zaterdag 2 mei 2020





De prins en de zegelring - Afl. 45
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 17  (vervolg)


‘Je verbaast me Wim,’ zegt hij na een tijdje, ‘ik dacht dat je daar allang overheen was.’
    Ridder Willem werpt een woedende blik op zijn broer. ‘Je begrijpt er niets van,’ zegt hij, ‘jij weet niet hoe het is.’
    ‘Hoe wát is?’
    ‘Om altijd de tweede te zijn, niet gewenst te zijn, genegeerd te worden. Hoe hij naar me keek! Heb je daar wel eens op gelet, hoe vader altijd naar me keek? En hoe hij naar jóu keek? De vreugde, de trots in zijn ogen, Thom dit en Thom dat, maar ik? Ik was altijd te veel, overbodig.’
Ridder Willem staat voor de open haard en staart somber in het vuur.
    ‘We hebben het hier al zó vaak over gehad.’
    ‘Maar het is wél de waarheid!’
    ‘Ik heb het altijd voor je opgenomen.’
    ‘Lekker makkelijk.’ Willem draait zich om. ‘Als je toch alles al krijgt zonder er ook maar iets voor te hoeven doen, alleen omdat jij toevallig een half uur eerder geboren bent.’
    ‘Maar nu heb jij toch alles wat je wilt?’
    ‘Ja,’ zegt Willem somber, ‘maar toch voel ik me gevangen.’
    ‘Wat zeg je nou? Jíj gevangen?’
    ‘Ja, gevangen. Omdat ik geen kant op kan. Overal heb ik vijanden, zelfs mijn eigen personeel kan ik niet meer vertrouwen. En altijd het gevoel dat ik er geen recht op heb, dat alles wat ik bezit niet van mij is.’
    Thom kijkt zijn broer verbijsterd aan. Mokkend gaat Ridder Willem weer aan tafel zitten. ‘Ik zal nooit zoals jij zijn,’ zegt hij dan.
    ‘Opgesloten in een torenkamer?’
    ‘Dat bedoel ik niet.’
    ‘Maar wat bedoel je dan, broertje?’
    Willem vouwt zijn handen om zijn glas en staart somber in de donkerrode vloeistof. ‘Gewoon, de rust. Het lijkt wel of jij je nooit ergens druk om maakt. Een soort vrijheid die jij altijd hebt.’
    ‘Hoor je wel wat je zegt?’
    ‘Toch heb jij iets dat ik niet heb,’ gaat Willem koppig door. ‘Jij kon ook altijd met iedereen opschieten, zelfs Matthis vindt je aardig!’
    ‘Ach, ik weet niet. Ik neem de mensen gewoon zoals ze zijn. Ik deed er nooit speciaal moeite voor.’
    ‘Maar dat is nou precies wat ik bedoel, mij vindt niemand aardig. Ik zit gevangen in mijn eigen kasteel. Overal worden complotten tegen mij gesmeed. Altijd moet ik op mijn hoede zijn. Zelf Matthis heeft de laatste tijd een vreemde blik in zijn ogen.’
    ‘Je ziet spoken, broertje.’ Even is het stil. Het rommelt nog wel, maar het onweer is nu verder weg. Thom schenkt de glazen nog eens vol. ‘Kan ik je misschien verleiden tot een spelletje triktrak?’
    ‘Ik háát spelletjes.’
    ‘Eén spelletje? Je zult zien dat het je ontspant.’
    Willem zwijgt en staart langs zijn broer in het niets. Af en toe knapt er een blok hout in de haard. Thom haalt het spel tevoorschijn en legt de stenen op de rand van het bord. ‘Kom op, doe niet zo flauw. Eén spelletje.’
    ‘Ik hou er niet van. En bovendien win jij toch altijd.’ Willem blijft mokken.
    ‘Niet zeuren, het gaat om het spel, niet om het winnen.’ Hij schudt en werpt de dobbelstenen. Ze spelen een tijdje zonder iets te zeggen. Willem is er duidelijk met zijn gedachten niet bij.
    ‘Zó heeft het geen zin Wim, waar zit je met je hoofd?’
    ‘Ik...’
    Plotseling fluit iemand op de binnenplaats zachtjes een liedje. Of is het de wind die om de toren blaast? ‘Hoorde jij dat ook Wim?’
    ‘Ik... Wat?’
    ‘Ssst, stil!’ Weer horen ze iemand fluiten, onmiskenbaar nu. Ergens beneden op de binnenplaats fluit iemand zachtjes de eerste regels van een liedje.

    ‘Twee kleine ridders, samen in één ei…’

Verrast zingt Thom de woorden mee. Zijn broer verbleekt. Als door een adder gebeten springt hij op en trekt zijn zwaard. ‘Zie je wel!’ schreeuwt hij, ‘zelfs in mijn eigen kasteel ben ik niet veilig meer. Verraad!!’
    ‘Stel je niet aan Willem,’ lacht Thom. ‘Iemand fluit een liedje, meer niet.’ Maar ridder Willem is niet te houden. Met trillende handen opent hij met zijn loper de deur van Thoms cel en stormt briesend van woede de trappen af.
    Thom is ondertussen onder het kleine getraliede raam gaan staan en fluit als antwoord de rest van de melodie. De onbekende muzikant herhaalt de melodie nog éénmaal en zwijgt dan. Vlak daarna is te horen dat Willem, nog altijd luid ‘verraad!’ roepend, de binnenplaats heeft bereikt. Al snel beginnen ook anderen hem na te roepen en komt het hele kasteel in rep en roer.
    Thom blijft nog een tijdje onder zijn raam staan luisteren. Eén ding weet hij héél zeker: degene die floot is niet Lambert de kok, die klinkt heel anders. Maar wie dan wél? Jaren geleden heeft ook al eens een kinderstem onder zijn raam datzelfde liedje gezongen. Toen heeft hij zijn zegelring in een doek geknoopt en naar beneden gegooid. Nooit meer iets van vernomen. En nu dit… Zou men hem tóch niet vergeten zijn?
    Hij loopt terug naar de tafel om het afgebroken triktrak spel op te bergen. Pas dan ziet hij dat Willem zijn celdeur open heeft laten staan met de sleutels in het slot. Even weet hij niet wat te doen. ‘Nu! Vluchten!’ zegt een stem in zijn hoofd. Maar hij doet het niet; waar zou hij heen moeten? Ontsnappen is niet iets dat je zomaar even doet, zoiets moet goed voorbereid, en bovendien is het al laat en heeft hij zijn boek nog niet uit. Hij schenkt zichzelf nog een glas port in en gaat rustig in zijn fauteuil bij de haard zitten lezen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten