donderdag 7 mei 2020





De prins en de zegelring - Afl. 51
Klaas ten Holt


Hoofdstuk 19 - Waarin prins Ivar een concert geeft en een snaar van zijn viool breekt.

Die middag zijn er gezanten van koning Lodewijk in La Roche aangekomen om over de tolrechten te onderhandelen. Elk jaar stuurt de koning opnieuw een delegatie, maar Willem weigert steevast ook maar één cent af te dragen en stuurt alle gezanten met lege handen terug. Dit keer is het echter een wat grotere delegatie onder leiding van hertog Geoffrey de Grosmont, ambassadeur en vertrouweling van de koning, en graaf Serpillière, ’s konings favoriete neefje. Met een nieuwe afwijzing zal de koning geen genoegen nemen. Willem is ontzettend uit zijn humeur omdat hij wel begrijpt dat hij op een dag toch zal moeten gaan betalen. ‘Hertog de Grosmont!’ zegt hij poeslief. ‘Wat een verrassing! Wat een eer! Hoe maakt onze geliefde koning het?’
    ‘Uitstekend, dank u. Hij laat u groeten.’
    ‘Matthis, breng de hertog naar zijn vertrekken en zorg dat het de leden van het gezantschap aan niets ontbreekt,’ zegt Willem glimlachend. ‘En daarna kom je meteen naar mij toe, we hebben het een en ander te bespreken,’ voegt hij er zachtjes aan toe.
    ‘Ridder Willem,’ zegt de hertog ernstig, ‘ons bezoek zal helaas maar kort zijn, en omdat ik een dringende boodschap van Zijne majesteit voor u heb, stel ik voor dat wij vanmiddag reeds...’
    ‘Uitgesloten!’ onderbreekt Willem hem. ‘Vanmiddag heb ik het veel te druk. Maar vanavond tijdens het diner is er tijd genoeg.’
    De hertog knikt minzaam.
    ‘Hihihi!’ zegt graaf Serpillière, terwijl hij angstig om zich heen kijkt.
    Later die middag zitten ridder Willem en Matthis in de toren aan tafel.
‘Kunnen we die hertog en die graaf niet gewoon vergiftigen?’ oppert Matthis. ‘Dat gaat helaas niet,’ antwoordt Willem. ‘We zullen water bij de wijn moeten doen, deze keer kunnen we ze niet met lege handen terugsturen.’
    ‘Maar ze weten toch niet wat die tolbrug over de Ourthe ons oplevert?’
    ‘Ik vrees dat je De Grosmont onderschat. Ik denk dat hij precies weet hoeveel tol wij heffen, anders zou de koning daar niet elk jaar opnieuw over komen zeuren.’ Matthis zwijgt en kijkt zijn heer afwachtend aan. ‘Ik vraag me af wat De Grosmont nog méér weet,’ zegt Willem peinzend.
    ‘Nog meer weet?’
    ‘De gevangenen natuurlijk, uilskuiken! Het kan bijna geen toeval zijn dat nét nu wij hier een Normandisch gravinnetje en een Hollandse kroonprins te logeren hebben, koning Lodewijk zo’n zware delegatie stuurt.’
    ‘Dat is onmogelijk! Niemand weet ervan.’
    ‘Behalve ik. En jij...’ Ridder Willem blijft Matthis doordringend aankijken.
    ‘U denkt toch niet dat ik…?’
    ‘Ik denk niets, helemaal niets!’ stuift Willem op, ‘maar dat gezantschap, daar zit een luchtje aan. En als ik er achter kom dat er hier toch iemand zijn mond voorbij heeft gepraat…’
    Matthis zwijgt.
    ‘Schiet je al op met je diepgaande onderzoek naar onze nachtelijke fluiter?’ sniert Willem.
    ‘Nee, heer.’
    ‘Dat dacht ik ook al niet. Niets kan ik aan anderen overlaten, overal sta ik alleen voor.’ Hij staat op en begint woedend door het vertrek op en neer te lopen. ‘Je kunt gaan, Matthis. Ik roep je wel als ik je nodig heb.’ Matthis vertrekt zonder nog iets te zeggen, gewend als hij is aan dit soort uitbarstingen van zijn meester.
    Dat koppige gravinnetje moet mij binnenkort maar eens haar jawoord geven, peinst Willem bij zichzelf wanneer hij alleen is, dan kan die prins zo snel mogelijk uit de weg geruimd. En anders zullen ze allebei moeten verdwijnen. Hij werpt een blik op het gordijn waarachter de toegang tot de bovenverdieping is. Iemand hier op het kasteel weet het van Thom... en wil dat ik dat ook weet... maar waarom? denkt hij. Om me bang te maken? Mij? Willem de la Roche. Hij blijft staan voor het portret van ridder Theodor. Maar wíe kan het zijn? Dat onderzoek van die idioot van een Matthis gaat natuurlijk niets opleveren, die kan nog geen knoop aan z’n eigen broek naaien. Ik zal er zelf achter moeten zien te komen. Hij gaat aan het grote bureau zitten, dat ooit van zijn vader is geweest. Boven zich hoort hij zijn broer lopen. Lambert? Nee, die is veel te onnozel. Maar die Nicolò vertrouw ik voor geen cent. Hij lijkt bovendien wel wat op die Hollandse prins...

In de keuken worden ondertussen voorbereidingen getroffen voor het diner van die avond. Ivar zit met een verbeten gezicht kwartels te plukken, terwijl Lambert in een grote koperen pan staat te roeren.
    ‘Wat denk je, méér kaneel?’
    Ivar proeft en denkt even na. ‘Nee, zo is het precies goed.’ zegt hij dan. ‘Het moet gewoon even staan, dan komt het vanzelf wel op smaak.’
    ‘Hm,’ zegt Lambert met gefronste wenkbrauwen, ‘en hebben we alles voor de bukkenade?’
    ‘Ik denk het wel,’ zegt Ivar, ‘eens even kijken: 25 konijnen, amandelen, rozijnen, gember, salie, rozemarijn, saffraan... jawel, dat komt wel goed.’
    ‘We zullen die De Grosmont eens laten zien dat er niet alleen aan het hof serieus gekookt wordt.’ Lambert knipoogt naar Ivar. ‘Ziezo. Even zitten. Snurfteltje?’
    ‘Ach, wel ja, schenk maar in,’ zegt de prins. ‘Hoe laat is het?’
    ‘We hebben tijd genoeg. Je weet dat je vanavond op je viool moet spelen hè?’
    ‘Ja ja, dat wordt weer alle coupletten van De Kapelaan van Hoedelen en Ik zag een schuurdeur openstaan.’
    ‘Maakt het je veel uit wat je speelt?’
    ‘Nou, eigenlijk niet. Ik speel toch alles op mijn eigen manier.’
    ‘Ik snap niet hoe jij al die melodieën kunt onthouden.’
    ‘Als ik een liedje één keer heb gehoord... Ongeveer zoals jij met je recepten denk ik.’
    Er valt een stilte.
    ‘Dat lied laatst, waar Willem zo overstuur van was, dat was jij toch, Nicolò?’
    Ivar knikt.
    ‘Ik neem aan dat je weet wat je doet,’ zegt Lambert ernstig, ‘maar wees alsjeblieft voorzichtig. Als Willem er achter komt…’
    ‘Die komt er niet achter. Maar ik ben die nacht wél iets te weten gekomen...’ Hij buigt zijn hoofd wat dichter naar de kok. ‘Uit een klein getralied raampje, helemaal bovenin de toren floot iemand zachtjes terug, de rest van de melodie. En ik weet zeker dat het Willem niet was.’
    Lambert kijkt hem met grote ogen aan. ‘Thom!’ zegt hij, ‘dus die geruchten zijn waar. Je hebt wel lef, Nicolò!’
    ‘Lef?’ antwoordt Ivar, ‘je moest eens weten: ik deed het haast in mijn broek van angst.’
    ‘Dan heb ik alleen nog maar méér bewondering voor je. Een echte held weet ook wat het is om bang te zijn. Kom, aan het werk!’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten