vrijdag 20 maart 2020







De prins en de zegelring - afl. 2

Klaas ten Holt

Proloog (vervolg)

 

Graaf Guido probeert een paar stappen te doen en merkt dat het wel weer gaat. Hoewel hij duizelig is en misselijk, voelt hij zijn krachten terugkeren. Hij zal met zijn mannen levend het dal uitkomen en veilig terugkeren naar Normandië. En hij zal ze belonen voor hun trouw, ze hadden hem net zo goed hier kunnen laten liggen om hun eigen hachje te redden.
    Langs de gladde oever van de beek klimmen ze voorzichtig het ravijn uit. Wanneer ze eenmaal boven staan, kunnen ze het hele dal overzien. Zo ver het oog reikt, liggen dode en gewonde soldaten in het met bloed, modder en platgetrapte planten en struiken bedekte dal. Pijlschachten, speren en de gevesten van zwaarden steken omhoog als stille vingerwijzingen naar de oorzaak van al die liggende figuren. Groepjes Frankische soldaten lopen tussen de gewonden op het slagveld. Eéntje prikt met zijn zwaard om te kijken of iemand nog reageert; als dat zo is snijdt hij hem vakkundig de keel door, terwijl de tweede kettingen, ringen en andere sierraden of waardevolle spullen verzamelt en in een grote zak doet. Hier wordt het loon van de overwinnaars bijeengeroofd.
    Guido realiseert zich dat hij en zijn drie metgezellen de enigen van het leger van de koning zijn die nog over zijn. Nu moeten ze van het invallende duister gebruik maken om ongezien weg te komen. Hij maakt zich weinig illusies over wat er met hen zal gebeuren als ze ontdekt worden. Ze gaan dus omzichtig van steen tot steen en van bosje tot bosje. Ze proberen bovenaan de helling te blijven, waar ze iets minder in het zicht lopen dan beneden in het dal. Als ze maar eerst het dal uit komen, weg van het slagveld.
    ‘Halt! Sta!’ roept iemand achter hen. Zo’n anderhalve meter hoger tekenen zich de silhouetten van vier mannen met getrokken zwaarden af tegen de donkerblauwe hemel. Guido en zijn metgezellen trekken ook hun zwaard.
    ‘Neer die zwaarden!’ Vanachter een rotsblok komen nog meer soldaten te voorschijn. Een grote rossige vent met een woeste snor en baard, in volle wapenrusting en gezeten op een snuivend en stomend paard komt naderbij. ‘Kijk aan, het leger van de koning,’ zegt hij spottend.
    ‘Kniel voor Willem de la Roche, overwinnaar van het leger van de koning, onze aanvoerder en de dapperste aller Franken!’
    ‘Deze slag heb je misschien gewonnen, maar koning Lodewijk is nog lang niet verslagen,’ antwoordt Guido. Meteen wordt hem het zwaard op de keel gezet.
    ‘Zwijg, hond,’ sist een soldaat hem toe, ‘of het zullen je laatste woorden zijn.’
    ‘Voor ik je kop van je romp laat scheiden zou ik graag vernemen met wie ik het genoegen heb,’ zegt Willem met een grijns vanaf zijn paard.
    ‘Ik ben Guido, graaf van Normandië. Spaar het leven van mijn mannen. Laat ze gaan.’
    Nu begint Willem luid te lachen. Onwillekeurig voelt Guido aan het zakje met de haarlok van zijn dochter om zijn hals.
    ‘Wat heb je daar om je nek hangen, graafje?’ zegt Willem nieuwsgierig. ‘Een volle beurs soms?’ Voor Guido het weet trekt een van Willems mannen het zakje los en werpt het zijn heer toe.
    ‘Bah! Een haarlok,’ zegt hij teleurgesteld. ‘Van je liefje zeker.’
    ‘Geef terug, schoft!’ roept Guido woedend. ‘Het is het haar van mijn dochter.
    ‘Van zijn dochtertje,’ schampert Willem. ‘Een plukje haar in een zakje, hahaha!’
    ‘Volgende maand wordt ze twee,’ mompelt Guido, ‘en nog vóór haar verjaardag zal ze al een wees zijn.’
    ‘Hahaha,’ klinkt het hoog vanaf het paard, ‘wat een zielig verhaal: een dochtertje, en straks ook nog een weesje. Mijn hart breekt. En wat een loyaliteit naar je vrienden, ik zag meteen al dat je geen gewoon soldaat was met dat belachelijke schild en die speelgoeddegen. Een sierschermer op oorlogspad. Graaf Guido van Normandië, hihihi!’
    Zijn mannen lachen schaapachtig met hem mee.
    ‘Heb je me verder nog wat te bieden, graafje van me?’
    ‘Een paar goudstukken. Die kun je krijgen. Meer heb ik niet op zak,’ antwoordt Guido koeltjes.
    ‘Wat jammer nou, Normandiër, ik zou je graag nog wat meer afnemen. Je graafschapje bijvoorbeeld. Zelf heb ik alleen maar een lelijk kasteel met een klein stadje en wat land er omheen.’ Willem verzinkt in gepeins. Als ik graaf van Normandië zou zijn, zou ik meteen ook een stuk sterker tegenover de koning staan. Deze slag heb ik gewonnen, maar of Lodewijk het er nu verder ook bij laat zitten… ‘Eens kijken,’ zegt hij na een tijdje, ‘hoe heet dat dochtertje van je eigenlijk?’
    ‘Renée. Ze heet gravin Renée, als je het weten wilt.’
    ‘Renée zeg je, hm.’ Een valse grijns verschijnt op zijn gezicht. ‘Misschien spaar ik je toch wel het leven.’
    ‘Ik zal je goed betalen,’ zegt Guido, ‘als je mijn mannen...’
    ‘Ja, ja,’ onderbreekt Willem hem, ‘je makkers hè?’
    ‘Ik geef je mijn woord van eer. Duizend gouden dukaten kun je krijgen als je hun levens spaart.’ Niet te hoog inzetten, denkt Guido bij zichzelf.
    ‘Duizend dukaten?’ Willem lacht hardop. ‘Nee, nee graaf Guido van Normandië, ik heb iets heel anders in gedachten.’
    ‘Noem je prijs dan, Willem de la Roche!’ zegt Guido zelfverzekerd.
    ‘Het is niet je geld dat ik wil. Ik wil alles. Alles wat van jou is wil ik hebben. En daarom moet je me je dochter geven. Ik wil haar hand; jouw graafschap zal mijn bruidsschat zijn!’
    ‘Wat zeg je? Dat kan niet! Zij is nog geen twee jaar oud!’ Guido voelt de grond onder zijn voeten wegzinken. Zijn hoofd begint weer te bonken.
    ‘Ik hoef haar nu ook nog niet. Als ze vijftien is, dan wil ik haar.’
    ‘Lang leve onze Willem, overwinnaar van het leger van de koning, graaf van Normandië!’ roept één van zijn soldaten, waarop ze allemaal beginnen te joelen.
    ‘Nooit!’ roept Guido, ‘dat nooit!’ maar niemand hoort hem.
    ‘Ja, zo wil ik het,’ grijnst Willem. ‘Jij voedt haar voor me op, en op haar vijftiende verjaardag is ze voor mij. Wees streng, leer haar gehoorzaamheid. En leer haar een instrument bespelen. Luit of zo, dat lijkt me wel wat: een mooie vrouw die muziek maakt terwijl ik eet en drink, haha! En denk erom: geen streken, want daar hou ik niet van.’
    ‘Schoft!’ roept Guido, ‘Ploert! Nooit zul je haar bezitten. Maar laat mijn mannen gaan, die hebben hier niets mee te maken. Dit gaat alleen tussen ons.’
    ‘Hahaha,’ Willem heeft het grootste plezier boven op zijn paard. ‘Niks hoor, er wordt niet onderhandeld. Als ik je dochtertje niet krijg, liggen hier straks vier lelijke koppen zonder lichaam in de modder.’ Dreigend heffen zijn mannen het zwaard.
    ‘Willen de heren nog even overleggen?’ voegt hij er poeslief aan toe, ‘ik heb nog wel een minuutje hoor, en ik vermaak me hier uitstekend. De hele dag al trouwens.’
    De oudste van Guido’s mannen doet nu een stap naar voren.
    ‘Heer Willem,’ zegt hij ernstig, ‘neem onze drie levens, maar laat onze heer gaan. Wij zijn nog ongetrouwd en zonder kinderen. Ons zal niemand missen. Van het leven van graaf Guido zijn velen afhankelijk. Vergeet uw trouwplannen. Als u groter wilt gaan wonen, vecht er dan voor als een man.’
‘Hahaha! Bravo! Bravo! Dapper gesproken, vriendje. Mag ik nog iemand anders het woord geven?’
    ‘Laat mijn kameraden gaan, neem alleen mijn leven,’ zegt Guido somber.
    ‘Helaas, helaas, de tijd is om, er moet nu gekozen worden. Dat is toch niet zo moeilijk? Vier levens in ruil voor één, dat niet eens genomen wordt.’
    ‘Alleen het mijne.’
    ‘Nee. Vier levens of vier lichamen. Kies!’ Willem en zijn mannen heffen de zwaarden.
    ‘Goed dan, ik zwicht.’ Guido zakt door zijn knieën in de modder en laat zijn hoofd hangen.
    ‘Zo heb ik twee keer overwonnen vandaag, en de avond is nog niet voorbij. Ik zou jullie graag uitnodigen voor het feest dat wij straks gaan vieren, maar jullie zullen wel geen tijd hebben?’ Willem maakt zich op om weg te rijden, maar bedenkt zich. ‘In zuigelingen ben ik niet geïnteresseerd; als ze vijf wordt kom je haar laten zien op mijn kasteel, dan mag je met je bloed op een stuk papier schrijven wat wij hier vandaag hebben afgesproken. Mijn mannen zijn getuigen. En wie weet wat de toekomst nog brengen zal? Misschien komt er wel een kroonprins naar haar handje dingen. In dat geval zal ik mij natuurlijk terugtrekken. Dat kost je dan wel duizend gouden dukaten, graaf Guido van Normandië. Een kroonprins, vind er een en je bent van me af.’ 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten