zaterdag 30 mei 2020





De prins en de zegelring - Afl. 73
Klaas ten Holt


Hoofdstuk 26 - Waarin Ivar en Jarik een nachtelijk avontuur beleven.
 

Ivar en Jarik schrikken op in hun kerker wanneer er luid op de deur wordt gebonsd. ‘Nicolò?’ vraagt een onvriendelijke stem. ‘Ja ja,’ zegt een ander, ‘we zitten goed, dit is zijn kerker.’ De sleutel draait in het slot en de zware met ijzer beslagen deur gaat open. Twee wachters verschijnen in de opening. ‘Hier: je viool!’
    Verbaasd neemt Ivar zijn viool aan. ‘Ik dacht dat...’
    ‘Morgen is het feest,’ zegt de ene, ‘je moet komen spelen.’
    ‘Maar... ridder Willem?’ zegt Ivar.
    ‘Die is je allang weer vergeten,’ zegt de andere wachter.
    ‘Vergeten? Dat denk ik niet.’
    ‘Echt wel. Er zitten er hier genoeg waarvan hij allang niet meer weet waarom hij ze ooit heeft opgesloten.’
    ‘Vaak weten ze het zélf niet eens,’ beaamt zijn collega.
    ‘Net als met dat lied van jou, de melodie beviel hem niet en hup...’
    ‘In de kerker,’ vult de ander aan.
    ‘Bereid je dus maar goed voor,’ zegt de eerste weer.
    ‘Je weet nu in elk geval wat je niet moet spelen!’ Grinnikend vertrekken de wachters weer.
    ‘Dat is vreemd,’ zegt Ivar tegen zijn jongere broer.
    ‘Wat is daar zo vreemd aan?’ antwoordt Jarik. ‘Ze willen muziek... jij speelt viool... dus vragen ze jou.’
    ‘Nee, daar moet iets achter zitten,’ zegt Ivar stellig, ‘dat kán niet anders. Ridder Willem ging totaal over de rooie toen ik dat lied speelde, je had hem moeten zien. Ik geloof nooit dat hij dat nu alweer vergeten is.’
    ‘Kom, kom, Ivar, draaf niet zo door. Denk je niet dat je de invloed van je muziek een klein beetje overschat?’
    ‘Helemaal niet,’ zegt Ivar boos. ‘Het was bovendien niet mijn eigen muziek, het was een lied van Lambert en Thom.’
    ‘Nou goed, je vioolspel dan. Toegegeven: je speelt best goed, hoor, daar niet van, maar zó goed nou ook weer niet.’
    ‘Daar gaat het helemaal niet om! Ridder Willem is alleen als de dood dat...’
    ‘Je hoeft niet boos te worden.’
    ‘Ik ben niet boos. Als je nou eerst even naar me luisterde?’
    ‘Moet je horen wie het zegt.’
    ‘Wat bedoel je dáár nou weer mee?’
    ‘Moet ik jóu dat nog vertellen?’
    ‘Ga je gang’, zegt Ivar, ‘ik luister.’
    Jarik kijkt woedend naar de grond, maar zegt niets.
    ‘Dit is nou precies waarom ik vroeger thuis mijn kamer niet meer met jou wilde delen,’ zegt Ivar.
    ‘Nou,’ antwoordt Jarik, ‘als het je hier niet bevalt hoef je alleen de cipier maar even te roepen en om een andere kerker te vragen.’
    ‘Hahaha, wat zijn we weer grappig!’
    De twee broers zitten elk zwijgend in een hoek van de kerker.
    ‘Oké, sorry Ivar,’ klinkt het na een tijdje.
    ‘Sorry Jarik.’
    Er verstrijken nog een paar minuten.
    ‘Waarom heb je dat lied eigenlijk gespeeld?’ vraagt Jarik dan.
    ‘Ik... Ik weet het niet zo goed. Het ging vanzelf.’
    ‘Vanzelf?’ Jarik kijkt Ivar ongelovig aan.
    ‘Ja, vanzelf.’
    ‘Je had Willem ook meteen kunnen vertellen wat je hier kwam doen.’
    ‘Dat is waar. Maar dan had ik Lambert nooit leren kennen, en niet over Thom en dat lied gehoord.’
    ‘Nuttige informatie als je zelf gevangen zit.’
    ‘Misschien. Toch weet ik zeker dat het allemaal niet voor niets is geweest.’
    ‘Dat zal dan een hele geruststelling voor je zijn als ik morgenmiddag op de binnenplaats kom te hangen.’
    ‘Je denkt toch niet echt dat...’ zegt Ivar geschrokken.
    ‘Dat Willem mij in leven laat als hij eenmaal met Renée is getrouwd? Nee, dat denk ik niet.’
    ‘Maar...’
    ‘Renée en ik zijn immers verloofd. Zij kan dus alléén met iemand anders trouwen als ik onze verloving verbreek. En Willem weet ook wel dat ik dat nooit zal doen, tenzij natuurlijk... als ik dood zou zijn.’
    ‘Hij heeft Thom toch ook al die jaren in leven gelaten?’
    ‘Dat is wat anders, dat is zijn tweelingbroer. En daarbij denk ik dat Thoms dagen ook geteld zijn. Willem wil zich als graaf in Normandië gaan vestigen, dan gaat hij echt zijn broertje niet meeverhuizen, dat is veel te riskant. Met Thom en mij uit de weg geruimd, kan hij met een schone lei een nieuw leven beginnen.’
    Ivar kijkt Jarik met grote ogen aan. Hij probeert zich een voorstelling te maken van zijn jongere broer: levenloos, hangend aan een touw om zijn nek op de binnenplaats van La Roche…  ‘Onmogelijk,’ zegt hij beslist. Toch loopt hem een rilling langs de schouderbladen. ‘Toen ik in Ligurië was, wist ik dat ik terug moest omdat er iets met jou aan de hand was,’ gaat hij verder, ‘dat je in gevaar was en dat je hulp nodig had.’
    ‘Ah, je beroemde zesde zintuig,’ zegt Jarik laconiek.
    ‘Noem het wat je wilt, ik wist het gewoon.’ zegt zijn broer. ‘En ik weet ook zeker dat het lot voor jou iets anders in petto heeft.’
    ‘Een hele geruststelling,’ zegt Jarik.
    ‘Ik weet het zeker,’ zegt Ivar nog een keer.
    Ze zwijgen weer.
    ‘Moet je niet studeren?’ zegt Jarik dan. ‘Je vingertjes soepel houden voor het feest van morgen?’
    ‘Als ik jóu daar een plezier mee doe.’
    ‘Ik ben wel benieuwd wat je straks gaat spelen als ik er niet meer ben.’
    ‘Zo is het wel genoeg,’ zegt Ivar boos terwijl hij de koffer openmaakt en zijn viool pakt. ‘Hé, wat is dat nou?’ zegt hij geïrriteerd, ‘één of andere idioot heeft een bos sleutels in mijn koffer gelegd.’ Met een verachtelijk gebaar smijt hij de bos van zich af. Deze raakt eerst de muur, om vervolgens met een doffe plof in het stro te vallen. ‘Zo,’ zegt hij dan. ‘Wát er morgen ook gebeurd, De Kapelaan van Hoedelen staat niet op het repertoire.’
    ‘De wát?’ zegt Jarik lachend.
    ‘Ja ja, lach er maar om,’ zegt Ivar terwijl hij aan de stemschroeven van zijn instrument draait, ‘die barbaren hier weten niet wat mooi is, het is echt bij de beesten af.’ In een razend tempo speelt hij een toonladderfiguur van zijn laagste open snaar tot aan de hoogste positie op zijn hoogste snaar en weer terug, om te zien of hij het nog niet verleerd is. Dat valt gelukkig mee.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten