zaterdag 28 maart 2020





De prins en de zegelring - Afl. 10
Klaas ten Holt


Hoofdstuk 4 - Waarin we weer teruggaan in de tijd en meer te horen krijgen over gravin Renée en Willem de la Roche.

Op een verlaten landweg schommelt een rijtuig langzaam voort. Het begint al te schemeren. Op de bok zitten twee koetsiers nors voor zich uit te staren. In de cabine zitten graaf Guido van Normandië, zijn vrouw gravin Isabella en hun dochter gravin Renée. De stemming is bedrukt, verwijten klinken over en weer, afgewisseld met lange sombere stiltes.
    ‘Je hebt haar verkocht, je eigen dochter. Een vader die zijn eigen kind te koop aanbiedt.’
    Stilte.
    ‘Hoe kon je? Onze schat aan zo’n monster.’ Gravin Isabella barst in snikken uit en richt zich tot haar dochter. ‘Och lieveling, arme kleine lieveling, kom maar bij mama, kom maar hier, alles komt goed!’
    Stilte.
    ‘Zeg dan tenminste dat het je spijt! Zeg iets! Toon berouw, laat zien dat je een hart hebt! Een echte vent had het nooit zo ver laten komen, die had die aapmens recht in de ogen gekeken en hem daar ter plekke eens flink op zijn nummer gezet!’
    Lange stilte.
    ‘Het wordt al donker, papa. Zijn we er bijna?’ klinkt een klein stemmetje.
    ‘Nee lieverdje,’ antwoordt de graaf zachtjes, ‘je moet nog even volhouden. We hebben een afslag gemist en daarom duurt het nu allemaal wat langer.’
    ‘Maar ik heb zo’n honger.’
    ‘Ik weet het meisje. Straks zijn we er en dan krijgen we vast nog wel iets te eten.’
    ‘Och arm kind. Als ze eens wist,’ snikt de gravin. ‘Hoe kan je daar zo kalm onder blijven?’
    ‘Lieve gravin,’ zucht graaf Guido, ‘dit gesprek hebben we al honderd keer gevoerd. Het was jouw idee, van jou moest ik meevechten tegen Willem de la Roche. Nu alles anders is gelopen, moet je mij geen verwijten maken.’
    ‘Lafaard. Je bent een lafaard,’ bijt de gravin hem toe.
    ‘Ik heb nooit beweerd dat ik een held was,’ zegt graaf Guido, ‘ik wilde ook helemaal niet gaan. Als ik Willem de la Roche zijn zin niet had gegeven, had hij mij en mijn mannen vermoord, en hadden jij en Renée geen kasteel meer gehad om in te wonen. Bovendien zijn ze nog lang niet getrouwd, alles is nog niet verloren.’
    ‘Maar de vernedering! We hadden toch gewoon níet kunnen gaan? Hij is het vast allang vergeten.’
    ‘Ik heb mijn woord gegeven. En daarbij, als we niet gaan, staat hij binnen de kortste keren met zijn mannen bij ons voor de poort. En denk maar niet dat koning Lodewijk ons dan komt helpen; die is boos vanwege de verloren oorlog. Ik zal het contract moeten ondertekenen, daar is niets aan te doen,’ zegt de graaf somber. ‘We laten hem in de waan, en dan hebben we nog een jaar of tien om er onderuit te komen. En wie weet dingt er toch nog een koningszoon naar haar hand?’
    ‘Een koningszoon naar de hand van een gravinnetje uit Normandië met niet meer dan een paar appelbomen als bruidsschat, dat geloof je toch zeker zelf niet?’ sniert de gravin.
    ‘Ik weet alleen heel zeker dat Willem de la Roche onze Renée nóóit als bruid zal krijgen, maar voorlopig laat ik hem liever in de waan.’
    De zon is inmiddels helemaal onder gegaan, maar de volle maan en de heldere sterrenhemel geven nog genoeg licht om verder te kunnen gaan. Gravin Renée is bij haar vader op schoot in slaap gevallen. Gravin Isabella en graaf Guido kijken met strakke gezichten elk een andere kant uit. Wanneer de weg een scherpe bocht maakt zien ze diep onder zich de rivier de Ourthe liggen. Het kasteel van Willem is op een hoge rots in het water gebouwd. Ze zijn er nu bijna.
   
Na een lange steile afdaling rijden ze langs de oever weer omhoog. De hellingen zijn aan weerskanten dicht begroeid met naald- en eikenbomen. Nadat de weg opnieuw een scherpe bocht heeft gemaakt, doemt de enorme, uit leisteen opgetrokken burcht voor ze op. Hoog op een rots steekt hij scherp af tegen de avondlucht. Aan de voet van het kasteel ligt een klein dorpje, en aan de rand daarvan nog enige boerderijen. Het rijtuig stopt aan de voet van een zeer steile in de rotsen uitgehouwen trap. Een van de koetsiers springt van de bok en beklimt de trap om de komst van de graaf en de gravin aan te kondigen. Vanuit de cabine kunnen ze hem horen roepen: ‘Hé daar! Doe eens open, graaf Guido van Normandië en zijn gezin zijn aangekomen!’
    Geen reactie.
    ‘Is daar iemand? Open de poort voor mijnheer de graaf!’
    Minuten gaan voorbij, maar nog altijd komt er geen enkele reactie.
    ‘Hallo, is daar iemand?’
    Na nog weer enkele minuten verschijnt er eindelijk een wachter op de muur hoog boven de poort. ‘Kom eens wat dichterbij,’ roept hij naar beneden.
    De koetsier doet een paar stappen naar voren, maar springt meteen opzij om de inhoud van een grote teil water te ontwijken.
    ‘Dat zal je leren ons te storen bij het dobbelen, idioot. Na zonsondergang blijft de poort sowieso gesloten.’ Er klinkt hoongelach vanaf de muur.
    ‘Open de poort! Mijnheer de graaf wordt verwacht door je meester!’
    ‘Na zonsondergang? Ik dacht het niet,’ klinkt het van boven. ‘Kom morgen maar terug, dan zullen we wel eens zien wie er hier verwacht wordt.’ Opnieuw klinkt gelach van boven.
    De koetsier probeert nog een paar keer de wachter te bewegen de poort te openen, maar er komt geen antwoord meer. In de koets zijn ze met stomheid geslagen. ‘Klim maar weer op de bok, we gaan terug,’ zegt graaf Guido met een lijkwit gezicht tegen de koetsier wanneer deze beneden is aangekomen.
    ‘Ik ben bang dat we niet heel ver meer kunnen gaan heer, de paarden zijn moe en moeten uitgespannen. Misschien vinden we bij een van die boerderijen onderdak voor de nacht.’
    ‘Geen sprake van,’ zegt de gravin woedend, ‘ik ga toch zeker niet bij een boer slapen? We rijden door tot we een fatsoenlijke herberg vinden.’
    ‘Natuurlijk mevrouw de gravin,’ antwoordt de koetsier berustend. Hij klimt weer op de bok en neemt de teugels in de hand.
    Op dat moment klinkt plotseling hoefgetrappel en verschijnen er drie ruiters. Naast de koets houden ze in. De voorste van de ruiters is een grote rossige man met een wilde baard en snor. Zijn donkere ogen glinsteren onheilspellend. ‘Wat vervoeren jullie in die koets?’ vraagt hij.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten