woensdag 8 april 2020





De prins en de zegelring - Afl. 22
Klaas ten Holt





Hoofdstuk 9  Waarin prins Ivar in Rouan aankomt en zelf op onderzoek uitgaat.

Laat in de middag komen eindelijk de stadsmuur en de kathedraal van Rouen in zicht. Na zijn ontmoeting met Robbe heeft Ivar zijn reis naar het zuiden zonder verdere avonturen kunnen voortzetten. Op het kasteel wordt hij ontvangen door graaf Guido. Het valt Ivar op dat de graaf er oud en zorgelijk uitziet. Hij is bleek, en om de slapen al helemaal grijs geworden. ‘Geen nieuws, prins Ivar. Helaas…’ zegt hij.
    ‘Ik heb wél nieuws,’ zegt Ivar, ‘het is misschien niet veel, maar ik ben toch iets aan de weet gekomen onderweg.’ Hij vertelt de graaf wat hem in de herberg is overkomen en van zijn avonturen in het moeras.
    ‘Onmogelijk,’ zegt graaf Guido, ‘ik heb Willem de la Roche duizend gouden dukaten gestuurd. Dat hadden we zo afgesproken.’
    ‘Toch wel, ben ik bang. Ik heb geen reden om aan het verhaal van Robbe te twijfelen. Ook al vindt u het misschien moeilijk om er over te praten, wil ik u toch vragen wat er precies tussen u en ridder Willem is voorgevallen en waarom u hem gravin Renée ten huwelijk hebt beloofd. Ik hoorde dat er sprake was een ereschuld. Kunt u mij daar iets meer over vertellen?’
    Graaf Guido zucht. Zijn ogen lijken wel uitgehold door zorgen en verdriet. ‘Het is allemaal mijn schuld,’ zegt hij zacht. ‘Een moediger man dan ik had het nooit zo ver laten komen.’
    Met afgrijzen hoort Ivar het verhaal van de verloren oorlog en de ontmoeting met Willem de la Roche. Ivar vindt helemaal niet dat graaf Guido iets te verwijten valt. ‘Integendeel,’ zegt hij, ‘ik denk dat u juist heel moedig bent geweest, en ook heel verstandig. U hebt het leven van uw mannen gered en ze voor hun trouw beloond. Uw dood was voor gravin Isabella en Renée een ramp geweest. U hoopte dat het lot u gunstig gezind zou zijn, en dat was het ook: mijn broer werd kroonprins en bleef zijn jeugdliefde trouw. Wat nu is gebeurd had niemand kunnen voorzien. En er is nog altijd hoop!’
    ‘Als ik niet over mijn dochter was begonnen had hij alleen mijn leven genomen en waren prins Jarik en gravin Renée er nu nog geweest.’
    ‘Zo moet u niet praten, graaf. Ik vind het juist heel nobel dat u aan uw gezin hebt gedacht. En wat Jarik en Renée betreft: ik weet zeker dat die niet dood zijn.’
    ‘Ik ben bang dat ik uw optimisme niet kan delen: ik zal mijn dochter nooit meer terugzien.’
    Ivar ziet wel dat de graaf geen hoop meer heeft. ‘En van die hele overval is geen enkele getuige, geen overlevende, helemaal niets?’ vraagt hij.
    ‘We hebben geen idee wat er gebeurd kan zijn.’
    ‘Maar zijn alleen Jarik en gravin Renée verdwenen?’
    ‘Nee, nee, negen man zijn spoorloos. De jachtpartij was veel groter, maar men had zich opgedeeld in groepjes. Pas bij de lunch bleken er negen te ontbreken.’
    ‘Maar zoveel personen kunnen toch niet zomaar in het niets verdwijnen!’
    ‘We hebben overal gezocht maar er is geen spoor van ze gevonden. Gelooft u mij: het is zinloos.’
    ‘Dat moet u niet zeggen,’ antwoordt Ivar, ‘en ik weiger me er bij neer te leggen. Ik zal mijn broer terugzien, ik weet het zeker!’ Hij ziet wel dat hij op dit moment verder weinig uit de graaf zal krijgen. Die is ziek van verdriet en schuldgevoel. Hopelijk zal gravin Isabella hem wat meer kunnen vertellen, of anders misschien de jachtmeester.
    ‘Ik ben moe,’ zegt de graaf, ‘en mijn gezondheid laat helaas te wensen over, dus als u mij nu wilt excuseren?’ Hij gaat weg en laat Ivar naar zijn kamer brengen.
    In gedachten verzonken ligt de prins op bed tot het tijd is voor het avondmaal. Dat negen man tijdens een feestelijke jachtpartij spoorloos zouden zijn verdwenen, wil er bij hem niet in. Volgens de graaf is het hele gebied uitgekamd, dat gaat hij in elk geval zelf nog eens dunnetjes over doen.
    Aan tafel doet de graaf er alles aan het onderwerp te vermijden. ‘Nog een glas appelwijn prins Ivar? Toe, schenk onze gast nog eens in. De appeloogst is overvloedig dit jaar.’
    ‘Dank u graaf, ik heb genoeg gehad.’
    ‘Een uitzonderlijk mooie nazomer, vindt u niet?’
    ‘Uitzonderlijk inderdaad, graaf.’
    ‘Is uw kamer naar uw zin?’
    ‘Heel comfortabel, dank u.’
    ‘Had u een aangename reis hier naar toe?’
    ‘Nou, niet helemaal, maar dat heb ik u toch al verteld?’
    ‘Neem me niet kwalijk, de vermoeidheid. Nog een glas appelwijn misschien?’
    ‘Nee echt niet!’
    Er valt een pijnlijke stilte alleen onderbroken door de geluiden van het tafelzilver op het porselein.
    ‘Uw ouders,’ begint de graaf opnieuw, ‘maken het goed?’
    ‘In Godsnaam Guido, je gedraagt je als een idioot,’ barst gravin Isabella uit.     ‘Hoe denk je dat zijn ouders het maken? Ongeveer zoals wij misschien?’
    De graaf trekt wit weg, maar herstelt zich. ‘Ik bedoelde natuurlijk naar omstandigheden, prins. Hoe maken zij het naar omstandigheden?’
    ‘Niet zo goed, graaf Guido. Ik ben bang dat ook zij de hoop op een goede afloop hebben opgegeven.’
    ‘Ik begrijp het,’ zegt de graaf, ‘en uw zuster, maakt zij het goed?’ Het lijkt wel of de graaf nauwelijks beseft wat hij zegt.
    ‘Neemt u mijn man niet kwalijk,’ zegt gravin Isabella, ‘hij is er soms niet helemaal bij.’
    ‘Prinses Hendrikje is natuurlijk erg ongerust, maar heeft de hoop nog niet opgegeven.’ zegt Ivar. ‘Zij vindt dat zolang hun lichamen niet gevonden zijn, alles in het werk moet worden gesteld om ze terug te vinden.’
    ‘Dat hebben we ook gedaan,’ zegt de graaf vermoeid, ‘wij hebben overal gezocht. Elke steen hier is omgedraaid.’
    ‘Tut tut,’ zegt gravin Isabella, ‘daar weet jij helemaal niets van. Jij lag al die tijd op bed met hoofdpijn en rugklachten. De speurtocht werd geleid door onze jachtmeester. Een beste vent, maar ook een onbetrouwbare dronkenlap.’
    ‘Dat is niet waar, lieve.’
    ‘Als jij een beetje een vent was had je zelf het onderzoek geleid, lieve!
    ‘Natuurlijk. Geef mij maar weer de schuld.’ De graaf schuift zijn stoel naar achteren, krijgt een hoestbui, staat op en verlaat het vertrek.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten