zaterdag 16 mei 2020





De prins en de zegelring - Afl. 59
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 21  (slot)


Bij de deur staat een lakei de bezoekers op te wachten. ‘De hoogwelgeboren chevalier de la Chapelure!’ roept hij. Eén voor een worden alle bezoekers aangekondigd. Uit een tweede deur komen de mensen die al binnen geweest zijn. Sommigen vrolijk, anderen ernstig of zelfvoldaan, weer anderen hevig ontzet of in tranen. Prinses Hendrikje wordt steeds nieuwsgieriger naar wat zich daarbinnen afspeelt en kan haast niet wachten tot zij aan de beurt is.
    ‘Hare Koninklijke Hoogheid prinses Hendrikje der Nederlanden!’ klinkt het eindelijk. Om haar heen hoort ze een verbaasd gemompel. Ze gaat binnen in een ruime kamer waar misschien wel zestig mensen zich in een soort van kring hebben opgesteld. Hoewel het vertrek een aantal grote ramen heeft zijn die allemaal gesloten en geblindeerd. In twee grote luchters branden tientallen kaarsen. Aan de muren hangen portretten van de koning en overdadig geborduurde kleden met jachttaferelen. In het midden staat een groot hemelbed met daarnaast op een soort lage stoel, een lichtblauwe zijden ochtendjas om de schouders, en geflankeerd door twee lakeien, een onooglijk mannetje met lange donkere krullen, een waterig snorretje en priemende donkere ogen in wie Hendrikje koning Lodewijk herkent. In een hoek van het vertrek spelen drie strijkers en een klavecinist een weinig geïnspireerde mazurka. De lucht die Hendrikje op de gang al rook, is hier veel sterker.
    ‘Ik kom voor mijn oom pleiten majesteit,’ zegt een wanhopig kijkende, knappe jonge vrouw.
    ‘Uw oom, mevrouw?’ antwoordt de koning vriendelijk. ‘Wat is er met hem?’
    ‘Hij zit al drie jaar in de gevangenis majesteit.’
    ‘Oh ja? En wat heeft hij dan uitgespookt, dat oompje van u?’ vraagt de koning.
    ‘Niets, majesteit. Tenminste, hij is nergens van beschuldigd.’
    ‘Hm,’ zegt de koning. ‘Dat is vreemd. En zijn naam?’
    ‘Kardinaal Snobinard.’
    De koning denkt even na. ‘Ah, ik weet het weer,’ zegt hij dan. ‘Dat is die betweter die drie keer achter elkaar met domino van ons heeft gewonnen,’ fluistert hij tegen een raadsheer die naast hem staat, ‘drie jaar... dat lijkt me wel lang genoeg, niet?’
    De raadsheer knikt minzaam.
    ‘Goed dat u gekomen bent mevrouw,’ zegt de koning opgewekt. ‘Wij kunnen uw verzoek inwilligen. Gefeliciteerd, doet u zijne eminentie onze hartelijke groeten!’
    ‘De volgende!’ roept de raadsheer.
    ‘Een moment!’ roept de koning: ‘Wij hebben aandrang!’
    ‘Attentie! Zijne majesteit heeft aandrang!’ roept de kamerheer. ‘A la Marcia! Moderato!’ waarop het ensemble meteen een kwieke mars inzet.
De koning balt zijn vuisten, knijpt zijn ogen samen en wordt vuurrood. Ademloos wacht het bezoek af wat er komen gaat.
    Hij zit gewoon op de po! denkt Hendrikje bij zichzelf, die nu ook begrijpt wat ze al die tijd geroken heeft. De musici spelen luider en luider een stijgende reeks van hamerende akkoorden waarbij ze gespannen de verrichtingen van hun soeverein volgen. Deze ademt in, knijpt de ogen nog éénmaal geconcentreerd samen en ademt vervolgens langzaam uit.
    ‘Wij zijn klaar,’ zegt hij. Het ensemble brengt een heroïsche cadens en stopt met spelen.
    De raadsheer trekt de po onder ’s konings stoel vandaan en inspecteert de inhoud. ‘Mag ik u feliciteren majesteit?’ spreekt hij plechtig. ‘Een prachtexemplaar. Uw kleine interne depressie is weer helemaal voorbij.’
    Onder enthousiast applaus gaat de po de zaal rond. Het ensemble zet een vrolijke serenade in. En dan is Hendrikje aan de beurt.
    ‘Prinses Hendrikje der Nederlanden,’ zegt de raadsheer tegen de koning.
    ‘Prinses!’ zegt de koning. ‘Wat attent! U bent een plaatje mevrouw, Charmante!’
    ‘Mais elle est ravissante!’ fluistert hij tegen zijn raadsheer.
    ‘Het is mij een grote eer majesteit, dat u mij bij zo’n belangrijk ritueel hebt willen uitnodigen,’ zegt Hendrikje met een korte nijging. Met haar linkeroog geeft ze de koning de kleinst mogelijke knipoog.
    Koning Lodewijk kijkt haar onderzoekend aan. ‘En waarmee kunnen wij u van dienst zijn mevrouw?’
    ‘Kan ik vrijuit praten?’ vraagt de prinses terwijl ze de koning blijft aankijken.
    Deze kleurt en overlegt kort met zijn raadsheer. ‘U maakt ons nieuwsgierig madame.’
    ‘Wij hebben een gezamenlijk belang majesteit... of liever gezegd, een gezamenlijke vijand,’ zegt Hendrikje zachtjes.
    ‘Maar darling,’ zegt de koning eveneens zachtjes, ‘ik kan mij niet voorstellen dat zo’n beminnelijke jongedame als de prinses der lage landen ook maar één vijand op de wereld zou kunnen hebben. Noemt u mij de naam.’
    ‘Willem de la Roche majesteit.’
    Het is even stil.
    ‘Maar die heb ik jaren geleden toch al verpletterend verslagen?’ zegt de koning dan.
    ‘Eh, jawel majesteit,’ Hendrikje is even van haar à propos, ‘maar helaas: onkruid vergaat niet,’ antwoordt ze dan diplomatiek.
    De koning kijkt haar verbijsterd aan. Dan breekt er een brede glimlach door op zijn gezicht. ‘Onkruid! Ze zegt onkruid! Haha! Zóó geestig!’ Alle aanwezigen barsten spontaan in lachen uit tot de raadsheer een teken geeft en iedereen weer zwijgt.
    ‘Majesteit,’ gaat Hendrikje verder, ‘uw belang is de tol die Willem heft en weigert af te dragen. Mijn belang is mijn broer de kroonprins die Willem in zijn kasteel gevangen houdt.’
    ‘Ach nee!’ zegt de koning. ‘Uw arme broer! gevangen door die... plant! Die brandnetel... Kom! Wat was het ook al weer?’
    ‘Onkruid sire.’
    ‘Haha! Onkruid! Hahaha! Horen jullie dat, lieverds? Zóóóó geestig, cette Hollandaise!’ En weer barst het hele gezelschap in hysterisch lachen uit.
‘Genoeg kinderen,’ zegt de koning en klapt in zijn handen. ‘Wel?’ vraagt hij wanneer het weer stil is geworden.
    ‘Die Willem moet verdwijnen,’ zegt Hendrikje beslist. ‘Het is een schurk. En daarbij ondermijnt hij uw gezag.’
    ‘Meent u dat?’ vraagt de koning geschrokken. Hij denkt even na en fluistert iets tegen zijn raadsheer.
    Deze knikt ernstig.
    ‘Welnu,’ zegt de koning, ‘kom, kom meisje, wat wil je van ons? Wij hebben niet de hele dag de tijd.’
    ‘Vijfhonderd soldaten, majesteit! Meer heb ik niet nodig. Aangevoerd door Luitenant-Generaal van Blitz.’
    ‘Vijfhonderd soldaten?!’ zegt de koning. ‘Maar... U maakt grapjes nietwaar? Ik heb u heus wel door! Ja, ja! U bent me er eentje!’
    ‘Vijfhonderd soldaten,’ herhaalt Hendrikje ernstig. ‘Voor u is dat een kleinigheid. En met de achterstallige tolgelden verdient u het dubbel en dwars terug.’
    Koning Lodewijk weet niet wat hij moet zeggen. Hij fluistert nerveus met zijn raadsheer die gebaart dat hij het ook niet weet.
    Even is het stil. Hendrikje blijft de koning rustig aankijken.
    ‘Madame,’ zegt deze uiteindelijk blozend. ‘Vijfhonderd soldaten kunnen wij u helaas niet toezeggen… U krijgt er driehonderd. Nou? Wat zegt u daarvan?’
    Prinses Hendrikje maakt een diepe buiging en kust de haar toegestoken hand.
    ‘U bent betoverend mevrouw. Ik... Wij verwachten u vanavond aan onze tafel voor het diner! Daar staan wij op! De volgende!’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten