zaterdag 30 mei 2020






De prins en de zegelring - Afl. 74
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 26  (vervolg)


Jarik luistert graag naar zijn broer wanneer die op zijn viool speelt. Ivar speelt en speelt terwijl de uren verstrijken, af en toe stemt hij even bij, smeert wat hars aan zijn stok, of verstemt de snaren van zijn viool in twee “tritonussen”, het interval van de duivel. ‘Ik zal die Willem morgen eens de stuipen op het lijf jagen met muziek zoals hij nog nooit heeft gehoord,’ zegt hij onheilspellend terwijl hij het hout van zijn stok op de snaren laat stuiteren en krassende geluiden tussen de kam en het staartstuk van zijn instrument maakt.
    ‘Opschepper,’ zegt Jarik, maar het is duidelijk dat hij onder de indruk is. Buiten begint het al te schemeren en het zal niet lang meer duren voor het in hun cel volslagen donker is geworden.
    Opnieuw gaat de deur open. ‘Hier, jullie prak, geniet er maar van,’ zegt de cipier die twee houten nappen met een lauwe brei en een karaf water op de vloer zet.
    ‘Het is dat ik weet dat jullie precies hetzelfde te eten krijgen,’ zegt Ivar sarcastisch. De cipier bromt iets onverstaanbaars en gooit de deur van de kerker weer in het slot. In het schemerduister eten de broers hun maaltijd. ‘En dan te bedenken dat ik nu met Lambert achter een lekker glaasje port had kunnen zitten... en altijd wel drie of vier pannen op het vuur...’
    ‘Leuk dat je het even zegt,’ zegt Jarik. ‘En sorry dat ik je alleen mijn gezelschap kan bieden.’
    ‘Doe niet zo flauw Jarik, zo bedoel ik het natuurlijk niet, ik moest alleen...’
    ‘Mooie vriend, die Lambert van jou,’ moppert Jarik verder, ‘hij zal je niet even komen opzoeken... of beter nog...’
    ‘Zo iemand is het nou eenmaal niet,’ zegt Ivar. ‘Hij is zo trouw als een hond, loyaal, eerlijk, een fantastische kok, maar een held is hij niet. Daar is hij gewoon niet voor in de wieg gelegd. Bovendien: Ridder Willem staat helemaal niet toe dat gevangenen bezoek krijgen in hun kerkers. Daar is geen sprake van.’
    ‘Hij had je toch tenminste iets kunnen sturen? Een aardig briefje of zo, of een bloemetje?’
    ‘Héél grappig, Jarik.’ Ivar neemt op de tast een slok water uit de kan vóór hem op de grond. In hun cel is het nu helemaal donker geworden.
‘En hoe had hij dat moeten doen?’ zegt hij dan, ‘aan de cipiers meegeven? Je dacht toch niet dat...’
    Ze zwijgen. Ivar denkt na over wat zijn broer heeft gezegd. Hij moet toegeven dat Jarik niet helemaal ongelijk heeft. Het is inderdaad wel raar dat Lambert helemaal niets van zich heeft laten horen. Hij denkt terug aan het diner en het rood aangelopen gezicht van ridder Willem. Aan het gejoel en het geschreeuw van al die dronken kerels in de grote hal. Hoe hij tussen twee wachters werd afgevoerd. Gelukkig had Lambert zich over zijn viool ontfermd, anders had hij die zeker nooit meer terug gezien. Hij is blij dat hij zijn instrument weer heeft. Lambert heeft het keurig netjes met stok en al in de koffer terug gedaan.
    Dan herinnert hij zich plotseling de sleutelbos. Langzaam begint hem iets te dagen... Zou Lambert die soms met opzet in zijn vioolkoffer hebben gedaan? Hij kan het zich nauwelijks voorstellen. Het zouden toch niet de sleutels van...
    ‘Jarik!’ zegt Ivar opgewonden. ‘Die sleutels! We moeten...’ In het donker kruipt hij over de vloer van de kerker.
    ‘Die bos... in mijn vioolkoffer... Lambert...’ Naarstig voelt hij in het klamme stro.
    ‘Bedoel je die grote sleutelbos die jij vanmorgen hier in de hoek hebt gesmeten?’ vraagt Jarik kalmpjes.
    ‘Ja precies! We moeten...’ Op zijn knieën zoekt hij de hele cel door. ‘Kom op Jarik, help me nou zoeken!’
    ‘Rustig, rustig,’ zegt Jarik. ‘Maak je toch niet zo druk, broertje.’
    ‘Ja maar... Het is... Ik denk...’
    ‘Die heb ik hier,’ zegt Jarik vrolijk. ‘Eerlijk gezegd was ik er per ongeluk op gaan zitten. Dus als je hem nodig hebt...’ Hij rammelt met de bos.
    ‘Jarik! Die sleutels...’ Van opwinding kan hij geen woord meer uitbrengen.
    ‘Kom ze maar halen als ze zo belangrijk voor je zijn.’
    ‘Jarik...’ zegt Ivar. Op de tast neemt hij de bos van zijn broer aan en kruipt er mee naar de deur van de kerker waar hij ze met trillende handen één voor één in het slot begint te steken.
    ‘Ivar,’ zegt Jarik meewarig, ‘je denkt toch niet écht dat die Lambert van jou de sleutel van onze...’ Op dat moment hoort hij hoe Ivars sleutel het slot opendraait. Hij maakt zijn zin niet af.
    ‘Jarik...’ fluistert Ivar opgewonden. Hij duwt tegen de zware deur. Een zwak lichtschijnsel valt vanaf de verlaten gang de kerker in.
    ‘We zijn vrij…’ zegt hij zachtjes.
    Even later staan ze wat onwennig samen buiten hun cel.
    ‘Wat doen we nu?’ zegt Jarik.
    ‘Niets,’ zegt Ivar beslist. ‘We doen de deur weer op slot en wachten.’
    ‘Maar...’
    ‘We moeten op de een of andere manier Renée zien te bevrijden. Zó vroeg in de avond maken we geen schijn van kans. We wachten tot het nacht is, tot iedereen slaapt.’ Terug in de kerker bergt Ivar zijn viool netjes in de koffer en gaat dan naast zijn broer op zijn rug in het stro liggen. ‘Niet in slaap vallen,’ zegt hij ernstig. Zwijgend staren ze in het duister van hun cel naar boven.
    ‘Denk je echt dat we hier uit komen?’ vraagt Jarik.
    ‘Ik heb er geen moment aan getwijfeld,’ antwoordt Ivar. Het vochtige stro prikt in zijn rug.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten