woensdag 8 april 2020





De prins en de zegelring - Afl. 21
Klaas ten Holt


Hoofdstuk 8  (slot)


Willem geeft zijn mannen de opdracht om in de boerderij te blijven en zich niet te laten zien. Met drie van hen, die hij speciaal voor dit doel heeft uitgekozen, reist hij verder naar het noorden, waarbij hij er telkens één als spion in een van de herbergen langs de grote weg achterlaat. Vanaf Gouda gaat hij alléén verder in de richting van Amsterdam in de hoop meer over de prins aan de weet te komen.
    Zo staat hij onopvallend als toeschouwer onder het volk wanneer prins Jarik uit Amsterdam vertrekt, uitgezwaaid door zijn familie en de hele hofhouding. Op zijn dooie gemak volgt hij de prins op afstand. Ongelofelijk, die dwaas reist vrijwel helemaal alleen! Hoe kan iemand zo naïef zijn!
    Omdat hij ook wel nieuwsgierig is naar de prins, besluit hij op een toevallige ontmoeting aan te sturen. Daarna heeft hij immers nog alle tijd om hem een kopje kleiner te maken, en als hij er in slaagt zijn vertrouwen te winnen zal dat het voor hem alleen maar gemakkelijker maken.
    Jarik houdt er flink de pas in en bereikt tegen het vallen van de avond de herberg van Loon op Zand. Omdat het een prachtige nazomerdag is en er veel volk op de been is, merkt hij niet dat hij gevolgd wordt. Hij rijdt een heel stuk met een andere jonge edelman op waar hij ook de lunch mee gebruikt.
    Die papt met iedereen aan, denkt Willem verbijsterd, hoe kan iemand zo goed van vertrouwen zijn? Hij lijkt wel wat op mijn broer Thom… Bij Loon op Zand kijkt Willem toe hoe de prins zijn paard aan een van de knechten geeft en de herberg binnengaat. Hij wacht nog een paar minuten en maakt dan zelf ook zijn entree.
    Hij vraagt de waard om een slaapplaats en een warme maaltijd en gaat zitten in één van de stoelen bij de open haard. Prins Jarik is direct naar zijn kamer gegaan en Willem hoopt maar dat hij de maaltijd in de gelagkamer zal gebruiken. Wanneer het hem te lang duurt, roept hij de waard, bestelt een fles van zijn beste wijn en verzoekt hem die naar de jonge prins te brengen ‘met de complimenten van een verre neef en bewonderaar’.
    ‘Naar de jonge prins? Naar welke jonge prins?’ vraagt de waard achterdochtig.
    ‘Welke prins? De prins der Nederlanden natuurlijk! Man, heb je soms geen ogen in je hoofd?’
    De waard is vuurrood geworden.
    ‘Die jongeman die hier nog geen kwartier geleden binnenkwam, prins Jarik,’ buldert Willem. ‘O jee, misschien reist hij onder een andere naam,’ voegt hij er zachter en met een sluwe grijns aan toe. ‘Maar wij weten wel beter, toch? Wij laten ons niet beduvelen! Breng hem nou maar snel die fles, vooruit!’
    Willem leunt achterover en wacht rustig af. Na enkele minuten verschijnt inderdaad prins Jarik, voorafgegaan door een buigende en achteruitlopende, breed glimlachende waard. ‘Deze kant op, hoogheid, als het u belieft,’ zegt hij onderdanig terwijl hij de prins naar ridder Willem brengt.
    ‘Prins Jarik!’ roept die uit, ‘ik dacht het al, wat een eer. Neemt u alstublieft plaats.’ Hij vraagt de waard om glazen te halen. ‘Mag ik mij voorstellen? Josquin de L’Escroc, ridder in de orde van het schip en de mossel.’ Hij maakt een sierlijke buiging. ‘Wij zijn verwanten. Nou ja, bijna verwanten.’ Hij geeft Jarik een vrolijke knipoog. ‘Van de koude kant, ik ben een verre neef van gravin Renée van Normandië. U welbekend, heb ik het niet?’
    ‘Wat leuk! Wat toevallig!’ zegt Jarik goed van vertrouwen, ‘maar hoe hebt u mij herkend?’
    ‘U herkend? U maakt een grap. Uw portret hangt in de grote zaal in het kasteel van mijn lieve nichtje. En daarbij, wie kent niet de prins der Nederlanden?’
    ‘U overdrijft, u bent een vleier, een charmeur! Maar goed, inderdaad, ik ben op weg naar gravin Renée. Kom, laten we een glas op haar gezondheid drinken.’ De waard schenkt in en de mannen klinken. ‘Had u de maaltijd al gebruikt, meneer de L’Escroc?’
    ‘Josquin, Josquin, zegt u alstublieft Josquin. Dit is een grote eer voor mij,’ antwoordt Willem, ‘nee nog niet. Wat denkt u, zullen we dan maar bestellen?’
    De waard wil echter van geen bestelling weten. ‘Van het huis, u krijgt alles van het huis, alleen het allerbeste!’ Hij dekt zijn mooiste tafel voor hen en zegt dat ze kunnen gaan eten wanneer ze maar willen. Omdat ze allebei honger hebben na een lange dag in het zadel drinken ze snel hun glazen leeg en laten zich naar hun tafel brengen. Vooraf krijgen ze truffelkroketten op een bedje van gefrituurde veldsla met dragon-limoenmayonaise, daarna een met zwezerik en everspek gevulde fazant en timbaaltjes van in wildfont gestoofde venkel en een boerenkwarktaartje toe. Bij het eten drinken ze grote mokken Breda’s bier.
    Omdat de stemming er goed inzit, durft Willem nu wel wat persoonlijker te worden, ze zijn immers bijna familie… ‘Waar kent u mijn nichtje eigenlijk van?’ vraagt hij terwijl hij de laatste kruimels kwarktaart van zijn mondhoek veegt.
    ‘O, ik ken haar al jaren!’ antwoordt Jarik, ‘van staatsbezoeken en zo. We zijn trouwens in de verte familie, al weet ik niet precies meer hoe.’
    ‘Maar wie heeft het huwelijk dan gearrangeerd?’
    ‘Gearrangeerd? Niemand. We wilden al trouwen toen we drie jaar waren.’
    ‘Maar, waarom dan?’ Willem begrijpt er niets van. ‘Een prins der Nederlanden kan toch krijgen wie hij wil, zou ik zo denken? Was er dan geen betere partij te vinden?’
    ‘Hoe bedoelt u een betere partij?’
    ‘Nou ja, een of andere prinses met flinke bruidsschat of zo.’ Als kroonprins trouw je toch niet met de eerste de beste als je ergens anders een vette buit kunt binnenhalen, denkt Willem bij zichzelf.
    ‘In mijn land trouwt men uit liefde, niet om het geld!’ zegt Jarik. ‘Zeg, als jij hem niet neemt wil ik die laatste venkeltimbaal nog wel.’
    ‘Natuurlijk, hoogheid. Gaat u alstublieft u gang!’
    ‘Er was eerst nog wel een probleempje,’ vertelt Jarik terwijl hij opschept, ‘want Renée’s vader had haar vanwege een of andere ereschuld uitgehuwelijkt aan een Frankische ridder, een lelijke ouwe vent die haar per se wilde hebben. Gelukkig gaat een aanzoek van een kroonprins nou eenmaal voor.’
    ‘En die Frankische ridder, die laat het er gewoon bij zitten?’
    ‘Hij zal wel moeten,’ lacht Jarik, ‘en anders zal hij snel moeten zijn!’
    Wees daar maar niet al te zeker van, snotaap. Willem verslikt zich bijna in zijn bier van woede. ‘Kom,’ zegt hij, zich herstellend, ‘we drinken nog een flesje op uw gezondheid. Als u het goedvindt, reizen we samen tot Rouen. Ik moet ook die kant uit, en het bevalt me eerlijk gezegd niets: een kroonprins die met maar twee begeleiders over deze gevaarlijke wegen reist. Mijn zwaard staat ter uwer beschikking.’
    ‘Dat zal niet nodig zijn Joske,’ antwoordt Jarik vrolijk, ‘maar je bent welkom, hoor. Dan reizen we gezellig samen.’
    Willem wenkt de waard en bestelt een fles van diens beste port en pas wanneer ze die ook nog leeg hebben gedronken, gaan ze in een opperbeste stemming elk naar hun eigen kamer. Jarik in de roes van de drank en de liefde en zijn aanstaande huwelijk met gravin Renée en Willem in de overtuiging dat hij Jarik weldra ongestoord uit de weg zal kunnen ruimen.
   
Ook de volgende dagen blijft het weer echter goed en daarom is er veel verkeer op de grote weg. Willem probeert Jarik met allerlei smoesjes over te halen rustiger en volgens hem snellere wegen te nemen, maar daar heeft de prins geen oren naar. Dan worden ze ook nog ingehaald door een Nederlandse handelsdelegatie op weg naar Parijs waarop men besluit de reis samen te vervolgen. Willem durft niet te protesteren en hoopt maar dat hij toch nog zijn kans zal krijgen.
    Aan het eind van de derde dag komen de stadsmuur en de kathedraal van Rouen in zicht en moet Willem afscheid nemen van Jarik. ‘Hier scheiden onze wegen zich voorlopig,’ zegt hij, ‘ik heb dringende zaken elders die mijn aandacht vragen. Ik wens u alle geluk en ik weet zeker dat onze wegen elkaar nog zullen kruisen.’
    Jarik neemt hartelijk afscheid van zijn nieuwe vriend en nodigt hem uit voor zijn verlovingsfeest. ‘Ik hoop van harte u de komende week aan mijn tafel te zien! Vaarwel Josquin de L’Escroc! Tot spoedig weerzien!’
    Tot spoedig weerzien, reken maar…

Geen opmerkingen:

Een reactie posten