maandag 25 mei 2020





De prins en de zegelring - Afl. 68
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 24  (vervolg)


‘En dan het schavot,’ zegt hij tegen de timmerman. ‘Heb je het precies gebouwd volgens de instructies van ridder Willem? Als er morgen gehangen wordt, dan moet het snel en efficiënt. Ridder Willem is een man van zijn tijd, we willen hier geen Romeinse toestanden. Kun je dat garanderen?’
    ‘Jazeker,’ bevestigt de timmerman, ‘dit schavot is een wonder van vernuft. Het combineert het ouderwetse executiegevoel met de nieuwste technologische ontwikkelingen, het is als het ware afschrikwekkend en publieksvriendelijk tegelijkertijd. Geen nodeloos lijden, geen bloederig gedoe. Als u even meeloopt?’
    Matthis volgt hem en zijn knecht naar het schavot midden op de binnenplaats.
    ‘Kijk,’ vervolgt de timmerman, ‘laten we wél wezen, niemand neemt voor z’n plezier plaats op een schavot, daar hoeven we geen doekjes om te winden. Maar ik kan u wel vertellen: als ik de keuze had tussen, laten we zeggen, een bezoekje aan de tandarts en deze machine, bij wijze van spreken natuurlijk, dan zou ik het wel weten!’
    ‘Mooi apparaat hoor,’ beaamt zijn knecht. ‘Zonde om het straks weer af te moeten breken.’
    ‘De executanten, om ze zo maar te noemen, zakken met strop en al door dit luik, waar ze dan rustig eh, kunnen uithangen. Een stukje privacy waar je op zo’n moment best behoefte aan hebt, zou ik zo zeggen.’ De knecht haalt een hendel over waarop er inderdaad twee luiken naar beneden klappen. ‘En voor het publiek is het ook aantrekkelijk... en makkelijker afscheid nemen bovendien. Het is schoon, respectvol, je kunt er je kinderen mee naar toe nemen. Nee hoor, ik vond het een mooie klus, en ik denk dat we een goed stuk vakwerk hebben geleverd.’
    ‘Ik zal het aan de ridder doorgeven,’ zegt Matthis.
    ‘Moet er nog een kwastje overheen?’ vraagt de knecht, ‘persoonlijk vind ik grenen wel zo sfeervol.’
    ‘Eh, nou nee, ik denk dat het zo wel goed is. Heel erg bedankt.’ Hij gaat weer aan tafel zitten waar het ontbijt inmiddels ten einde is en men nog wat na zit te praten. ‘Dan de schoonmakers,’ zegt hij streng. ‘Ik denk dat jullie vandaag wel wat extra krachten kunnen gebruiken. Ridder Willem wil het hele kasteel tiptop in orde, dus niet alleen de gangen en de binnenplaats, maar ook alle zalen en vertrekken, de entreé en de oprijlaan. Zeg maar tegen Günther dat hij een man of twintig ter beschikking stelt.’
    ‘En de muziek?’ vraagt iemand. ‘Zijn er muzikanten geboekt voor op het feest?’
    Matthis haalt zijn schouders op. ‘Daar heb ik Willem niet over gehoord.’
    ‘Eeuwig zonde dat die Nicolò er niet meer is,’ zegt een ander, ‘wat kon die mooi spelen.’
    ‘Hij is er nog wel, alleen zit hij in de kerker,’ zegt één van de wachten.
    ‘Kunnen we hem niet... Waarom zit hij eigenlijk in de kerker?’ vraagt het meisje van de wasserij.
    ‘Dat moest van Willem. Vanwege een verboden lied dat hij gespeeld zou hebben,’ zegt Matthis.
    ‘Een verboden lied? Wat een onzin,’ zegt een ander. ‘Willem is het vast allang weer vergeten. Laat die jongen toch spelen, zonder muziek geen feest, wat jullie?’
    ‘Hij heeft wél al een paar maal om zijn viool gevraagd,’ zegt de eerste wachter. ‘Als we hem die nou gewoon vast brengen, dan kan hij zich in elk geval een beetje voorbereiden.’
    Ik vind het best,’ zegt Matthis. ‘En dan moet Willem straks maar zeggen of hij het wil of niet. Breng Nicolò zijn viool maar, ik vermoed dat Lambert die wel zal hebben.’
    Iedereen staat op behalve het meisje van de wasserij. ‘Wat een weer hè?’ zegt ze tegen Matthis wanneer ze met z’n tweeën zijn.
    ‘Ja...’ antwoordt hij. Hij voelt zich ineens opgelaten maar begrijpt niet goed waarom. Een meisje van de wasserij...
    ‘Blijf je nog even zitten,’ vraagt hij dan. ‘Of ben je druk?’
    ‘Altijd wel,’ zegt ze. ‘Ik heet trouwens Sanne. Wat een rare trouwerij hè?’
    ‘Hoezo raar?’
    ‘Nou, met dat schavot en zo. Ik hoop dat ikzelf... als het ooit zo ver komt...’
    ‘Ach, dat is allemaal politiek. Mensen als ridder Willem trouwen niet uit liefde, er staan grote belangen op het spel.’
    ‘Mijn eigen bruiloft stel ik me toch anders voor.’
    ‘Als je míj dan maar uitnodigt…’ zegt Matthis zachtjes.
    ‘Dat was ik wél van plan.’  Sanne vraagt zich af of ze hem nou leuk vindt of niet. Ze zwijgt verlegen.
    ‘Kom! Aan het werk,’ zegt Matthis dan. De verdere dag is hij druk in de weer om iedereen te instrueren en er op te letten dat alles ook precies gebeurt zoals hij zegt. Aan het eind van de middag gaat hij naar Lambert, die terug is uit Marche, waar hij boodschappen heeft gedaan. ‘Heb je alles kunnen krijgen wat je nodig hebt?’ vraagt hij bezorgd.
    Lambert antwoordt echter niet maar staart hem aan met een vreemde blik in de ogen.
    ‘Lambert?’
    ‘Ik heb alles wat ik nodig heb, en nog een heleboel méér ook,’ zegt de kok met dubbele tong. ‘M-maar dat ga ik jou niet aan je neus hangen, v-vriendje...’
    O mijn God, hij is straalbezopen, denkt Matthis terwijl een lichte paniek zich van hem meester maakt. Als dat maar goed gaat. ‘Lambert,’ zegt hij ernstig, ‘je hebt gedronken hè? En niet zo’n klein beetje ook zo te zien. Moet jij eens even héél goed naar me luisteren: jij gaat nu meteen een paar grote glazen water drinken en wat eten. Er moet nog ontzettend veel gebeuren voor morgen, en...’
    ‘Morgen?’ zegt Lambert schamper, ‘Mor-gen? L-laat me niet lachen. Ha!’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten