vrijdag 15 mei 2020





De prins en de zegelring - Afl. 58
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 21  (vervolg)


‘Twintig man!’ barst Hendrikje uit tegen Luitenant-Generaal van Blitz wanneer ze de volgende dag verder reizen naar het hof van koning Lodewijk in Parijs, ‘van je familie moet je het maar hebben. Het is notabene om haar eigen dochter te redden!’
    ‘Ik ben zo vrij optimistisch te zijn mevrouw,’ antwoordt van Blitz opgewekt. ‘Een klein maar gedisciplineerd leger, slank afgetraind en goed in het uniform gestoken, kaarsrecht in het gelid, daar gaat iets van uit, dat heeft uitstraling.’
    ‘Ik heb het koud, geef me liever nog een deken,’ mokt de prinses.
    In Parijs worden ze op het koninklijk paleis ontvangen door de ondersecretaris van de minister van Buitenlandse zaken. ‘Helaas kan zijne majesteit de koning pas morgen tijd voor u vrijmaken,’ zegt hij glimlachend, ‘u kent dat wel: druk, druk, druk!’
    ‘Geen erewacht?’ informeert Van Blitz.
    ‘Deze keer niet mon général,’ zegt de ondersecretaris. ‘Nederland is maar een klein landje. Kom, Ik laat u naar uw vertrekken brengen, u zult wel moe zijn van de reis.’
    Vanaf haar balkon heeft Hendrikje een mooi uitzicht over de Franse hoofdstad, vergeleken waarbij Amsterdam maar een dorp lijkt. Het is een heldere nacht en bovendien windstil. Ze is nog nooit zo ver van huis geweest, maar ze voelt geen heimwee. Ze is blij dat haar vader haar deze missie heeft toevertrouwd en dat ze nu misschien iets voor haar broertjes kan doen.
‘Een klein landje,’ had de ondersecretaris gezegd. Dat gaf waarschijnlijk al aan hoeveel belang er aan haar bezoek werd gehecht. Tweehonderd man, zegt ze vastberaden tegen zichzelf wanneer ze in bed ligt. Tweehonderd! Ik ga niet weg voor Lodewijk me die heeft toegezegd.
    De volgende morgen wordt de prinses al vroeg gewekt om zich klaar te maken voor de audiëntie. Zijne Majesteit heeft het te druk om iedereen persoonlijk te ontvangen maar tussen tien en elf mag ze aansluiten in de rij bevoorrechten die voor het ochtendceremonieel zijn uitgenodigd. Hendrikje heeft geen idee wat ze moet verwachten en staat lang voor de spiegel te twijfelen. Uiteindelijk kiest ze voor iets zakelijks, dat echter ook haar uiterlijk niet tekort doet, zodat ze zowel haar charmes als haar diplomatie in de strijd kan werpen.
    De kamerheer die haar komt ophalen knikt haar bemoedigend toe. ‘Charmante,’ zegt hij vriendelijk. ‘Heeft u al wat gegeten?’
    ‘Ik... nee, ik dacht dat...’
    ‘Eet u even een broodje,’ zegt hij wijzend op een schaal die zojuist is gebracht, ‘en drinkt u ook wat. Zo’n audiëntie kan lang duren.’
    ‘En het ontbijt?’
    ‘Het ontbijt is daarna mevrouw. Zijne majesteit gaat uiterst efficiënt met zijn tijd om. Het ochtendceremonieel is voor de kleinere aangelegenheden, het ontbijt voor de ministers en de belangrijke gasten.’ Gegeneerd eet Hendrikje snel een broodje en drinkt een glas water. De kamerheer noodt haar hem te volgen.
    Ze gaan een paar gangen door en steken een binnenplaats over. Al gauw heeft ze geen idee meer waar ze is, dit is wel even wat anders dan het Amsterdamse koninklijk paleis dat haar als kind zo eindeloos groot toescheen. Personeel, ambtenaren en gasten lopen af en aan. Sommigen knikken haar vriendelijk toe, anderen verwaardigen haar met geen blik. Overal in het paleis is het één en al opgewonden bedrijvigheid. Ze komt door de prachtigste zalen en vertrekken, volgehangen met landschappen, jachttaferelen en statieportretten en met beschilderde plafonds en enorme gouden luchters, maar ook door lege kamers waar zo te zien nooit gestookt wordt en de verf van de muren bladdert.
    ‘We zijn er zo, mevrouw,’ zegt de kamerheer.
    Ze gaan een trap op, een hal door en komen dan in een lange gang die helemaal vol staat met mensen. Er wordt druk gepraat, soms gelachen en de één kijkt nog gewichtiger dan de ander.
    ‘Hier kunt u achteraan aansluiten mevrouw,’ zegt de kamerheer. ‘Na de audiëntie kom ik u weer halen.’ En weg is hij.
    Hendrikje voegt zich in de rij en voelt zich erg ongemakkelijk. Niemand lijkt enige notie van haar te nemen. Het is warm en benauwd in de slecht geventileerde gang en het ruikt er naar zweet en slechte adem. Al snel sluiten zich achter haar alweer nieuwe genodigden aan.
    ‘Pardon juffrouw, heeft zijne majesteit een goed humeur vandaag?’ vraagt iemand.
    ‘Ik zou het niet weten mevrouw, ’antwoordt Hendrikje beleefd.
    ‘Een buitenlandse. Laat maar zitten,’ zegt een ander met gefronste wenkbrauwen.
    ‘Mijn ridderorde! Ik ben hem vergeten,’ roept iemand verschrikt en spoedt zich weer weg uit de rij. Hoongelach is zijn deel. Af en toe schuift men een stukje op. Hendrikje kan niet zien of het om de hoek nog veel verder gaat.
    ‘Zo geestig,’ zegt een jongeman met een zijden waaier en een ongezonde huidskleur, die van de andere kant komt, ‘zijne majesteit is zó geestig vandaag! Hihihi!’
    ‘Dat is graaf Serpillière,’ fluistert iemand haar toe, ‘hij schijnt helemaal uit de gratie te zijn.’
    Een stukje vóór haar in de rij zakt iemand in elkaar en komt languit in het gangpad te liggen. ‘Baronesse de Malingre is onderuit gegaan,’ fluistert men, ‘het arme kind: haar eerste audiëntie! Haar moeder heeft er maanden voor gelobbyd.’
    ‘Nét goed!’ sniert iemand. Een oudere dame probeert wanhopig de baronesse met vlugzout weer overeind te krijgen, maar ze staat nog niet op haar benen of daar gaat ze alweer. Na nog twee pogingen is duidelijk dat het niet meer gaat lukken. Het arme kind is inmiddels ook niet meer presentabel. Lijkbleek en met de ogen vol tranen strompelt ze weg aan de hand van haar moeder.
    Langzaam schuift Hendrikje mee met de rij. Van om de hoek klinkt muziek: een strijkje met een klavecimbel. Ze voelt dat ze zelf ook flauw begint te worden. Het is wel duidelijk dat koning Lodewijk haar bezoek geen enkel belang toekent. Ze laat zich hierdoor echter niet van de wijs brengen. Tweehonderd soldaten zal hij haar meegeven! Voor minder doet ze het niet!
    Eindelijk schuift de rij de hoek om. Nog een meter of tien, schat ze, tot aan de koninklijke vertrekken. Een minuut of twintig als het tempo gelijk blijft. Vanaf hier verstommen de gesprekken en blijft iedereen keurig op zijn beurt wachten. Er hoort kennelijk muziek bij het ochtendritueel. Het ensemble speelt een mazurka. Ze heeft geen idee wat haar binnen te wachten staat.
Hoe dichter ze bij haar einddoel komt, hoe benauwder het wordt en hoe bedompter de lucht. Het ruikt hier bepaald onfris, denkt Hendrikje bij zichzelf. Waarom kan er niet ergens een raampje open?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten