zondag 17 mei 2020





De prins en de zegelring - Afl. 60
Klaas ten Holt


Hoofdstuk 22 - Waarin ridder Willem gravin Renée een huwelijksaanzoek doet en een ultimatum stelt.

Somber staart ridder Willem uit het raam van zijn werkkamer naar de rivier beneden hem. De Ourthe staat uitzonderlijk hoog, de heuvels zijn verzadigd van het vele regenwater dat de laatste weken naar beneden is gekomen. Met weemoed denkt hij terug aan die eerste weken na de dood van zijn vader toen hij zich met Matthis schuilhield in de bossen rond La Roche. Zo vrij en onbezorgd had hij zich nog nooit van zijn leven gevoeld. De eerste overvallen die ze pleegden, eerst nog met z’n tweeën, maar al snel met een groeiend gezelschap van weggelopen lijfeigenen, ontsnapte gevangenen en ander volk dat zich langs de weg bij hen aan had gesloten. Steeds brutaler en gewelddadiger hadden ze overvallen gepleegd en zich al snel een reputatie verworven als de bende van rooie Willem.
    Na de ontvoering van zijn broer Thom en de overname van kasteel La Roche had hij zich de koning te rijk gevoeld. Ridder Willem de la Roche! Wie had dat ooit kunnen denken? Niet die slappe broer van hem, maar hijzelf in de stoel van zijn vader... als heer van La Roche! Eigenlijk heeft hij alles wat hij wil: een kasteel om in te wonen, meer dan genoeg geld om onbezorgd van te leven, een gravinnetje in zijn kerkers dat hij gemakkelijk kan dwingen met hem te trouwen en een Hollandse prins die aardig wat losgeld op kan brengen. En toch… Een gevoel van naderend onheil is langzaam maar zeker al zijn handelen gaan beheersen.
    Het kasteel benauwt hem. Op de een of andere manier is het nog altijd het huis van zijn vader, zit hij op een stoel die de zijne niet is, aan een bureau dat niet van hem is. Zelfs het glas waaruit hij drinkt is van ridder Theodor geweest. En zo zijn er gaandeweg barstjes in zijn zelfvertrouwen gekomen, heeft zijn overwinningsroes plaatsgemaakt voor wantrouwen en twijfel. Van zijn ondergeschikten vertrouwt hij niemand meer, zelfs van zijn rechterhand Matthis is hij niet helemaal zeker.
    Die ochtend heeft hij gehoord dat graaf Guido, de vader van gravin Renée, op sterven ligt. Hij moet nu dus echt iets ondernemen; als hij niet vóór diens overlijden met Renée is getrouwd, kan hij geen aanspraak meer maken op zijn titel en bezittingen, en is het allemaal voor niets geweest.
    Hij heeft Renée in haar kerker bezocht om te vertellen waarom hij haar is komen halen. Hij had verwacht dat ze zou smeken en schelden, maar ze had hem alleen maar rustig laten praten en helemaal niets gezegd. Daarbij had ze hem aangekeken met een blik... het was alsof ze dwars door hem heen keek, geen haat of woede, eerder medelijden. Ze had hem volledig in verwarring gebracht. Hij was woedend geworden, over zijn woorden gestruikeld, en helemaal overstuur weer vertrokken.
    Soms droomde hij van haar. Dan gingen ze samen op jacht. Eerst moest ze niets van hem hebben, maar al snel veranderde dat, raakte ze onder de indruk van zijn kracht, zijn moed, zijn behendigheid met de kruisboog. Of hij redde haar het leven... ze werden aangevallen door rovers... de situatie was hopeloos... maar met zijn scherpe zwaard baande hij zich een bloedig pad dwars door de overvallers heen, haar handje stevig in de zijne...
    En nu is er geen tijd meer te verliezen. Hij zal haar nog een paar dagen geven, tot na de overval van komende vrijdag. En als hij eenmaal met haar getrouwd is, en haar vader gestorven, dan kan hij eindelijk deze troosteloze vochtige oude steenklomp voorgoed verlaten en zich als graaf Willem met zijn jonge bruid in haar ouderlijk huis te Normandië vestigen. Dan zal er een nieuw leven voor hem aanbreken! Geen brute roofovervallen meer, geen platte drinkgelagen. Hij zal zich door zijn jonge bruid wegwijs laten maken in het verfijnde leven van de Frankische adel. Hij zal haar laten zien waartoe hij allemaal in staat is. En dan… misschien niet meteen, maar na een poosje, langzaam maar zeker, zal ze hem in haar hart sluiten. Zal ze inzien wat een gekwetste ziel hij is. Ongepolijst misschien, maar met een gouden hart!
    Hij werpt een korte blik in de spiegel, veegt wat kruimels uit zijn snor en baard en trekt aan de bel om het hoofd van de wacht te laten komen. Onrustig loopt hij door zijn kamer op en neer. ‘Naar de kerkers, Günther,’ bromt Willem. ‘Ik wil de gravin een bezoekje brengen.’ Hij probeert zijn zenuwen de baas te blijven en een opgeruimde en doortastende indruk te maken. Lichaamstaal! denkt hij bij zichzelf. Rechtop staan, niet te dichtbij, maar ook niet te veraf en haar steeds recht in de ogen blijven kijken. Rustig spreken, niet gaan hakkelen, je kúnt het!
    ‘Wat is het warm hier,’ zegt Willem wanneer ze voor de kerkerdeur staan.
    De oude soldaat kijkt hem niet begrijpend aan.
    ‘Hrrmhmm’ zegt Willem wanneer hij de kerker binnengaat. ‘Ik wens u een heel goede morgen gravin.’
    ‘Hèhèhè,’ grinnikt het hoofd van de wacht.
    ‘Wat sta je daar nog idioot?’ blaft Willem hem toe. ‘Maak dat je wegkomt! Dit is een privégesprek!’
    Geschrokken maakt de oude man zich uit de voeten.
    ‘Neemt u mij niet kwalijk mevrouw,’ zegt de ridder hoffelijk, ‘maar goed personeel, ja ja, kom daar tegenwoordig maar eens om.’
    Renée kijkt hem aan en blijft rustig zitten op de enige stoel in haar kerker. Deze staat recht onder een klein getralied venster dat haar overdag nèt genoeg licht geeft om te kunnen lezen. Op haar verzoek heeft Willem enkele boeken laten brengen uit de bibliotheek van zijn vader.
    ‘Ik èh, wel, nou goed, het zit namelijk zo,’ begint hij. Hij kijkt haar hoopvol aan. Er valt een stilte. ‘Deze kerker is natuurlijk...’ gaat hij verder, ‘een gravin als u volstrekt onwaardig... dat wil zeggen...’
    Renée blijft hem strak aankijken.
    ‘U ziet niet wat denkt!’ roept hij vertwijfeld uit. ‘Wat ik bedoel is... U denkt dat u ziet... maar dat is niet zo! Hier... van binnen,’ Hij legt zijn hand op zijn hart. De gravin kijkt hem verbaasd aan.
    ‘U heeft mij gekwetst!’ Ridder Willem is vuurrood geworden, ‘Althans... ú natuurlijk niet... Neen! Dat spreekt voor zich. Ha! Men heeft mij gekwetst! Jawel! Ik... Ik ben... moet u weten... ik ben een ziel.’  Het is hopeloos, hij krijgt het niet voor elkaar. ‘Hrrmhmm,’ begint hij opnieuw. Hij heeft het gevoel dat hij zich beter ergens aan vast kan houden. ‘Beste gravin!’ Hij stokt opnieuw. Ik moet... ik moet... denkt hij wanhopig, ik moet me van mijn beste kant laten zien. Ik moet laten zien dat ik het méén... althans... Gevoel! Ik moet gevoel tonen. Het zweet breekt hem uit. Plotseling weet hij wat hem te doen staat.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten