dinsdag 7 april 2020





De prins en de zegelring - Afl. 20
Klaas ten Holt


Hoofdstuk 8 - Waarin ridder Willem een brief krijgt en prins Jarik te goed van vertrouwen is.
 

Willem de la Roche heeft een rotdag. Een overval op een boerderij de vorige avond is rampzalig verlopen. Overmoedig hadden hij en zijn mannen op de heenweg al flink wat van de meegebrachte port en brandewijn gedronken zodat ze lacherig en luidruchtig op hun bestemming aankwamen. Daar was alles donker en stil. De boer en zijn gezin leken te slapen.
    ‘Openmaken!’ Luid bonsden ze op de deur. ‘Iedereen naar buiten!’
    Een van de ramen op de vliering ging open en daarin verschenen de boer en twee van zijn zoons. ‘Jullie hebben dertig seconden om van mijn erf af te komen.’
    Hoongelach van Willems mannen.
    ‘K-kom naar beneden, dan z-zullen we jullie niks doen!’ riep er een met dubbele tong.
    ‘Alleen een beetje doodmaken misschien!’ riep een andere.
    Weer klonk er gelach.
    ‘Tot dertig tellen is misschien te moeilijk voor jullie,’ zei de boer bedaard, ‘ik geef jullie tien tellen om van mijn erf te verdwijnen.’
    ‘Deur intrappen,’ commandeerde Willem.
    Twee van zijn mannen stegen af en trokken hun zwaarden. Voor ze wisten wat ze overkwam lagen ze naast hun paarden op de grond, dodelijk getroffen door twee pijlen die vanuit het niets leken te zijn gekomen.
    ‘Wel alle!’ brulde Willem terwijl hij zijn paard naar achteren mende.
    ‘Nog acht tellen hebben jullie.’ zei de boer.
    ‘De fakkels,’ riep Willem, ‘pak de fakkels, we zullen ze roosteren!’
    Een paar van zijn mannen maakten aanstalten hun zadeltassen te openen, maar meteen flitsten enkele pijlen hen vanuit het donker tegemoet. Twee anderen trokken hun zwaarden en stormden vloekend en tierend op de boerderij af terwijl Willem zijn paard nog wat meer naar achteren mende. Hij keek toe hoe opnieuw enkele van zijn mannen vielen en besefte dat ze kansloos waren. De schrik en de verrassing hadden de alcohol versneld uit zijn bloed verdampt.
    ‘Nog vijf tellen,’ hoorde hij de boer zeggen.
    ‘Robbe, Matthis, laten we maar doen wat die idioot zegt voor er nog meer ongelukken gebeuren. We komen wel een andere keer terug.’
    Willem en zijn twee overgebleven handlangers gaven hun paarden de sporen en verdwenen in het duister.
‘Hoe kan dat nou? Ze wisten dat we kwamen. Iemand moet ze gewaarschuwd hebben,’ mompelde Willem bij zichzelf. ‘Is er een verrader in mijn kasteel?’ Hij kan het zich nauwelijks voorstellen.
   
De volgende dag bereikt hem een brief uit Rouen met het zegel van graaf Guido erop. Woedend scheurt hij hem open.

Beste ridder,

met grote vreugde deel ik je mee dat gravin Renée zich heeft verloofd om te trouwen met (kroon)prins Jarik der Nederlanden. Zoals afgesproken stuur ik je hierbij duizend gouden dukaten. Er op vertrouwend hiermee aan alle voorwaarden van onze overeenkomst te hebben voldaan verblijf ik,
met de meeste hoogachting,
Graaf Guido etc. etc.


Willem vertrekt naar zijn kamer om na te denken. Hij heeft weinig tijd nodig om te besluiten dat hij het er niet bij laat zitten. Dat Normandische gravinnetje laat hij zich niet door de neus boren! Op een aanzoek van een Hollandse kroonprins had hij niet gerekend, maar kroonprinsen kunnen zomaar ineens spoorloos verdwijnen. Hij heeft geen tijd te verliezen, in zijn hoofd begint zich een plan te vormen. Met twintig man zou het moeten kunnen…

    De volgende morgen zit hij alweer in een beter humeur aan het ontbijt. ‘Haal Matthis en zeg dat hij opschiet,’ commandeert hij terwijl hij grote stukken brood in een kom warme melk met honing sopt en die vervolgens met bier wegspoelt.
    Matthis laat niet lang op zich wachten.
    ‘Verzamel twintig man die goed met een zwaard overweg kunnen,’ zegt Willem terwijl hij zich nog een glas bier inschenkt. ‘Laat de paarden zadelen en zeg Lambert dat hij voor een paar dagen proviand zorgt. Ik vertrek voor onbepaalde tijd. Jij blijft hier. Zolang ik weg ben draag jij de verantwoordelijkheid voor het kasteel. Ik wil nog vóór het middaguur vertrekken. Zorg dat iedereen klaar staat!’
    ‘Jawel heer,’ antwoordt Matthis. ‘En Robbe?’
    ‘Robbe neem ik mee. Het zal een goede ervaring voor hem zijn.’
    De rest van de ochtend besteedt Willem aan het voorbereiden van zijn reis en het geven van orders aan zijn ondergeschikten. Hij vertelt niemand het doel van zijn vertrek. Na de mislukte overval van twee nachten geleden is hij achterdochtig geworden. Een paar uur later staan twintig man naast hun paarden op hun heer te wachten.
    ‘Opstijgen,’ gebiedt Willem. ‘We rijden naar het westen tot het donker wordt en dan maken we ergens kamp. We vermijden de grote wegen en de steden en dorpen.’ Hij geeft zijn paard de sporen waarop het gezelschap zich in beweging zet. Aan het eind van de vierde dag naderen ze Rouen en het slot van graaf Guido. Daar gaan ze op zoek naar een afgelegen boerderij niet te dichtbij maar ook niet te ver van de stad. De boer en zijn vrouw sluiten ze op in de kelder.
    De volgende ochtend stuurt Willem een van zijn mannen naar de stad om te kijken wat hij aan de weet kan komen over gravin Renée en de Hollandse kroonprins. Zo hoort hij dat prins Jarik over veertien dagen verwacht wordt om zijn verloving met gravin Renée te vieren. In de stad en op het slot zal het dan een week lang feest zijn.
    Heel goed, denkt Willem bij zichzelf. Tijdens de feestelijkheden zal de kroonprins zich regelmatig in de stad vertonen, er zal gejaagd worden, een bal gegeven worden met veel gasten, kans genoeg om die Hollander uit de weg te ruimen. Maar misschien komt hij wel nooit aan in Rouen, ook onderweg kan er van alles gebeuren, een overval... een ongeluk... mensen verdwijnen soms zomaar spoorloos van de aardbodem. Zijn humeur wordt almaar beter.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten