dinsdag 19 mei 2020





De prins en de zegelring - Afl. 62
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 22  (slot)


Willem realiseert zich ineens hoe belachelijk de houding is waarin hij zit; met enige moeite komt hij overeind. ‘Mevrouw!’ dondert hij, ‘Ik geloof dat u zich niet helemaal realiseert... ik bedoel: ik doe u een aanzoek en dan trouwt u met mij! Klaar! Wat zullen we nou krijgen?’
    ‘Meneer de la Roche,’ zegt Renée kalm, ‘ik zeg het u nog éénmaal: ik trouw niet met u. Ik breng nog liever de rest van mijn leven in deze kerker door dan met u in het huwelijk te treden.’
    Ridder Willem doet zijn mond open om iets te zeggen, maar de woorden blijven in zijn keel steken.
    ‘Ik denk dat u nu beter kunt gaan, voordat u zichzelf nog meer belachelijk maakt.’
    ‘U... Ik...’ zegt de ridder, die vuurrood is geworden.
    ‘Ik wens u een fijne dag,’ zegt de gravin terwijl ze haar boek openvouwt. ‘Kunt u misschien een stapje opzij doen? U staat in mijn licht.’
    ‘In uw... Wat?!’ De ridder ontploft zowat. ‘Ja zeg, bent u helemaal! U denk toch niet... Beseft u wel tegen wie...’ hakkelt hij. ‘U moet eens even héél goed naar mij luisteren jongedame!’
    Met een zucht vouwt gravin Renée haar boek weer dicht en kijkt hem aan.
    ‘Aanstaande vrijdag heb ik in de ochtend een klein klusje op te knappen buiten de poorten van het kasteel. Ik geef u tot vrijdagmiddag de tijd om over mijn voorstel na te denken. Als u op mijn aanzoek ingaat, en daar ga ik vanuit... treden wij die middag in het huwelijk en is het feest op het kasteel. Als u echter blijft weigeren jongedame...’ en nu schieten zijn ogen vuur, ‘dan hebben wij die middag een dubbele executie op de binnenplaats. Een Hollandse kroonprins en een Normandische gravin. Romantischer kán het bijna niet!’ sniert hij, ‘Ook dán zal er die avond feest zijn op het kasteel, alleen zult u in dat geval zelf niet aan de feestelijkheden kunnen deelnemen. Ben ik duidelijk?’
    Renée kijkt hem strak aan. ‘Ik denk dat wij elkaar heel goed begrijpen ridder Willem. U wilt iets van mij dat ik u niet kan geven en daarom moet ik sterven. Ik ben daartoe graag bereid, maakt u zich maar geen illusies. Prins Jarik heeft met dit alles echter in het geheel niets van doen. Ik verzoek u dan ook om hem er buiten te laten.’
    ‘Niks daarvan!’ schreeuwt de ridder. ‘Of u trouwt met mij óf jullie hangen allebei!’
    ‘Zoals u wilt,’ zegt Renée. ‘Ik neem aan dat u begrijpt dat als de kroonprins iets overkomt, men u daarvoor ter verantwoording zal roepen. Zowel koning Lodewijk als de koning van Nederland zullen niet rusten...’
    ‘Hahaha, koning Lodewijk, laat me niet lachen,’ onderbreekt de ridder haar.
    ‘Ik geloof niet dat wij elkaar verder nog iets te zeggen hebben,’ zegt de gravin boos, ‘ik wens u nogmaals een fijne dag.’ Ze slaat haar benen over elkaar en verdiept zich in haar boek.
    ‘Denkt u maar niet...’ zegt de ridder buiten zichzelf, ‘Ik laat me echt niet... Vrijdag! Vrijdagmiddag trouwen wij! Of anders!’ Hij geeft een schop tegen de deur van de kerker waarop de sleutel in het slot wordt gedraaid en het hoofd van Günther in de deuropening verschijnt. ‘Het onderhoud is klaar,’ roept Willem.
    ‘Nog één ding, gravin: ik zal de timmerman opdracht geven op de binnenplaats vast een schavot te plaatsen met twee stroppen naast elkaar. Tot vrijdag krijgt u dan van mij een andere kamer tot uw beschikking... een hele mooie, mag ik wel zeggen... met uitzicht op de binnenplaats. Dan kunt u de vorderingen daar goed volgen... en hebt u alle tijd om aan het idee te wennen. Goedemorgen!’ En met die woorden verlaat hij de kerker.
    Renée wacht rustig tot zij de voetstappen van ridder Willem en de cipier niet meer hoort en slaat dan haar boek dicht en legt het op de stoel. Ze loopt naar een hoek van de kerker die aan de buitenmuur grenst en gaat op haar knieën zitten. Met enige moeite wrikt ze één van de grote stenen uit de muur los en legt die naast zich op de grond. Met een stuk leisteen tikt ze een paar maal op een steen achterin het nu ontstane gat. Al snel komt er beweging in de steen aan de andere kant. Vanuit de naburige kerker wordt ook deze losgewrikt. De steen wordt voorzichtig uit de muur getrokken en in het gat verschijnt – nog net te onderscheiden in het weinige licht dat het hooggeplaatste kerkerraam doorlaat – het hoofd van Jarik.
    ‘Had je bezoek?’ vraagt hij.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten