vrijdag 22 mei 2020





De prins en de zegelring - Afl. 66
Klaas ten Holt


Hoofdstuk 24 - Een dag uit het leven van Matthis.

Het schemert nog als Matthis, na eerst zachtjes geklopt te hebben, de kamers van zijn heer betreedt. ‘Goedemorgen, ridder Willem,’ zegt hij voorzichtig, ‘heeft u lekker geslapen?’ Omdat Willem niet reageert, gooit hij eerst maar eens een paar blokken hout op de open haard die nog smeult van de vorige dag. Zijn meester heeft het kennelijk laat gemaakt.
    ‘Grrmmmbll,’ klinkt het vanonder de dekens.
    ‘Zal ik de gordijnen nog even dicht laten, heer?’
    ‘Zal ik de gordijnen nog even...’ bauwt Willem hem na. ‘Breng me liever een karaf water, idioot!’
    ‘Jawel heer,’ antwoord Matthis. Het is elke keer weer afwachten in wat voor stemming hij zijn meester zal aantreffen. ‘Het is zeven uur, heer. Lambert zal zó wel met het ontbijt komen. U wilde mij toch spreken?’
    ‘Ik? Jou spreken?’ bromt de ridder die nu rechtop in zijn bed zit. ‘Waarover dan?’
    ‘Hier is water, heer.’
    Ridder Willem neemt een slok en smijt de karaf woedend van zich af. ‘Dit is geen vers water! Alléén vers water! Hoe vaak moet ik dat nog zeggen!’
    Matthis doet er verder het zwijgen toe en begint de scherven aan te vegen die door het hele vertrek liggen.
    De deur gaat open en Lambert komt binnen met een grote schaal met pap, brood, kaas en twee pullen bier. Verbaasd kijkt hij van de een naar de ander. ‘Zo, hebben jullie het gezellig samen?’ zegt hij hoofdschuddend. Hij stalt het ontbijt op de tafel uit en vertrekt terwijl hij tussen zijn tanden een liedje fluit. Net op tijd realiseert hij zich dat het de melodie van Twee kleine ridders is, maar Willem heeft gelukkig niets gemerkt. Even later zitten de twee mannen zwijgend aan tafel van hun pap te lepelen. In de haard knapt een blok hout.
    ‘Er moet nog een boel gebeuren voor morgen,’ zegt Willem.
    ‘Jawel heer.’
    ‘Ik wil dat jij Thom straks zijn ontbijt brengt. Ik wil mijn broer liever niet meer zien vandaag. Maar dat leg ik je zo wel uit.’
    Matthis staat op en trekt één voor één de gordijnen open.
    ‘Daarna zet je iedereen aan het werk,’ gaat de ridder verder, ‘en ondertussen hou je een oogje in het zeil. De grote hal moet er feestelijk uitzien en ik wil het hele kasteel aan kant hebben. Je zorgt dat er morgenmiddag, wanneer ik terugkom twee kostuums voor mij klaar liggen: het rode voor de trouwerij, en het zwarte voor als... nou ja, je weet wel.’ De zon is nu ook op en zet de kamer in een feestelijk ochtendlicht. Het zou wel eens een mooie dag kunnen worden.
    ‘Daarna wil ik dat je naar de timmerman gaat en met hem het schavot inspecteert. Als er gehangen gaat worden, wil ik geen gênante vertoning. Snel en efficiënt, als het dan tóch moet gebeuren. Even voor alle duidelijkheid: de feestelijkheden ’s avonds gaan in beide gevallen gewoon dóór: er zijn uitnodigingen verstuurd, we gaan niemand teleurstellen.’ Met een grote slok bier spoelt Willem zijn laatste hap brood weg. ‘Verder wil ik dat Lambert zichzelf overtreft met het diner. Ik ga er vanuit dat het allemaal wel in orde zal zijn, maar zet hem toch maar een beetje onder druk.’
    ‘Heel goed, heer. Verder nog iets van uw dienst?’
    ‘Komt de abt morgen uit Orval voor de huwelijksplechtigheid?’
    ‘Ja, heer.’
    ‘Dat heeft hij bevestigd?’
    ‘Ja.’
    ‘Hm.’ Een tijdje loopt Willem zonder iets te zeggen door het vertrek op en neer. ‘Dan is er nog iets dat ik wil dat je voor me doet...’
    ‘Heer?’
    ‘Luister goed, Matthis: morgenochtend overvallen we eerst dat juwelentransport uit Saint-Hubert. Een routineklus. Ik neem twee man mee, meer lijkt me niet nodig, ik verwacht nog vóór het middaguur weer terug te zijn. Jij gaat dit keer niet mee, jij blijft hier.’
    ‘Zoals u wilt, ridder.’
    ‘Ik wil namelijk dat jij morgenochtend in mijn afwezigheid Thom uit de weg ruimt.’ de ridder kijkt Matthis doordringend aan. ‘Begrijp je wat ik zeg? Thom moet verdwijnen... en daar ga jij voor zorgen.’
    ‘Heer?’
    ‘Heb je daar soms een probleem mee?’ vraagt de ridder.
    ‘Nee, nee, maar...’
    ‘Dat leek mij ook al niet. Hoe je het doet maakt me niet uit, maar doe het snel, laat hem niet onnodig lijden, het is tenslotte mijn broer.’
    ‘J-jawel.’
    ‘En daarna knoop je hem in een deken met wat stenen erin en gooi je hem uit het raam in de Ourthe. Hij moet spoorloos verdwijnen.’
    ‘Ik begrijp het, heer.’
    ‘Echt moord is het niet, want voor de buitenwereld is hij immers al jaren dood. Je hoeft je dus verder geen zorgen te maken.’
    ‘M-maar waarom nu ineens?’
    ‘Dáárom! Omdat ik het zeg!’ Woedend schopt ridder Willem een stoel opzij. ‘Omdat ik niet wil dat als koning Lodewijk ons straks met een bezoekje komt vereren... en ik denk dat het daar binnenkort toch een keer van gaat komen... dat hij hier dan nóg een De la Roche aantreft, eentje met oudere rechten bovendien. Ik wil hem in mijn kasteel ontvangen als Graaf Willem de la Roche van Normandië, begrijp je? Gravin Renée is mijn vrijgeleide. Als graaf sta je boven de wet! Dan kan zelfs de koning je niets maken!’
    ‘Zal ik...’ stamelt Matthis.
    ‘Ga nu mijn broertje de rest van de pap maar brengen. Doe hem mijn hartelijke groeten. Ik verwacht overigens niet dat je morgenochtend veel tegenstand van hem hoeft te duchten, daar is hij het type niet naar. Ik ben de rest van de dag buiten en in de stallen. Salut!’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten