woensdag 25 maart 2020





De prins en de zegelring - afl. 7
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 3 - Waarin prins Ivar op zoek gaat naar zijn verdwenen broer Jarik.

‘Ik ga Jarik zoeken,’ zegt Ivar, wanneer hij de volgende ochtend met zijn ouders en zijn zusje aan tafel zit. ‘Ik weet zeker dat hij nog leeft.’
    ‘Mag de boter even deze kant op?’ zegt de koningin die een toastje wil smeren. ‘Ik vind het niet goed, Ivar. Het is heel nobel van je, maar veel te riskant. Als jij ook verdwijnt, is er niemand meer om straks op de troon te zitten en het land te regeren als papa daar te oud voor is.’
    ‘Wat een onzin,’ zegt Ivar. ‘Hendrikje kan dat net zo goed als Jarik of ik, en bovendien kom ik gewoon terug, hopelijk met Jarik én Renée.’
    ‘Natuurlijk zou jij een hele goede koningin zijn schatje,’ zegt de koningin terwijl ze marmelade op haar toastje smeert, ‘mama was gewoon even in de war. Het is ook allemaal zo verschrikkelijk. Ik vind het tóch een slecht idee. Zeg jij nou ook eens wat, lieve?’
    De koning kijkt bedachtzaam van de een naar de ander. ‘Ik denk dat wij Ivar niet hoeven te vertellen wat hij wel of niet moet doen. Hij wist zonder dat iemand hem iets gezegd heeft dat er iets met Jarik was, en daarom is hij terug naar huis gekomen. Nu zegt hij dat hij Jarik wil gaan zoeken.’ Hij kijkt ernstig naar zijn vrouw. ‘Niemand weet wat er met Jarik en gravin Renée is gebeurd. Misschien zijn ze tijdens de jacht overvallen en ontvoerd, maar daarvoor is geen enkele aanwijzing. Niemand die het weet.’
‘Ik weet zeker dat er in Rouan sporen of aanwijzingen te vinden zijn,’ zegt Ivar, ‘Er moeten mensen zijn die er meer van weten of iets gezien hebben maar hun mond houden. Misschien omdat ze bang zijn of gewoon omdat niemand ze het gevraagd heeft.’
    ‘We hebben alles gedaan wat we konden, schat. Onze Jarik zien we nooit meer terug,’ zucht de koningin terwijl ze een lakei wenkt. ‘O wat is het toch allemaal verschrikkelijk.’
    ‘Laat me tenminste één poging wagen moeder. Ik zou het mezelf nooit vergeven als ik niet alles op alles gezet had om Jarik terug te vinden.’
    ‘Nou vooruit dan maar,’ zegt de koningin, ‘maar alleen als je vader het ook goedvindt.’ Ze trommelt geïrriteerd met haar vingers op de tafel. ‘Lakei, u kunt nu wel afruimen. Ik zou graag de rest van de middag voor mezelf hebben. Kan iemand een hofdame naar mijn vertrekken sturen? Ik wil mijn benen laten harsen.’
    ‘Je merkt wel dat je moeder erg overstuur is,’ zegt de koning wanneer de koningin vertrokken is, ‘en ze heeft natuurlijk gelijk. Als jou ook iets overkomt, zouden we ons geen raad weten.’ Hij roert in zijn glas. ‘Toch denk ik dat je moet gaan. Je hebt een scherp verstand en je kunt uitstekend op jezelf passen.’ De koning denkt even na.
‘Reis incognito maar ga niet ongewapend,’ zegt hij dan. ‘En wees voorzichtig: als Jarik ontvoerd is, zijn er mensen die daar meer van weten en die zal er alles aan gelegen zijn om jou tegen te houden. Gebruik je intuïtie en je gezonde verstand, je zult ze beide hard nodig hebben.’
    ‘Ik zal als bedelmuzikant gaan,’ zegt Ivar. ‘Niemand zal het dan raar vinden dat ik alleen reis. Bovendien nemen de mensen een rondreizende muzikant over het algemeen niet zo serieus. Een zwerver komt vaak meer aan de weet dan een gezant of een bode van het hof.’
    De Koning knikt instemmend.
    ‘Wens me succes, papa. Ik vertrek morgen bij zonsopgang.’
    De rest van de dag gebruikt Ivar om wat bij te praten met de vrienden en bekenden aan het hof die hij bijna twee jaar niet heeft gezien, maar over zijn reisplannen voor de volgende dag zegt hij niets. Alleen met zijn zusje praat hij uitgebreid over Jarik en Renée. Zo hoort hij dat Renée door haar vader was uitgehuwelijkt aan een Frankische ridder, maar dat deze van het huwelijk had moeten afzien vanwege Jariks aanzoek. Ivar kan zich zijn teleurstelling voorstellen, maar ja, zo gaat dat nou eenmaal in adellijke kringen: je trouwt met de beste partij. Het lijkt Ivar niet erg waarschijnlijk dat die Frankische ridder er iets mee te maken heeft. Wanneer hij eindelijk in zijn eigen bed ligt, dat hij al die maanden heeft moeten missen, valt hij vrijwel meteen in slaap.

Hij wordt gewekt door het kraaien van de haan. Vlug wast hij zich en kleedt zich aan. Over zijn kleren draagt hij een warme grijze wollen mantel waaronder hij een scherpe dolk verborgen heeft en een buidel met goudstukken. In de keuken laat hij zich een stevig ontbijt voorzetten. Zijn ransel heeft hij laten vullen met brood, kaas en fruit, genoeg om de eerste dag mee door te komen. Verder neemt hij alleen zijn viool mee. Tegen de kok zegt hij dat hij een flinke ochtendwandeling gaat maken.
    Wanneer hij klaar met eten is, pakt hij zijn ransel en zijn viool, loopt via de deur naast de bijkeuken de paleistuin in en het hek uit. Hij kijkt nog éénmaal achterom naar zijn ouderlijk huis en stapt dan het avontuur tegemoet. Twintig minuten later wandelt hij door de stadspoort de ontwakende stad uit en volgt hij de grote weg naar het zuiden.
   
Het is een prachtige herfstdag en er is veel verkeer op de weg. Hij krijgt een lift van een boer die met groente en fruit op weg is naar de markt in Gouda. Het is een man van weinig woorden, maar Ivar vindt het wel best. Als hem niets gevraagd wordt, hoeft hij ook niets te verzinnen. Aan het eind van de middag doemen in de verte de stadspoort van Gouda en de St. Janskerk op en neemt hij afscheid van de boer. Hij gaat de stad niet binnen, maar loopt langs de stadsmuur over een smal pad tot hij na enige tijd aan de andere kant weer bij de grote weg uitkomt.
    Hij hoopt voor het donker nog een paar kilometer af te leggen, en dan ergens bij een boer de nacht door te brengen. Aangezien er alleen in de stad een brug over de rivier is, moet hij dan wel de volgende dag door iemand de IJssel overgezet worden. Vlak voor het helemaal donker is, ziet hij een stukje van de weg af een boerderij liggen. Hij slaat het karrenspoor in en laat zich niet afschrikken door twee luid blaffende honden die hem tot aan de voordeur begeleiden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten