woensdag 20 mei 2020





De prins en de zegelring - Afl. 63
Klaas ten Holt


Hoofdstuk 23 - Waarin Lambert zijn keukenhulp mist en een daad stelt.

‘Nu kan ik alles weer zelf doen,’ moppert Lambert in zijn keuken. ‘Alléén omdat Nicolò zo nodig dat stomme lied moest spelen. Had ik het hem maar nooit geleerd.’ Hij werpt een blik op Ivars vioolkoffer die rechtop in een hoek tegen de muur staat. Eeuwig zonde, denkt hij bij zichzelf. En nou zit hij opgesloten in de kerker in plaats van hier bij mij achter een lekker glaasje port. Hij schenkt zichzelf nog maar eens in.
    De beste hulp die ik ooit heb gehad... een harde werker... gevoel voor koken... vrolijk type... nooit te beroerd om een glaasje mee te drinken… verdrietig staart hij in zijn glas. Straks boodschappen doen in Marche... had gezellig kunnen zijn... moet ik nu ook in m’n eentje doen. De keukendeur gaat open en het hoofd van de wacht komt binnen.
    ‘Günther,’ zegt Lambert somber, ‘drink jíj dan tenminste een glaasje mee?’
    ‘Nooit onder diensttijd.’ Hij geeft Lambert een knipoog terwijl hij snel een kruk bijschuift.
    ‘Hoe lang kennen wij elkaar nou al?’ vraagt Lambert als hij nog een glas heeft ingeschonken. ‘Dertig jaar toch zeker wel?’
    ‘Zoiets. Lang in elk geval. Toen Willem en Thom...’ bij het uitspreken van die laatste naam werpt hij onwillekeurig een blik op de deur achter zich, ‘nog kwajongens waren, mooie tijden waren dat, wat jij, Lambert?’
    ‘Thom en Willem,’ antwoordt de kok peinzend. ‘Daar zeg je wat. Ik vraag me wel eens af waarom ik hier nog altijd ben.’
    ‘Ik deze week voor het laatst,’ zegt Günther op gedempte toon. ‘Ik ga terug naar mijn familie in Aken. Mijn broer is overleden en zijn vrouw heeft hulp nodig op de boerderij.’ ‘Ik wil wel dat je het vóór je houdt,’ voegt hij er dringend aan toe. ‘Ik heb het tegen niemand gezegd en dat ga ik ook niet doen. Vrijdagmorgen wandel ik in alle vroegte de poort uit en dan ziet niemand deze jongen hier ooit nog terug. Verschwunden!’
    ‘Op je gezondheid,’ zegt Lambert mistroostig tegen de soldaat.
    ‘En als ik jou een goede raad mag geven...’ Günther werpt nogmaals een blik op de deur achter zich, ‘dan zou ik hetzelfde doen. Iemand met jouw talent komt toch overal aan het werk?’
    ‘Ach Günther,’ verzucht de kok, ‘dat had ik jaren geleden moeten doen. Wat heeft dat op mijn leeftijd nog voor zin? Ik ben altijd loyaal gebleven aan de familie De la Roche, té loyaal misschien, of misschien ben ik ook wel gewoon een lafaard. Wie zal het zeggen?’
    ‘Ik zeg het niet zomaar, Lambert,’ gaat het hoofd van de wacht verder, ‘jij en ik, wij zijn hier langer dan iedereen. Wij hebben ridder Theodor nog meegemaakt, Thom meegemaakt. En nu Willem... Ik heb altijd trouw gediend, ik ben soldaat, ik doe wat me gezegd wordt. Maar nu is het genoeg geweest. Ik pak mijn biezen. Ik... Schenk nog mahl in Lambert.’
    De kok doet wat hem gevraagd wordt. Hij pakt een worst van een haak en snijdt er een paar plakken af.
    ‘Onze Willem,’ vervolgt Günther, ‘is te ver gegaan. Hij heeft zijn hand overspeeld. Dat hij hier de buurt terroriseert? Ach, daar ligt in Parijs niemand wakker van. En die tol? Wie de Ourthe over wil moet betalen: Klar! De koning vindt het niet leuk, maar hij doet ook niet erg veel moeite om er een stokje voor te steken. Maar nu heeft Willem ook nog een Hollandse kroonprins gegijzeld, samen met een Normandische gravin. Op die gravin heeft hij zijn zinnen gezet. Hij heeft haar zelfs een ultimatum gesteld: komende vrijdag moet ze met hem trouwen... of anders zal ze hangen! Hier op de binnenplaats. Zij en die Hollander! De timmerman is al begonnen een schavot te bouwen.’
    ‘Ik neem aan dat die gravin eieren voor haar geld kiest?’ Lambert laat niet merken dat hij er al van weet.
    ‘Daar zou ik maar niet op rekenen. Het is me nogal een type... ze is vastbesloten. Ik zie haar er voor aan om zonder een kik te geven een strop om haar mooie nekje te laten leggen. Dat zou eeuwig zonde zijn.’
    ‘Maar zóver zal Willem het toch niet laten komen?’
    ‘Zou je denken?’ zegt Günther. ‘Volgens mij is hij tot alles in staat. Het is hem de laatste tijd sowieso in de bol geslagen!’
    ‘Maar...’
    ‘Ik heb me laten vertellen dat er een leger van koning Lodewijk op weg hier naartoe is. Onder aanvoering van een Hollandse generaal. En niet de eerste de beste ook.’
    ‘Vanwege die prins en dat gravinnetje?’
‘Ja. Dát en die tolrechten. Het spel is uit, Willems dagen zijn geteld, let op mijn woorden!’ zegt Günther ernstig.
    ‘Hm,’ zegt Lambert mistroostig, ‘het moest er natuurlijk een keer van komen. Maar hoe weet je dat allemaal?’ Ondertussen schenkt hij de glaasjes nog maar eens vol.
    ‘Hoe ik dat weet? Ik ben niet voor niets het hoofd van de wacht!’ Met die woorden trekt hij een grote bos sleutels van onder zijn rok tevoorschijn en legt die met een plof voor zich op tafel. ‘Zo,’ zegt hij, ‘dat zit wat gemakkelijker.’
    Lambert kijkt naar Günther, kijkt naar de enorme sleutelbos en werpt een blik op Ivars vioolkoffer. ‘Nicolò...’ mompelt hij. Er dwarrelt wat stof in de lichtbundels die de drie smalle hoge keukenramen op de plavuizen vloer projecteren. ‘Günther,’ zegt hij. Langzaam begint zich in zijn hoofd een plan te vormen. ‘Dertig jaar trouwe dienst, dat is niet niks! Ik bedoel, ik kan je toch niet, dat moeten we toch...’
    ‘Een feestje?’ zegt de soldaat, ‘vergeet het maar. Ik vertrek zonder iets te zeggen. Willem zou me nooit laten gaan. Ik weet te veel van hem. Het is aardig van je, maar...’
    ‘Ik laat je tóch niet gewoon vertrekken,’ zegt de kok beslist. ‘Wacht maar eens even!’ Hij loopt naar de bijkeuken en keert even later terug met twee glaasjes op een houten blad. ‘Dit is een dertig jaar oude port, Günther, zoiets drink je niet iedere dag. Als Willem er achter komt dat ik die...’
    ‘Dertig jaar...’ zegt het hoofd van de wacht zachtjes, terwijl hij peinzend naar de donkere vloeistof in zijn glas staart.
    Lambert snijdt wat brood en ook nog een paar plakken worst erbij. ‘Drink!’ zegt hij dan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten