donderdag 2 april 2020



De prins en de zegelring - Afl. 15
Klaas ten Holt





Hoofdstuk 6 - Waarin prins Ivar, op weg naar Rouan om zijn broertje te zoeken, belaagd wordt door een hardnekkige achtervolger.

Ivar reist verder in de richting van Tilburg en Breda. Het is een eenzaam stuk moerasland waar de weg hem nu doorvoert, dicht begroeid met struikgewas en bomen. Een kille zon schijnt uit de hemel, af en toe kwaakt in de verte een eend, of ritselt er iets in de struiken, maar verder is het stil. Naarmate de begroeiing dichter wordt, versmalt de weg zich tot een voetpad. Een paar keer denkt Ivar het briesen van een paard te horen maar hij kan niet bepalen uit welke richting.
    Zijn hoofd zit vol met vragen. Waarom wilde diegene in de herberg hem vermoorden? Om hem te beroven? Maar wat valt er nou te halen bij een rondreizende muzikant? Kennelijk vindt iemand het belangrijk dat hij zijn doel niet bereikt, maar waarom? En was hij ook degene die Jarik had overvallen en misschien wel vermoord? En wat was er met Jariks reisgenoot gebeurd, de man met het rode haar? Of zat die ook in het complot en spelen ze onder één hoedje?
    Weer denkt Ivar het briesen van een paard te horen. ‘Ik heb je heus wel gezien!’ schreeuwt hij tegen niemand in het bijzonder. Hij raakt meer en meer uit zijn humeur en begint nu ook trek te krijgen.
    Een eindje verderop ligt een door de bliksem gespleten boomstam bij een riviertje. Dit lijkt Ivar een mooie plek om even te stoppen om wat te eten. De waard heeft zijn ransel gevuld met allerlei lekkers voor onderweg en Ivar laat het zich goed smaken.
    Omdat de stilte in het moeras hem op de zenuwen begint te werken, haalt hij zijn viool uit de koffer, smeert wat hars aan de haren van zijn strijkstok, stemt en strijkt gedachteloos een paar lange tonen. Geïrriteerd pakt hij het instrument weer in. Dit is geen plek voor muziek. Wanneer hij verder loopt hoort hij een eindje achter zich het geluid van knappend hout en het gesnuif van een paard. Nu weet hij het zeker: hij is hier niet alleen.
    ‘Laat je dan zien, lafaard,’ roept hij achterom, maar niemand reageert.
Vergist hij zich? Nee, er is geen twijfel mogelijk, één of meerdere ruiters volgen hem op afstand. Eigenlijk verbaast hem dit niet, maar hoe kan hij zekerheid krijgen? En hoe kan hij er achter komen wat ze met hem van plan zijn?
    Eerst wil hij zien uit te vinden met hoeveel ze zijn en daarom loopt hij rustig verder tot hij een geschikte plek ziet om zich te verstoppen vanwaar hij tegelijk de weg goed kan overzien.
    Op een punt waar het pad, dat nog altijd de rivier volgt, plotseling een stukje steil naar beneden gaat, duikt hij weg in de struiken en verbergt zich achter een boomstronk. Hij blijft doodstil zitten, terwijl hij zijn hart in zijn keel voelt kloppen. Enige minuten gaan voorbij maar er gebeurt helemaal niets. Wanneer hij na een tijdje maar weer tevoorschijn komt om verder te gaan, hoort hij, niet ver achter hem, duidelijk het geluid van een zich in beweging zettend paard.
    ‘Denk maar niet dat ik bang voor jullie ben,’ roept hij zo zelfverzekerd als hij maar kan. Alleen de stilte antwoordt hem. Is er dan toch niemand? Is het allemaal in zijn verbeelding? Nee, hij weet zeker dat er wél iemand is! Ze hebben hem waarschijnlijk weg zien duiken en rustig gewacht tot hij weer te voorschijn kwam. Maar waarom vallen ze dan niet aan? Dat hadden ze toch allang kunnen doen? Kennelijk wachten ze het juiste moment af, of zoeken ze een geschikte plek.

Het begint nu tegen de middag te lopen en Ivar vraagt zich af waar hij de nacht zal doorbrengen, maar eerst wil hij er achter zien te komen wie zijn achtervolgers zijn en wat hun doel is.
    Plotseling verlaat hij het pad en zet het op een lopen. Hij baant zich een weg door het dichte struikgewas, springt over stammen, waadt door een beekje, klautert tegen een glibberige heuvel op en laat zich aan de andere kant weer naar beneden glijden. Hij moet goed oppassen dat zijn voeten zich niet vastzuigen in de modder. Snel heeft hij alle gevoel van richting verloren, maar hij blijft rennen, net zolang tot hij niet meer kan.
    Bij een reusachtige zomereik blijft hij staan en luistert. Na een tijdje hoort hij ergens in de verte het geluid van een galopperend paard en het gekraak van brekende takken. Hij bedenkt zich geen moment en klautert omhoog de boom in, zo ver als hij maar durft. Op een hoge tak, verstopt in het dichte gebladerte, blijft hij zitten. Zijn slapen bonzen terwijl hij weer op adem probeert te komen.
    Van het rennen en het klimmen heeft hij ontzettende dorst gekregen. Gelukkig heeft hij bij de rivier zijn veldfles met vers water gevuld. Hij pakt zijn ransel maar tot zijn schrik ziet hij dat die open is. Alleen zijn viool zit er nog in, verder is alles er uit gevallen.
    Hij wacht even en luistert. Als hij niets hoort, duwt hij voorzichtig een paar takken opzij om naar beneden te kunnen kijken. Daar ziet hij aan de voet van de boom zijn veldfles en wat er nog over is van zijn lunch tussen de bladeren liggen. Gemakkelijker had hij het zijn achtervolgers niet kunnen maken. Hij begint nu ook hoofdpijn te krijgen. Dat is wel het laatste waar hij op dit moment behoefte aan heeft: een migraineaanval.

    Zal hij naar beneden klimmen om zijn spullen te pakken? Hoe heeft hij zo dom kunnen zijn om zijn ransel niet goed dicht te knopen! Net wanneer hij denkt dat hij het er wel op kan wagen, hoort hij een ruiter stapvoets naderbij komen. Hij houdt zijn adem in en maakt zich zo klein als hij kan.
    De ruiter passeert op een steenworp afstand de boom waar Ivar zich in verborgen heeft en houdt dan in. Zijn paard hinnikt een keer en verzet onrustig de benen maar verder gebeurt er een paar minuten lang niets. Dan laat de ruiter zich uit het zadel glijden. Ivar hoort hoe hij met een plof op de zachte grond landt, zijn zwaard trekt en dichterbij komt. Aan de voet van de boom blijft hij staan. Zijn paard hinnikt nogmaals en maakt onrustige bewegingen.
    Met zijn zwaard prikt hij ergens in en slingert het weg. Ivar hoort hoe zijn veldfles wordt leeggegoten en tegen de stam van de boom kapot geslagen. Daarna gebeurt er weer een tijdje niets.
    ‘Als je me hebben wilt, zul je me moeten komen halen!’ roept hij naar beneden.
    Geen antwoord.
    ‘Ik hoop voor jou dat je zwaard net zo scherp is als mijn dolk,’ roept hij boos, maar ook hierop reageert de man aan de voet van de boom niet.
    Weer is het een tijdje stil. Alleen het paard hinnikt van tijd tot tijd nerveus en stampvoet.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten