maandag 18 mei 2020





De prins en de zegelring - Afl. 61
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 22  (vervolg)


‘Gravin!’ begint hij net iets te hard. Hij knielt op één been en vouwt zijn handen, ergens in zijn broek scheurt er iets. Renée kijkt hem met grote ogen aan. ‘Gravinnetje,’ zegt hij teder. ‘Allerliefst... klein... gravinnetje.’ Dat voelt goed. Ja. Waarom heeft hij hier niet eerder aan gedacht? Hij stroomt over van emotie, tranen wellen in hem op: deze edele vrouwe... deze nobele, lieve, mooie... wat zal hij haar gelukkig maken! Alles zal hij met haar delen... Samen zullen ze... ja... wat eigenlijk? Paardrijden! Natuurlijk! En jagen! De wereld ligt aan hun voeten, hij had nooit gedacht dat het leven zó mooi kon zijn... eenvoudig... en overzichtelijk! Hij rijdt met haar door het groen... stapvoets... hand in hand... zijn kleine witte bruidje... haar sluier nog om... ze lacht dankbaar naar hem... haar parelwitte tandjes schitteren in de zon... en zie: een wonder geschiedt; op het gezicht van de echte gravin Renée tegenover hem breekt een glimlach door.
    Aangemoedigd gaat de ridder verder: ‘Mijn hart! Dat wil zeggen... mijn hartje. Lang heb ik u in onzekerheid gelaten... Vergeeft u mij, ik kon niet anders... Neen! Ik kom er rond voor uit; u zult wel denken... Maar genoeg daarover. Liever zeg ik: vooruit met de geit!’ De woorden komen steeds gemakkelijker, vloeien hem als het ware uit de mond. Renée kijkt hem vrolijk aan.
    ‘Een onstuimig hart klopt in mijn boezem,’ verklaart hij plechtig, ‘U kent dat wel, dat weet u best. U weet trouwens allang wat ik u ga vertellen... jawel... U laat mij in spanning. Maar nee, zegt u niets. U bent een... een kleine hartenbreekster! Dat bent u. Nu ja... ik vergeef het u. De jeugd: zó is de jeugd!’ Hij geeft haar een knipoog.
    ‘Ter zake, want ik heb nieuws voor u.’ Wat is ze mooi als ze zo naar hem lacht. Hij voelt zich twintig jaar jonger. Zijn knie doet pijn maar hij durft niet van houding te veranderen. Ze houdt ook van hem! Hij weet het zeker... Haar lach moedigt hem aan... Hij hoeft het alleen nog maar te zeggen... Hij is er bijna!
    ‘Normandische schone... Zo mag ik u toch wel noemen? Ja, ja, kijkt u maar niet zo koket. U bent mijn jachtgodin! Daar! Ik weet ook niet precies wat ik daar mee bedoel... maar zó is het! Het is net of ik u al jaren ken... en in zekere zin is dat natuurlijk ook zo. Wat een malle houding is dit toch... dat rare gekniel... maar goed, het hoort er nu eenmaal bij. U voelt de bui waarschijnlijk al hangen?’
    Zeg het dan! denkt hij bij zichzelf. Maar nóg stelt hij het uit. Hij geniet van het moment... van haar stralende gezicht... van zijn eigen mooie woorden. Voor zijn gevoel heeft hij in enkele minuten een gigantische afstand overbrugt... Hij is een ander mens geworden. Herboren. Voor het eerst heeft hij het gevoel dat hij er toe doet. Als een dergelijk wonderschoon schepsel zoals daar tegenover hem zit en hem toelacht, van hém kan houden... en daar twijfelt hij nu niet meer aan... dan... dan betekent dat immers wat, dat kan niet anders.
    ‘Hihihi!’ lacht Renée.
    Hij heeft spijt dat hij bij het ontbijt een hele pul bier heeft gedronken. Zijn blaas begint hem steeds heviger te kwellen. ‘U lacht, ik zie het heus wel!’ zegt de ridder verheugd. ‘U weet een plechtig moment tot iets vrolijks te maken. Ik waardeer dat bijzonder. Eén momentje alstublieft...’ Willem komt moeizaam overeind en knielt vervolgens op zijn andere been. Hij merkt dat zijn voet slaapt. ‘Eigenlijk best gezellig... zo met z’n tweeën... vindt u niet? Dat hadden we eerder moeten doen. Maar ach... wat praat ik toch... Welnu... daar komt -ie dan... Bent u er klaar voor?’
    Renée probeert haar adem in te houden.
    ‘Lieve gravin! En als ik dat zeg... dan weet u best wie ik daarmee bedoel. Dus nogmaals: lieve gravin...’
    Ze proest het uit. ‘Hihihi, let u niet op mij! Gaat u vooral verder, hahaha!’
    ‘U bent een brutaaltje,’ zegt de ridder, die zich licht ongemakkelijk begint te voelen. De gravin was wel érg vrolijk. Maar goed, hij was dan ook niet de eerste de beste. Hij zou alleen willen dat hij zijn blaas een beetje kon ontspannen... hij voelt zich erg ongemakkelijk zo... een klein beetje maar... dat zou ze toch niet merken? Altijd op dit soort momenten gebeurt hem dat... worden belangrijke gebeurtenissen overschaduwd door kleine lichamelijke ongemakken... Zouden andere mensen dat ook hebben, vraagt hij zich af.
‘Lief... brutaal gravinnevrouwtje...’ gaat hij verder. Een vondst! Gravinnevrouwtje! Absoluut een vondst, denkt hij trots.
    ‘Er komt een moment in het leven van een ridder dat hij aan de toekomst moet gaan denken. En met de toekomst bedoel ik... nou ja, u weet natuurlijk ook wel wat ik daarmee bedoel. Men kan nu eenmaal niet eeuwig... altijd maar... Wat ik wil zeggen is: men probeert verder te komen. Eerst ben je ridder... en op een dag... ik zeg het maar gewoon, ik draai er niet langer omheen... op een dag ben je graaf! Jawel! En waarom niet? U wilt toch ook niet de rest van uw leven in deze vochtige kerker blijven wonen? Natuurlijk niet. Zoiets is misschien aardig als je jong bent... en nog niet zoveel van de wereld gezien hebt... maar op een dag voldoet het niet meer. Dan wil je iets anders, dan wil je méér!’ Nu hij zijn blaas heeft ontspannen, voelt ridder Willem zich weer meester van de situatie. ‘Ik heb u veel te bieden,’ gaat hij zelfverzekerd verder. ‘Als graaf van Normandië zal ik eindelijk dit sombere kasteel kunnen verlaten en me in het huis van uw familie vestigen. Met u aan mijn zijde zal ik daar het leven van een Frankisch edelman leiden en dankzij het kapitaal van wijlen uw vader zal ik nooit meer financiële zorgen hebben.’
    Gravin Renée kijkt hem met open mond aan. “Wijlen mijn vader...’ stamelt ze.
    ‘Nu ja, bij wijze van spreken dan... U moet mij niet op één woord...’ zegt de ridder verstoord, ‘en dan is er natuurlijk nog de kwestie van het nageslacht... U ziet wel dat ik overal aan heb gedacht!’ vervolgt hij opgewekt. ‘Wat zal ik u gelukkig maken met een stuk of wat kleine graafjes en gravinnetjes. Ziet u het al voor u? Dat had u niet gedacht hè... van zo’n oude roofridder! Nee hoor... niets menselijks is mij vreemd. Mag ik even?’ Opnieuw komt ridder Willem overeind om van knie te wisselen.
    ‘Zo! Daar ben ik weer!’ zegt hij vrolijk. ‘Ja sorry hoor, maar ik ben nou eenmaal niet zo formeel. Lieve gravin... u raadt het al hè? Gravinneke...’
    ‘Ik neem aan dat u mij een aanzoek gaat doen?’ zegt Renée koeltjes.
    Ridder Willem kijkt haar verbaasd aan. ‘Ik? inderdaad was ik... Maar u moet mij niet steeds onderbreken!’ zegt hij boos.
    ‘In dat geval kunt u zich namelijk de moeite besparen,’ zegt Renée ijzig.
    Even is het stil.
    ‘Pardon?’ zegt de ridder dan.
    ‘U hebt mij heel goed gehoord. Bespaart u zich de moeite.’
    Ze moet natuurlijk even aan het idee wennen, denkt Willem bij zichzelf. Ze is overweldigd. Dit is méér dan ze ooit had durven hopen… ‘Ik begrijp uw verwarring,’ spreekt hij minzaam, ‘daar kan ik héél goed inkomen. Een dergelijk aanzoek... en dan nog wel van iemand als ikzelf... krijgt men natuurlijk niet iedere dag.’
    ‘Er is geen sprake van, ridder Willem.’ zegt Renée rustig. ‘Ik zal nóóit met u trouwen, zet u dat maar uit uw hoofd.’
    ‘Gravin...’
    ‘U kunt wel weer overeind komen. Sta op en vertrek, u stoort mij bij het lezen.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten