur weer op slot.
    ‘Ik moet toegeven dat ik trek begon te krijgen,’ zegt een opgeruimde stem uit de fauteuil bij de haard. ‘Je was druk zeker?’
    ‘Altijd, broertje, altijd.’
     ‘Mag ik je wat inschenken, of moet je meteen weer weg?’ Thom de la Roche staat op uit zijn fauteuil, legt het boek dat hij aan het lezen is met de rug naar boven op een van de brede armleuningen en loopt naar het dressoir. Hij schenkt twee glazen port in en houdt ze even tegen het licht van de kaarsen in de luchter. Hij dekt voor zichzelf en wijst zijn broer een stoel tegenover hem aan de andere kant van de tafel. ‘Je ziet er uit of je zorgen hebt, Wim. Of ben je alleen vermoeid?’
    ‘Eet, broertje, eet,’ zegt ridder Willem. ‘Zorgen? Ach, zorgen.’ Een tijdje zitten de tweelingbroers zwijgend tegenover elkaar terwijl Thom eet.
    ‘Je klinkt weer zo triest Wim. Ik vind dat je er de laatste tijd vermoeid uitziet, dat is wel eens anders geweest. Je hebt nu toch alles wat je wilt?’
    ‘Ik?’ zegt ridder Willem somber, ‘alles wat ik wil?’ Een enorme donderslag klinkt recht boven de toren.
    ‘Ja natuurlijk. Je hebt alles waar je recht op meende te hebben: het kasteel, de titel, je bent de machtigste en meest gevreesde man uit de hele omgeving.’
    ‘Gevreesd, dat wel. Gevreesd en gehaat.’
    ‘Maar dat is toch precies wat je wilde?’ Thom kijkt zijn broer verbaasd aan.
    ‘Ik weet het,’ verzucht Willem. ‘Eerst dacht ik dat ik onaantastbaar was, ik was voor niets en niemand bang; Willem de la Roche, alleen het uitspreken van die naam bezorgde de mensen koude rillingen.’
    ‘De gevreesde roofridder in zijn onneembare rotskasteel!’
    ‘Lach me maar uit, maak me maar belachelijk.’
    ‘Ik lach niet. Ik bewonder je, heus. Ik respecteer je. Ik keur je daden natuurlijk af, maar toch heb ik respect voor je, voor je grenzeloze ambitie. En ik hou ondanks alles van je, van mijn jongere broertje dat door vader zo slecht behandeld werd.’
    ‘Zwijg daarover.’ Willem staat op en begint met grote passen door het vertrek te ijsberen.
    Thom gaat verder met zijn maaltijd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten