zaterdag 9 mei 2020





De prins en de zegelring - Afl. 52
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 19  (vervolg)


‘Hihihi!’ zegt graaf Serpillière elders in het kasteel.
    ‘Stel je toch niet aan,’ zegt hertog De Grosmont. Er klinkt minachting in zijn stem. ‘Die Willem doet ons niets, hij kijkt wel uit.’
    ‘Ik wil naar huis.’
    ‘Als wij met lege handen thuiskomen, kun jij je baantje aan het hof wel vergeten, dan zijn er voor jou geen leuke feestjes meer, geen onbeperkt krediet bij de kleermaker.’
    De graaf kijkt hem verschrikt aan.
    ‘Veertig procent van alle tolopbrengsten, dat is wat de koning hebben wil. En als die schurk akkoord is, presenteren we hem de rekening van de afgelopen twintig jaar.’
    ‘Hihihi!’ huilt Serpillière.
    ‘Hou toch op, lafaard.’ De Grosmont moet zich inhouden om de graaf niet aan te vliegen. ‘We moeten hem gewoon een beetje onder druk zetten. Hij moet begrijpen dat hij die veldslag indertijd alleen heeft gewonnen omdat de koning hem heeft laten winnen, omdat het de koning op dat moment niet uitkwam. Maar dat de zaken nu anders liggen.’
    ‘A-anders?’
    ‘We moeten hem uitleggen dat als hij nu niet toegeeft, hij een leger voor zijn poorten kan verwachten dat hem het plezier in zijn fraaie uitzicht totaal zal vergallen.’
    De graaf begint weer te huilen.
    ‘Wat denk jij, Serpillière,’ de hertog balt zijn vuisten, ‘die geruchten over dat Normandische gravinnetje en die Hollandse prins, zouden die waar zijn?’ Geoffrey de Grosmont gaat aan tafel zitten om na te denken. Een uur verstrijkt. ‘Hihihi!’ klinkt het van tijd tot tijd uit een fauteuil bij de haard.

‘Lang leve koning Lodewijk!’ Ridder Willem heft zijn glas. ‘De koning! Leve de koning!’ roept men hem na. In de grote hal van het kasteel zijn de tafels in een wijde, halve kring gezet en bekleed met een fraai geborduurd blauw laken. Er brandt een groot vuur in de haard en aan alle pilaren hangen toortsen te walmen. Langs de hoge stenen muren hangen donkere kleden waarvan de afbeeldingen door het roet van de toortsen vrijwel onzichtbaar zijn geworden. Aan het hoofd zit Willem, met rechts en links van hem hertog de Grosmont en graaf Serpillière. Daarnaast zitten Matthis en de kapitein van de wacht. ‘Ik heb mijn kok persoonlijk instructies gegeven,’ zegt Willem tegen de hertog, ‘hij weet dat onze gasten de verfijnde keuken van het Parijse hof zijn gewend.’
    De Grosmont mompelt iets onverstaanbaars terwijl zijn gastheer de glazen nog eens volschenkt.
    ‘Ah, daar komen de voorgerechten!’ roept Willem enthousiast.
    De Grosmont prikt argwanend met zijn dolk in het kleine vogeltje dat men hem heeft voorgezet, maar wat hij proeft overtreft zijn stoutste verwachtingen.
    ‘Kwarteltjes uit de oven,’ legt de ridder uit, ‘met honing, bacon, salie en laurier. Een specialiteit van onze kok.’
    ‘Het is... ongelofelijk,’ stamelt de hertog.
    ‘Wat vindt u, Serpillière?’ Hij slaat de graaf aan zijn linkerzijde joviaal op de schouder. ‘Maar wat is er met uw oog gebeurd? Het is helemaal blauw en opgezwollen?’
‘Hihihi!’ antwoordt de graaf terwijl hij nerveus naar De Grosmont kijkt.
    ‘Het is niets, een ongelukje,’ zegt de hertog. ‘De graaf heeft zich... ergens aan bezeerd.’ Ondertussen kluift hij aan zijn patrijs. ‘Heerlijk, echt heerlijk!’
    Wanneer iedereen klaar met eten is en de eerste gang is afgeruimd, tikt ridder Willem met zijn dolk tegen zijn glas. ‘Hooggeëerde gasten, lieve vrienden,’ begint hij, ‘ik zal jullie niet vervelen met mooie woorden... een tafelspreker ben ik niet. Bovendien... daar de relatie met onze geliefde koning Lodewijk al vele jaren zo hartelijk en innig is, valt er ook weinig te bespreken. Laten we ons daarom verheugen in de gezondheid van onze soeverein en ons de wijn en het eten goed laten smaken!’
    Rechts en links van hem klinkt een mager applaus.
    ‘Dan heb ik nu nog een kleine muzikale verrassing: sinds enige tijd hebben wij een Italiaanse keukenhulp in dienst die ook nog heel aardig met de fiedel overweg kan. Ik zou zeggen: ga je gang, Stupido.’ Ivar is inmiddels met zijn viool midden in de kring van tafels gaan staan. Hij zet een weemoedige Ligurijnse ballade in die hij vaak in de boomgaard tijdens de olijvenpluk heeft horen zingen. De woorden kent hij niet, maar de melodie staat in zijn geheugen gegrift. Hij speelt met zijn ogen dicht, zonder krullen of tierelantijnen, de schitterende, almaar dalende melodie op de laagste twee snaren van zijn viool. Ridder Willem doet zijn uiterste best zo luid mogelijk door de muziek heen te praten, maar om hem heen verstommen de gesprekken. Alle aandacht is op Ivar gericht die helemaal in zijn spel opgaat.
    ‘Het hoofdgerecht, daar komt het hoofdgerecht!’ roept Willem. ‘Straks roepen we hem nog wel even terug voor een paar verzoekjes. Als onze gasten dat willen tenminste? Die zijn natuurlijk wel beter gewend aan het hof, niet?’
    ‘Nee, nee,’ zegt de hertog die erg onder de indruk is, ‘laat die jongen alsjeblieft terugkomen!’
    ‘Hm,’ bromt Willem, ‘je hoort het Stupido. Ga nu maar weer gauw naar de keuken.’ Ivar maakt een lichte buiging en vertrekt zonder één woord te zeggen. ‘Het joch is volstrekt onnozel,’ zegt Willem tegen de hertog, ‘maar hij schijnt muzikaal te zijn.’
    ‘Zéér,’ antwoordt deze, terwijl hij ondertussen nadenkt hoe hij het pijnlijke onderwerp van de tolrechten zal aansnijden.
    ‘Op uw gezondheid, hertog.’ De ridder drinkt zijn glas leeg en wenkt dat er meer wijn moet komen.
    ‘En de uwe,’ zegt de hertog minzaam. ‘En nu we het toch over gezondheid en welzijn hebben... de koning wil graag weten hoe het hier in La Roche met de mensenrechten is gesteld.’
    ‘Neemt u mij niet kwalijk?’ antwoordt de ridder verbaasd. ‘De... wat?’
    ‘De mensenrechten. Dat zegt u niets?’
    ‘Ik...’
    ‘In Parijs is het een rage. Aan het hof is het het gesprek van de dag!’
    Waar heeft die idioot het over, denkt Willem bij zichzelf. Probeert hij mij er in te luizen?
    ‘U heeft toch zeker wel gevangenen in uw kerkers?’ vraagt de hertog.
    ‘Ah!’ zegt Willem, die nu iets begint te dagen. ‘Had u onze kerkers graag eens van binnen willen bekijken?’
    ‘Nou... eh... het is meer dat... volgens de laatste inzichten hebben gevangenen ook rechten... en dienen zij met respect behandeld te worden.’
    ‘Pardon?’
    ‘De koning wil graag weten of er in uw kerkers wel regelmatig gegeten wordt.’
    ‘O zeker,’ beaamt Willem met volle mond. ‘Als er wat over blijft, eet iedereen wat de pot schaft. Maar u laat uw bukkenade koud worden! Ik verzeker u, zoiets hebt u nog nooit geproefd.’
    ‘Heel goed, héél goed,’ beaamt De Grosmont.   
    Mensenrechten, denkt Willem bij zichzelf, wat ze allemaal niet verzinnen tegenwoordig.
    ‘Ik eh,’ gaat de hertog verder, ‘die gevangenen van u... hoeveel zijn dat er eigenlijk?’
    ‘Oh,’ antwoordt Willem lachend, ‘dat weet ik niet precies. Een stuk of wat.’
    ‘Uitstekend,’ zegt de hertog, ‘ik bedoel maar. En heeft u daar misschien een lijst van?’
    ‘Neemt u mij niet kwalijk?’
    ‘Een lijst. Een lijst van wie er precies bij u in de kerkers zitten?’
    Hij weet het, denkt Willem bij zichzelf, of hij vermoedt het in elk geval.
‘Natuurlijk hertog,’ zegt hij met gespeeld enthousiasme, ‘ik zal kijken wat ik voor u doen kan. En ik ben blij dat onze koning zoveel plezier beleeft aan zijn nieuwe rage. Mensenrechten! Laten we daar op drinken!’ Hij gebaart dat er meer wijn moet komen. ‘Maar graaf Serpillière, u heeft helemaal niet van uw bukkenade gegeten!’
    ‘Hihihi!’ piept de graaf.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten