zondag 22 maart 2020

    




De prins en de zegelring - afl. 4
Klaas ten holt


Hoofdstuk 1 (vervolg)

‘O Ivar!’ zei de koning toen ontroerd.
    ‘Ik ga wel even op de gang staan,’ bood de minister aan met een brok in de keel.
    ‘Misschien wilt u mijn vrouw de koningin dan meteen laten roepen?’ vroeg de koning. De minister haastte zich de kamer uit. De koning bekeek zijn zoon met een mengeling van trots en ontroering. ‘Je bent ons allemaal te slim af geweest, Ivar, en ik schaam me dat ik aan je heb getwijfeld. Ik denk dat je een hele goeie beslissing hebt genomen. Je broer Jarik zal natuurlijk een hele goeie en rechtvaardige koning zijn. Ik denk, ik denk, ach, ik weet het niet. Ben je echt zeker van je beslissing?’
    ‘Héél zeker papa.’
    ‘Je hebt ons altijd verbaasd en dat zul je ook altijd wel blijven doen. Ik denk dat je heel goed weet wat je doet. Misschien sta jij wel veel steviger met je beide benen op de grond dan wij allemaal bij elkaar.’
    Op dat moment kwam de koningin binnen die het nieuws al van de minister had gehoord. ‘O jongetje toch!’ zei ze terwijl ze Ivar in haar armen nam.
  
Dat weekeinde gingen de koning en de koningin, de prinsen Ivar en Jarik en prinses Hendrikje naar hun buiten in Bakkum, om er even twee dagen helemaal uit te zijn. Daarna werd de overdracht van de aanspraak op de troon officieel bekend gemaakt en daarmee was de kous af. Prins Jarik nam de titel van kroonprins over van zijn broer, en zou later in zijn plaats koning worden. Bovendien zouden ze in de praktijk toch altijd samen overleggen. Behalve broers waren ze namelijk ook elkaars beste vrienden. Niet dat ze nooit ruzie maakten - dat gebeurde elke dag wel een keer - maar als het er op aan kwam steunden ze elkaar door dik en dun.

Toen alles geregeld was en alle formulieren ingevuld en ondertekend waren, kondigde Ivar aan dat hij op reis ging. Hij wilde een tijdje weg van het hof om eens andere lucht in te ademen en nieuwe ervaringen op te doen.
    ‘Zul je schrijven?’ vroeg de koningin.
    ‘Natuurlijk schrijf ik,’ zei Ivar, ‘en maak je nou maar niet ongerust, ik kan heel goed op mezelf passen.’
    ‘Ik zal je missen,’ zei Jarik ernstig.
    ‘Ik jou ook,’ antwoordde Ivar. Hij kuste ze allemaal en omarmde zijn kleine zusje stevig.
    ‘Je komt wel terug hè?’ zei de prinses nog. ‘Anders kom ik je halen.’
    ‘Natuurlijk kom ik terug.’
    Voor alle zekerheid drukte zijn vader hem bij het afscheid een beurs met wat goudstukken in handen die hij goed in zijn binnenzak wegstopte voor gebruik in noodgevallen. Onderweg voorzag hij in zijn levensonderhoud door op zijn viool te spelen. En zo is hij uiteindelijk in een klein dorpje in de bergen van Ligurië terecht gekomen. Hij heeft veel moois gezien onderweg, maar dit overtreft al het andere.

Die ochtend hebben ze met het hele dorp olijven geplukt en de oogst is overvloedig en iedereen is in een opperbeste stemming. Tijdens het plukken hebben ze, staande op houten ladders tegen de stammen van de olijfbomen, liederen gezongen waarvan Ivar de woorden niet kon verstaan, maar die zó droevig en vol verlangen klonken, terwijl de melodie uitwaaierde over de boomgaard, dat hij dacht dat hij hier wel altijd zou willen blijven. Alles was hier zo volmaakt in harmonie; geen gekonkel, jaloezie of ingewikkelde voorschriften zoals aan het hof, maar hartelijke en eenvoudige mensen, die alles wat ze nodig hadden zelf maakten of verbouwden en de rest op de markt verkochten.
    Elke middag, als het werk gedaan is, pakt Ivar zijn viool uit de koffer, smeert snel wat hars aan de haren van zijn strijkstok en speelt dan voor de verzamelde dorpelingen op het pleintje tegenover de kerk. Wat hij speelt is niet van deze wereld; het is muziek waarvan je zou willen dat ze bestond. Soms zijn het liedjes of melodieën die hij ergens heeft opgevangen of die hij gewoon kent, maar meestal verzint hij ter plekke wat hij speelt. Dat laatste doet hij eigenlijk het liefst. Hij speelt al zó lang dat zijn viool een soort verlengstuk van hemzelf is geworden; een deel van zijn lichaam dat hij in een klein koffertje overal met zich meedraagt.
    Ook die bewuste middag staat hij klaar om te spelen. In zijn hoofd kan hij de muziek al horen: woest, opzwepend en vol verlangen. Hij zet in… maar dan is er opeens een stemmetje in zijn hoofd, een stemmetje dat van heel ver lijkt te komen. Het zegt hem dat hij zo snel mogelijk terug naar huis moet. Er is iets met zijn jongere broer, zijn broer Jarik is in groot gevaar, net nu hij denkt eindelijk zijn bestemming gevonden te hebben. Maar het stemmetje laat zich niet negeren, het maant hem te handelen. Ik moet mijn broertje helpen! Een grote onrust begint zich van Ivar meester te maken.
    Eerst probeert hij zichzelf nog gerust te stellen. Wat zou er nou met Jarik kunnen zijn? Jarik die altijd en overal vrienden maakt, ieders lieveling aan het hof? En toch weet hij het heel zeker: hij moet terug naar huis, en wel meteen, er is geen tijd te verliezen.
    Op het pleintje hebben ze nu ook in de gaten dat er iets met Ivar is. Ze kijken hem bezorgd aan. Met handen en voeten legt hij uit dat hij de volgende morgen zal vertrekken. Dat hij terug naar huis moet. Dat het een zaak van leven en dood is. Ze begrijpen het niet helemaal, maar omdat hij zo stellig is proberen ze hem niet tot andere gedachten te brengen.

    ‘s Avonds gaat hij vroeg slapen, want hij wil voor dag en dauw op pad zijn. Hij krijgt brood, kaas, worst en wijn mee, genoeg te eten en te drinken voor de eerste dagen. Met pijn in het hart neemt hij afscheid van het bergdorpje waar hij zo hartelijk is ontvangen, en waar hij zulke onbezorgde weken heeft doorgebracht. Hij heeft nog een lange reis voor de boeg, maar nu komt zijn beurs met goudstukken goed van pas. Hiermee kan hij zich een paard aanschaffen, en onderweg in herbergen overnachten.
    Overal vraagt hij naar nieuws uit Amsterdam, maar niemand kan hem iets vertellen. Pas als hij nog maar twee dagreizen van huis is verwijderd, worden zijn angstige voorgevoelens bevestigd. De kroonprins is spoorloos verdwenen. Enige tijd geleden is deze vertrokken naar Normandië om zijn jeugdliefde gravin Renée een aanzoek te doen. Hij is daar nog wel aangekomen, maar tijdens een feestelijke jachtpartij ter ere van de verloving zijn hij en de gravin en een gedeelte van het gezelschap spoorloos verdwenen. Er zijn geruchten over een hinderlaag en een ontvoering, maar niemand weet er het fijne van.
    Ivar wil nu alleen nog maar zo snel mogelijk thuis zijn. Laat in de middag van de tweede dag ziet hij in de verte de stadsmuur en de torens van het koninklijk paleis. Hij stormt de poort door waar de schildwachten nog net opzij kunnen springen. De koning en de koningin, die net aan tafel wilden gaan, kunnen hun tranen niet bedwingen wanneer Ivar plotseling voor ze staat.
    ‘Heb je het al gehoord?’ zegt de koning.
    ‘Ja papa, daarom ben ik teruggekomen. Ik wist gewoon dat er iets met Jarik was.’
    ‘Heb je al gegeten?’ vraagt de koningin. En dan wordt er eerst gegeten, want rouw en verdriet zijn één ding, maar niet op een lege maag.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten