zaterdag 4 april 2020





De prins en de zegelring - Afl. 17
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 6 (slot)


‘Ik werk voor niemand, ik wilde je gewoon beroven, en van een herberg weet ik niets, ik heb je nooit eerder gezien.’
    ‘Weet je dat heel zeker?’
    ‘Ja natuurlijk.’
    ‘Dan verdien je het niet om gered te worden.’ Ivar pakt zijn dolk om het koord door te snijden.
    ‘Ho, wacht even,’ roept de jongen geschrokken.
    ‘Ik wacht,’ zegt Ivar
    ‘Ik eh... misschien... wat wil je dan precies weten?’
    ‘De waarheid. Waarom je mij probeerde te vermoorden.’
    ‘Ik heb je toch niet vermoord?’
    ‘Nee. En waarom eigenlijk niet? Daar had je toch alle kans toe?’
    ‘Ik...’
    ‘Nou?’
    ‘Ik kon het niet.’
    ‘Je kon het niet?’
    ‘Nee. Ik ben geen moordenaar.’
    ‘Maar waarom probeerde je het dan?’
    ‘Dat mag ik niet zeggen.’
    ‘Goed, wat je wilt.’ Ivar maakt opnieuw aanstalten het koord door te snijden.
    ‘Nee, wacht!’
    ‘Nou?’
    ‘Het was de waard uit de herberg.’
    ‘Is die je opdrachtgever?’ roept Ivar verbaasd.
    ‘Nee, nee, maar ik hoorde jullie praten, over een verdwenen kroonprins en zo.’
    ‘En daarom probeerde je me te vermoorden?’
    ‘Dat was mijn opdracht, om iedereen die naar de kroonprins vroeg in de gaten te houden of liever nog uit de weg te ruimen.’
    ‘Voor veel geld zeker?’
    ‘Dat weet ik niet. Als mijn meester me een opdracht geeft stel ik geen vragen.’
    ‘En wie is je meester dan?’
    ‘Sorry, maar dat kan ik je echt niet vertellen.’
    ‘O nee?’ Ivar zet opnieuw zijn dolk op het koord. ‘Aan jou de keuze: of je vertelt me wie je opdrachtgever is, of ik laat je hier aan je lot over. Eigenlijk is dat ook wat je verdient.’
    ‘Goed dan! Willem… Willem de la Roche is mijn meester!’
    Dat antwoord verrast Ivar. Dus toch de afgewezen minnaar van gravin Renée. ‘En Jarik?’
    ‘Wat bedoel je?’
    ‘Jarik, de kroonprins. Waar is hij? Is hij nog in leven?’
    ‘Dat weet ik niet.’
    ‘Zal ik het koord dan maar doorsnijden?’
    ‘Nee, niet doen, ik weet het echt niet! We vertrokken met twintig man vanuit La Roche naar Normandië voor een overval. Dat doen we wel vaker, maar meestal niet zo ver van huis. Halverwege moest ik met nog twee anderen Willem volgen naar het noorden. De rest moest zich in de bossen onder Rouen schuilhouden en daar op een afgesproken plek op hem wachten.’
    ‘Vertel verder.’
    ‘Willem had zaken in Amsterdam die hij alléén wilde afhandelen. Wij moesten hier blijven tot hij terugkeerde, en daarna de grote weg naar het zuiden in de gaten houden. Iedereen die uit Amsterdam kwam en naar de kroonprins vroeg moesten wij bespioneren en zo mogelijk een kopje kleiner maken.’
    ‘En waar zijn je makkers nu?’
    ‘Eén in een herberg ergens tussen Tilburg en Breda, de tweede nog wat verder naar het zuiden.’
    ‘Dus jullie hebben je verspreid?’
    ‘Dat wilde Willem zo toen hij terugkwam uit Amsterdam. Wij moesten de weg bewaken en later verslag uit brengen. Zelf reisde hij door naar Rouen in het gezelschap van een jongen, die wel wat op u leek trouwens.’
    ‘En je weet niet wat er van die jongen geworden is?’
    ‘Nee, echt niet. Ze leken het goed met elkaar te kunnen vinden.’
    ‘Is die Willem van jou een grote rossige kerel met snor en baard van een jaar of vijf-en-dertig?’
    ‘Dat is hem.’
    ‘En je hebt geen contact meer met hem gehad?’
    ‘Nee, ook niet met de anderen.’
    Ivar denkt even na. ‘Ik geloof je,’ zegt hij dan.
    ‘Mag ik mezelf nu alsjeblieft uit de modder lostrekken?’ vraagt de jongen angstig.
    ‘Bijna. Ik wil dat je eerst nog even goed naar me luistert.’ Hij raapt het zwaard op, keurt het en richt het dan op zijn achtervolger. ‘Van nu af aan werk jij niet meer voor Willem de la Roche.’
    ‘Maar...’
    ‘Ik neem je zwaard, je paard en alles wat je verder nog bij je hebt. Had je mijn veldfles en mijn proviand maar niet weg moeten gooien. Probeer niet me te volgen, want een volgende keer kom je er niet zo genadig van af. Jouw meester, Willem de la Roche, is een schurk die zijn straf niet zal ontlopen. En ik zal je nog meer vertellen: jongens als jij komen meestal voortijdig aan hun einde aan de galg of op het rad. En denk maar niet dat je meester je dan komt redden. Die neemt gewoon een ander voor jou in de plaats.’ Hij kijkt hem streng aan. ‘Dus ik raad je aan naar het noorden te reizen en eerlijk werk te zoeken bij een boer of in een herberg. Misschien kun je wel ergens in de leer. Wee als ik je opnieuw in het gezelschap van ridder Willem aantref!’
    De jongen is duidelijk onder de indruk van de rustige en zelfverzekerde toon van prins Ivar.
    ‘Mijn naam is Robbe, heer, ik ben zeventien jaar oud. Ik zal doen wat u zegt. Zoudt u mij uw naam willen zeggen?’
    ‘Helaas kan dat nu niet,’ antwoordt Ivar. ‘Wie weet, misschien een andere keer. Nu wil ik dat je wacht tot ik het voetpad heb bereikt. Dan trek je jezelf los uit de modder en ga je de andere kant uit. Het ga je goed, Robbe!’ Met deze woorden draait Ivar zich om en haast zich terug naar de weg waar hij het paard losknoopt, in het zadel klimt en de rest van de middag gebruikt om het moeras uit te komen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten