woensdag 13 mei 2020





De prins en de zegelring - Afl. 57
Klaas ten Holt


Hoofdstuk 21 - Waarin prinses Hendrikje haar eerste diplomatieke reis onderneemt.

Het sneeuwt nog altijd in de lage landen. Een statig rijtuig met vier witte paarden ervoor, begeleid door een escorte van tien soldaten rijdt in volle galop de zuidelijke stadspoort van Amsterdam uit. In de cabine zitten prinses Hendrikje en Luitenant-Generaal Agamemnon van Blitz. Ze zijn op weg naar Rouen en Parijs om hulp te vragen voor een belegering van het kasteel van Willem de la Roche. Voor prinses Hendrikje wordt het de eerste keer dat ze namens haar vader een belangrijke diplomatieke missie mag vervullen, ze is dan ook vastbesloten te slagen. Ongeduldig kijkt ze uit het raam naar het vlakke witte landschap dat traag aan haar voorbijglijdt.
    Luitenant-Generaal van Blitz praat honderduit, maar ze kan haar aandacht er moeilijk bij houden. ‘Zo’n belegering kan jaren duren hoogheid,’ zegt hij, ‘en er valt over het algemeen weinig eer aan te behalen. In het open veld daarentegen...’
    ‘Bent u wel eens in Rouen geweest, Luitenant-Generaal van Blitz?’
    ‘Agamemnon, hoogheid. Maar noemt u mij liever Menno,’ zegt hij vriendelijk. ‘Nog nooit hoogheid, helaas.’
    ‘Helaas?’
    ‘Ziet u hoogheid, vroeger kwam je als soldaat nog wel eens ergens, begrijpt u. Op de een of andere veldtocht of campagne bijvoorbeeld. Dan marcheerde je ergens heen. Je trok een vreemde stad binnen. Exotisch! Een overdaad aan indrukken. Cultuur!’
    ‘En dan regen jullie alle inwoners aan je zwaard, plunderden de hele boel en staken de fik er in?’ vraagt prinses Hendrikje.
    ‘Dat is inderdaad gebruikelijk hoogheid,’ bevestigt de Luitenant-Generaal, ‘maar desalniettemin krijg je toch een indruk, proef je iets van de... hoe zal ik zeggen? Van de sfeer.’
    ‘Maar Rouen hebt u nooit geplunderd, begrijp ik?’
    ‘Helaas, neen prinses.’
    ‘En heeft u veel van dat soort veldtochten meegemaakt, Luitenant-Generaal?’
    ‘Niet één, hoogheid.’
    ‘Maar...’
    ‘Alles vóór mijn tijd mevrouw, ik heb het allemaal slechts van horen zeggen.’ Er klinkt teleurstelling door in zijn stem.
    ‘Soldaat in vredestijd, je moet het maar treffen,’ zegt prinses Hendrikje met een zucht.
    ‘Ach, we mogen niet klagen,’ zegt de militair berustend, ‘dat staat heel duidelijk in ons contract. En het blijft een mooi beroep.’
    ‘Maar wat doet u dan zoal de hele dag met dat leger van u, als ik vragen mag?’
    ‘Marcheren,’ zegt de Luitenant-Generaal enthousiast. ‘Strak in het gelid. Vlaggenparade, defilé. Oefenen! Perfectioneren!’
    ‘En verder?’
    ‘Verder hoogheid? De uniformen bijhouden, knopen aanzetten, stijven, strijken en afborstelen. En de laarzen natuurlijk.’
    ‘De laarzen?’
    ‘Jazeker mevrouw. Poetsen, poetsen en nog eens poetsen. Mag ik u vragen hoogheid,’ de Luitenant-Generaal kijkt prinses Hendrikje veelbetekenend aan, ‘wat is volgens u het allerbelangrijkste voor een frontsoldaat in welke veldslag dan ook?’
    ‘Nou?’ zegt Hendrikje, die niet héél erg benieuwd naar het antwoord is.
    ‘U weet het niet?’ vraagt de Luitenant-Generaal triomfantelijk.
    ‘Vertelt u het mij, ik brand van nieuwsgierigheid.’ De prinses probeert een geeuw te onderdrukken.
    ‘Altijd onberispelijk gepoetste laarzen hebben! Jawel! Dat straalt discipline, rust en overwicht uit. Het brengt de vijand in verwarring.’
    ‘U bent een strateeg,’ zegt Hendrikje terwijl ze haar nagels inspecteert.
    ‘U lacht er misschien om, maar ik zweer erbij,’ zegt de militair beslist. ‘Het leer moet glimmen, anders kun je net zo lief thuis blijven. Wanneer Luitenant-Generaal Agamemnon van Blitz zijn leven geeft voor vlag en vaderland, laat dan niemand zeggen: kijk daar ligt Menno, hij had zijn laarzen wel eens mogen poetsen. Volgt u mij?’
    ‘Ik geloof dat ik even een dutje ga doen, Aga... Menno,’ zegt prinses Hendrikje. ‘Maakt u mij over een uurtje wakker?’
    De reis verloopt voorspoedig en halverwege de derde dag bereiken ze het grafelijk kasteel te Rouen. Gravin Isabella heet de delegatie welkom en verontschuldigt haar echtgenoot die ziek op bed ligt.
    ‘Hij zegt dat hij stervende is,’ zegt de gravin, ‘maar volgens mij stelt hij zich aan.’
    ‘Wat heeft hij dan?’ vraagt Hendrikje bezorgd.
    ‘Vage klachten, prinses. Hoofdpijn, buikpijn, spierpijn, angsten en zweetaanvallen. Mijn man komt al weken zijn bed niet meer uit. Ik sta hier overal alleen voor.’
    Van Blitz inspecteert ondertussen de erewacht. ‘Geen discipline, hoogheid,’ is zijn oordeel. ‘Dáár kun je geen oorlog mee winnen. Hebt u die uniformen gezien? En die láárzen? Nee, dan onze jongens!’
    ’s Avonds aan het diner valt Hendrikje meteen maar met de deur in huis. De gravin luistert beleefd, doch vertoont weinig enthousiasme. ‘Willem de la Roche? Altijd weer die Willem de la Roche. Kunnen we die zaak niet eindelijk eens laten rusten,’ moppert ze.
    ‘Gravin,’ dringt Hendrikje aan, ‘we weten zéker dat hij achter die ontvoering zit. Zoiets kunnen we toch niet over onze kant laten gaan? Wilt u uw dochter dan niet terugzien?’
    ‘Ik bid u, prinses,’ antwoordt gravin Isabella, ‘u hebt er geen idee van hoe intens ik lijd, wat ik doormaak.’ Met een gekwelde blik schenkt ze haar glas nog eens vol.
    ‘U ook nog een cidre?’
    De prinses knikt. ‘Maar samen kunnen we die schurk toch op de knieën krijgen mevrouw? Met tweehonderd Nederlandse soldaten, honderd Normandische en nog eens tweehonderd man van koning Lodewijk erbij moet het gemakkelijk lukken.’
    ‘Koning Lodewijk!’ schampert de gravin, ‘Die is al eens eerder door ridder Willem verslagen, die zal niet nóg eens zijn handen willen branden aan een zaak die voor hem geen enkel belang heeft.’
    ‘Toch wel, gravin,’ zegt Hendrikje, ‘koning Lodewijk eist al jaren tevergeefs zijn deel van Willems tolopbrengsten op. Tweehonderd soldaten zal hij er heus wel voor over hebben.’
    ‘Om opnieuw verslagen te worden?’ onderbreekt de gravin haar. ‘Dat leger van hem had indertijd geen enkel plan. Ze dachten dat ze vanzelf wel zouden winnen, Daar moet u mijn man eens over horen!’
    ‘Dat zal ditmaal anders zijn mevrouw,’ zegt de prinses zelfverzekerd. ‘Deze keer wordt het leger aangevoerd door onze Luitenant-Generaal van Blitz. Een briljant strateeg met hele specifieke ideeën over moderne oorlogsvoering.’ Ze knikt naar de Luitenant-Generaal die aan zijn kraag frunnikt. ‘Het is bovendien de enige kans om uw dochter weer te zien, gravin. Een kans die u niet voorbij mag laten gaan.’
    ‘Mijn dochter,’ verzucht de gravin. ‘Ik vraag me wel eens af of ze niet beter gewoon met die Willem had kunnen trouwen.’
    ‘Mevrouw?’
    ‘Daarmee had ze ons in elk geval een hoop ellende bespaard. Maar nee! Zij moest natuurlijk weer zo nodig...’ Op dat moment wordt het hoofdgerecht opgediend.
    ‘Zo nodig?’ vraagt prinses Hendrikje.
    ‘U bent trouwens wel erg zeker van uw zaak, prinses,’ vervolgt de gravin bits.
    De prinses antwoordt niet maar prikt met haar vork in haar eten. Een hartig pannenkoekje zo te zien, de Normandische keuken valt haar een beetje tegen.
    ‘Twintig man kan ik u zó meegeven,’ zegt de gravin uiteindelijk, ‘vijfentwintig wellicht, maar honderd man? Dat moet ik echt eerst met mijn man overleggen. En u begrijpt: onder de huidige omstandigheden...’
    ‘Twintig man,’ herhaalt de prinses koeltjes, ‘dat is minder dan ik gehoopt had, maar enfin, elke soldaat is er één. Ik dank u voor uw bijdrage.’
‘Op dit moment is het helaas alles wat ik voor u kan doen. Zodra de graaf zich wat beter voelt, zal ik met hem spreken. Méér kan ik u niet beloven.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten