donderdag 28 mei 2020





De prins en de zegelring - Afl. 71
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 25  (vervolg)


‘Neem me niet kwalijk,’ sputtert Louis, ‘maar ik was er eigenlijk niet vanuit gegaan dat wij zelf ook aan de overval deel zouden nemen. Ik bedoel, wij hebben het plan immers bedacht, dan zou je toch zeggen...’
    ‘Ben je helemaal besodemieterd,’ roept Diederik boos. ‘Eerst de hele tijd een grote mond over die ‘struikrovers’ en dat ‘boeventuig’, en dan nu er tussenuit knijpen? Nee hoor, jij gaat gewoon mee.’
    ‘Jamaar...’
    ‘Niks aan de hand,’ zegt Diederik glimlachend, ‘ga rustig verder.’
    ‘Hm,’ zegt Martijn terwijl hij even zijn wenkbrauwen fronst, ‘waar was ik gebleven... de hinderlaag. Precies. Om het er allemaal zo echt mogelijk te laten uitzien rijden er drie man vóór het konvooi uit. Diederik en Louis zitten samen op de bok. Maar achterin de wagen, onzichtbaar van buitenaf, zitten er drie van ons verscholen, die zodra ridder Willem en zijn mannen zich vertonen met de bogen in de aanslag tevoorschijn springen. Op dat moment geeft Diederik drie korte en drie lange stoten op zijn hoorn om de rest te waarschuwen, die op zo’n honderd meter daarachter...’
    De deur van de eetzaal gaat open. ‘Kan ik al?’ vraagt de monnik met de emmer en de dweil ongeduldig.
    ‘Eén momentje nog,’ zegt Diederik.
    ‘Wie van jullie is er goed met de kruisboog?’ vraagt Martijn.
    ‘Eh nou,’ begint er een, ‘dat wil zeggen...’
    ‘Ik heb ooit wel een paar lessen gehad,’ zegt een ander.
    ‘Ik heb een schriftelijke cursus gedaan,’ zegt een derde.
    ‘Dat begrijp ik niet,’ zegt Cornelis boos, ‘er zouden drie ervaren boogschutters zijn.’
    ‘Nou ja, mijn zwager en zijn broer zouden eigenlijk meedoen, alleen...’
    ‘Hebben jullie wel eens met zo’n ding geschoten of niet?’ vraagt Cornelis streng.
    ‘Dat wel, natuurlijk.’
    ‘Dan zitten jullie in de wagen. En zorg er voor dat je de eerste keer raak schiet, want een tweede kans krijg je waarschijnlijk niet.’
    ‘Waarom drie korte en drie lange stoten?’ vraagt iemand, ‘zou het niet beter zijn om...’
    ‘Wat doet dat er nou toe?’ zegt zijn buurman, ‘het gaat er toch gewoon om...’
    ‘Centraal!’ roept Louis boos, ‘Kunnen we er allemaal even bij blijven?’
    ‘Dank je wel Louis,’ zegt Martijn. ‘Het maakt me eerlijk gezegd niet uit wat voor signaal er geblazen wordt. Als het maar duidelijk hoorbaar is, het gaat om het effect.’
    ‘Willen jullie hem niet steeds in de rede vallen?’ zegt Diederik. ‘Zo schiet het niet op.’
    ‘Als het signaal geklonken heeft,’ gaat Martijn verder, ‘stormen de rest van de mannen, die het transport stilletjes op een afstand hebben gevolgd, naar voren. De verrassing is compleet! Er volgt een korte strijd, Willem wordt in de pan gehakt, klaar!’
    Niemand zegt iets.
    ‘Ik denk... het lijkt me geloof ik wel...’ beaamt een van de boogschutters.
    ‘Vergeet niet dat wij met zijn zestienen zijn,’ vult Martijn aan. ‘Een overmacht! Willem zal zeker niet méér dan drie of vier man meenemen. Hij heeft geen schijn van kans.’
    ‘Dood aan de ridder!’ roepen ze nu allemaal. En uitgelaten vertrekt het gezelschap naar de stallen om de paarden te zadelen en de wagen in te spannen.
   
Het weer belooft nog beter te worden dan de vorige dag. De lente staat te popelen om de teugels over te nemen van de winter die zijn sombere greep op het land aan het verliezen is. Drie man nemen achter in de wagen plaats onder een grote paardenharen deken met de bogen vast geladen en gespannen. ‘Ik had nooit gedacht dat het zó gemakkelijk zou zijn om ridder Willem te verslaan,’ zegt er één enthousiast, ‘dit hadden we al veel eerder moeten doen.’
    ‘We hebben hem nog niet,’ antwoordt Martijn ernstig. ‘Niet te vroeg juichen.’
    ‘Niet zo pessimistisch,’ zegt een ander. ‘Het is een prachtige dag, we hebben een plan dat niet kan mislukken en we zijn ook nog eens in de meerderheid. Wat kan ons gebeuren?’
    ‘Nooit je tegenstander onderschatten,’ meent Cornelis. ‘Tot nog toe heeft zelfs de koning ridder Willem niet kunnen verslaan.’
    ‘Lodewijk? Laat me niet lachen,’ zegt een ander.   
    De sleutelsmid uit Marche, die ook van de partij is, haalt zijn zwaard uit de schede en keurt het lemmet door er met zijn duim langs te strijken. ‘Aan mij zal het in elk geval niet liggen,’ zegt hij grimmig.
    Martijn en Cornelis kijken gespannen de wagen en het escorte na tot het achter de eerste heuvel is verdwenen. Dan bestijgen ook zij hun paarden en volgen met de rest van het gezelschap stapvoets het karrenspoor. Het is nog vroeg in de morgen en aan alles wat groen is, hangen fijne druppeltjes dauw die het zonlicht reflecteren. De weg voert heuvel op, heuvel af, langs velden en door bossen terwijl een klein helder beekje vrolijk met ze mee huppelt. Kikvorsen maken vanaf een lelieblad of een grote waterranonkel jacht op alle soorten vliegjes, muggen, spinnetjes en wat er zoal voorbijkomt, terwijl doorschijnende blauwe libellen stil in de lucht hangen om dan plotseling weg te schieten op zoek naar een betere plek om weer hetzelfde te doen. Voorop rijden Martijn, Cornelis en de sleutelsmid. De eerste minuten zegt niemand een woord, maar het speelse lentezonnetje doet hen al snel de eigenlijke reden van hun aanwezigheid vergeten.
    ‘Hoe gaan de zaken?’ vraagt de sleutelsmid aan Martijn.
    ‘We zitten elke avond vol,’ antwoordt deze. ‘Als het zo doorgaat zullen we zelfs moeten uitbreiden.’
    ‘Het enige probleem is goed personeel,’ moppert Cornelis. ‘Waar vind je dat tegenwoordig nog?’
    ‘Ik begrijp precies wat je bedoelt,’ zegt de smid, ik ben ook al tijden op zoek naar een hulpje voor in de smidse.’
    ‘Wat je zegt,’ knikt Cornelis. Ze rijden nu stapvoets tussen hoge eikenbomen met veel struiken en kreupelhout ertussen. ‘Mooi paard heb je trouwens,’ zegt hij tegen de smid.
    ‘Jaaah... volbloedje hè,’ zegt de smid trots, ‘overgenomen van een boer hier uit de buurt. Had iemand zomaar op zijn erf achtergelaten. Een buitenkansje.’ Dan klinkt er plotseling iets wat op een hoornstoot lijkt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten