woensdag 27 mei 2020





De prins en de zegelring - Afl. 70
Klaas ten Holt


Hoofdstuk 25 - Een mooi plan.

Kort voor de metten worden Martijn en Cornelis gewekt in hun cellen in het klooster van Saint-Hubert. ‘Opstaan, het is tijd,’ zegt een vriendelijke monnik. Cornelis moet even denken waar hij ook alweer is. O ja: Ridder Willem, de overval. Vandaag.
    Ze volgen de monnik door de kloostergangen naar het oratorium waar ze Diederik en Louis al tussen de andere monniken zien. Na het ochtendgebed gaan ze naar de eetzaal waar iedereen aan lange houten tafels gaat zitten; twee jonge broeders serveren een klonterige pap met water en oud brood. Na het ontbijt vertrekken de monniken om zich aan hun verschillende taken te wijden. Diederik, Louis, Cornelis, Martijn en twaalf door de laatste twee meegebrachte mannen blijven achter in de eetzaal. De overval op ridder Willem wordt nog eens haarfijn doorgenomen.
    ‘Om te beginnen wil ik jullie allemaal hartelijk welkom heten,’ begint Diederik.
    ‘Wij zijn hier vandaag bijeen gekomen,’ valt Martijn hem in de rede, ‘omdat wij...’
    ‘Dank je wel Martijn,’ zegt Diederik korzelig, ‘maar is het niet beter als ik het woord voer?’
    ‘Pardon?’ zegt Martijn, ‘Van wie komt het plan voor deze overval? Van mij toch zeker? Dan lijkt het mij dus logisch dat...’
    ‘Dat kan wel wezen,’ beaamt Diederik, ‘maar dat juwelentransport was toevallig wél mijn idee. Of wou je soms beweren...’
    ‘Ik wil helemaal niets beweren, behalve...’
    ‘Ik dacht dat Cornelis hier de leiding had...’ moppert een van de aanwezigen.
    ‘Jongens! Mag ik even jullie aandacht?’ roept Louis, ‘Kunnen we dit centraal houden?’ Nu begint het hele gezelschap door elkaar te schreeuwen. Pas wanneer Diederik met zijn vlakke hand een ferme klap op de tafel geeft, houdt iedereen zijn mond. ‘Wij zijn hier bijeengekomen,’ zegt hij gewichtig, ‘verenigd door een gezamenlijk belang... namelijk het verwijderen van een rotte appel... uit onze prachtige en welvarende provincie...’
    ‘Ik dacht dat we ridder Willem gingen overvallen?’ vraagt een van aanwezigen.
    ‘Moment, moment, daar kom ik zó op,’ zegt Diederik boos. ‘Niet genoeg kan ik dan ook onderstrepen... het grote belang van...’
    ‘Jullie zouden toch twintig man meebrengen?’ fluistert Louis tegen Martijn.
    ‘Dat was ook de bedoeling, maar...’
    ‘Eén was ziek, een ander zag er op het laatste moment toch maar vanaf,’ legt Cornelis uit.
    ‘Eén had niet begrepen dat het om ridder Willem ging,’ vult Martijn aan.
    ‘Drie zijn gewoon niet op komen dagen,’ gaat Cornelis verder. ‘Tja, wat doe je er aan?’ Hij haalt zijn schouders op. Diederik praat nog een tijdje door tot Martijn er genoeg van heeft en opstaat. ‘Bravo!’ zegt hij. ‘Goed gesproken! Een applausje voor onze gewaardeerde voorzitter. Zéér verhelderend. Misschien mag ik nu even?’
    ‘Maar natuurlijk,’ antwoordt Diederik glunderend. ‘Ga je gang.’
    ‘Mannen,’ begint Martijn, nadat hij zijn keel heeft geschraapt, ‘een soldaat ben ik niet... en al helemaal geen spreker... maar wél een kleine ondernemer uit de buurt... net zoals jullie allen hier dat óók zijn...’ Een instemmend gemompel klinkt aan tafel. ‘En ik ben boos!’ Hij vouwt zijn armen over elkaar en laat zijn blik streng over de aanwezigen gaan.
    ‘En waarom ben ik boos?’ gaat hij verder. ‘Omdat ik mij in de steek gelaten voel, jazeker!’ Op dat moment gaat de deur van de eetzaal open.
    ‘Hebben jullie nog lang nodig?’ vraagt een monnik die wil gaan dweilen.
    ‘Even nog, broeder, geef ons nog een paar minuten,’ zegt Diederik, waarop de monnik weer weggaat.
    ‘Zijn wij onze koning getrouw?’ vraagt Martijn zijn gehoor.
    ‘Leve de koning!’ roept iemand.
    ‘Betalen wij altijd netjes onze belastingen?’
    ‘Nou en of! Zo is het!’ Er wordt instemmend gemompeld.
    ‘En zijn wij als hardwerkende kleine zelfstandigen niet de ruggengraat van het Frankische rijk?’
    ‘Jawel! Nou en of!’
    ‘Maar wat, zo vraag ik mij af...’ zegt Martijn dreigend, ‘wat doet koning Lodewijk eigenlijk voor ons?’
    ‘Niets!’ wordt er geroepen.
    ‘Wanneer heeft hij deze streken voor het laatst bezocht?’
    ‘Nog nooit! Schande!’
    ‘Hoe vaak hebben wij koning Lodewijk niet gesmeekt ons te verlossen van die schurk van een Willem de la Roche?’
    ‘Weg met de koning!’ piept Louis.
    ‘En daarom zeg ik jullie: de maat is vol!’ Martijn slaat met zijn vuist op tafel. ‘Als de koning onze rust en veiligheid niet garandeert, dan wordt het tijd om het recht in eigen hand te nemen!’
    ‘Goed gesproken!’ stemt zijn gehoor in.
    ‘En dat is precies waarom we hier vandaag in Saint-Hubert bij elkaar zijn gekomen: om voor eens en voor altijd af te rekenen met die vervloekte roofridder.’
    ‘Dood aan ridder Willem!’ wordt er geroepen.
    ‘Het plan is als volgt,’ gaat Martijn verder, ‘nog vóór de lauden vertrekt het lokaas...’ - gegniffel onder de aanwezigen - ‘...met onze geachte voorzitter en zijn assistent Louis op de bok in de richting van Marche. Ridder Willem is ruim van tevoren gewaarschuwd dat er vanmorgen een geldtransport van Saint-Hubert naar Marche zal vertrekken. Omdat we alleen weten dát hij zal proberen het transport te overvallen, maar we niet weten wáár hij dat zal doen, kunnen we ons niet ergens langs de weg verstoppen om hem op te wachten.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten