zondag 5 april 2020





De prins en de zegelring - Afl. 18
Klaas ten Holt


Hoofdstuk 7 - Waarin gravin Renée opnieuw een belangrijke ontdekking doet in het kasteel van Willem de la Roche.

Renée wordt wakker van het geluid van ruwe stemmen en een deur die wordt dichtgeslagen. Even heeft ze geen idee waar ze is maar dan herinnert ze zich alles weer. ‘Papa?’
    ‘Sssst,’ fluistert haar vader, ‘het is goed, ik ben weer terug. Ga maar lekker slapen.’
    ‘Ik wil niet slapen, ik wil naar huis.’
    ‘Morgen gaan we naar huis, zodra het licht is vertrekken we. En doe een beetje zachtjes, anders wordt mama wakker.’
    ‘Ik wil nú naar huis!’
    ‘We kunnen nog niet weg, Renée. De poort van het kasteel is gesloten en die gaat morgenochtend pas weer open.’
    ‘Er is nóg een uitgang.’
    ‘Ga nou maar slapen.’
    ‘Nee, echt, er is nóg een uitgang.’
    ‘Waar heb je het over?’
    ‘Dat zeg ik toch, er is een geheime uitgang uit het kasteel, en ik weet waar die is.’
    ‘Je moet nu echt gaan slapen. Morgen praten we verder.’ Graaf Guido gaat naast zijn vrouw en zijn dochter in het vochtige stro liggen en sluit zijn ogen.
    ‘Wil je een appel, papa?’
    ‘Een appel?’
    ‘Ik heb ook brood en fruit.’
    ‘O wat fijn, hebben ze jullie tóch nog wat te eten gebracht?’
    ‘Nee, ik ben het zelf in de keuken gaan halen.’
    ‘Wat zeg je nou, maar dat kan toch helemaal niet. Is mama met je mee gegaan?’
    ‘Nee, die sliep al. Mama heeft er niets van gemerkt. Wil je een appel?’
    ‘Renée, dit is geen tijd voor spelletjes. Hoe kom je aan die appel?’
    ‘Uit de keuken. Gekregen van Lambert de kok. Er is nog meer: fruit, brood en kaas, genoeg voor ons alle drie!’
    ‘Ben jij helemaal in je eentje…’ vraagt de graaf ongelovig.
    ‘Ja. Ik was wel bang hoor. En toen heb ik ook de geheime uitgang ontdekt. Die meneer die gisteren bij onze koets zo naar deed, weet je nog, papa?’
    ‘Ja, ja, Willem de la Roche.’
    ‘Dat is toch die meneer met wie ik ga trouwen?’
    ‘Nee hoor lieverdje, dat denkt hij alleen maar. Daar gaan we natuurlijk een stokje voor steken. Wat is er met hem?’
    ‘Hij is met nog een paar anderen door een geheime uitgang vertrokken. Ze gingen iemand helpen die geen vrienden had. Ik kon het niet zo goed verstaan.’
    ‘Iemand helpen?’ een donkere wolk trekt langs het gezicht van graaf Guido, ‘maar hoe weet je dat allemaal?’
    ‘Toen ik terugkwam uit de keuken heb ik me achter een pilaar verstopt en alles gehoord. Daarna ben ik ze gevolgd. Ik dacht eerst dat ze hierheen gingen, maar ze gingen met z’n allen de laatste deur van deze gang in. Daar is een geheime uitgang uit het kasteel. Echt waar!’
    Graaf Guido weet niet goed wat hij ervan moet denken. Heeft ze het allemaal gedroomd? Maar hoe komt ze dan aan dat fruit? ‘Laten we nou maar gaan slapen,’ zegt hij, ‘morgen vertrekken we zodra de poort open gaat.’
    ‘Ik wil niet slapen. Ik wil weg... door de geheime gang!’
    ‘Ben je weer terug, Guido? Wat maken jullie veel lawaai,’ klinkt de stem van Gravin Isabella.
    ‘Ik ben er weer, probeer nog maar wat te slapen.’
    ‘Heb je het contract ondertekend?’
    ‘Ja, ja, morgen vertel ik alles.’
    ‘Ik heb het koud en ik heb honger,’ moppert de gravin.
    ‘Er is brood en kaas en fruit, mama. Dat heb ik in de keuken gekregen toen jij sliep.’
    ‘Praat geen onzin, Renée.’
    ‘Nee, echt, ik heb het van de kok gekregen. En er is ook een geheime uitgang uit het kasteel. Kom, papa, laten we nou gaan. Ik wil hier weg.’
    ‘Ik wil ook weg, Guido. We hoeven hier toch niet tegen onze zin te blijven?’
    ‘We vertrekken zodra het licht is en de poort opengaat. En hou op met die onzin over geheime gangen, ik wil er niets meer over horen.’
    ‘Maar er is écht nog een uitgang. Ik heb het zelf gezien, kom nou mee, papa.’
Renée is opgestaan uit het stro en trekt aan haar vaders arm.
    ‘Als het waar is,’ zegt de gravin, ‘hoe eerder we hier weg kunnen hoe liever het me is.’
    ‘Maar...’
    ‘Kom, Guido. We zijn nog nooit ergens zo schandalig ontvangen als door die Willem van jou.’
    ‘Die Willem van mij?!’
    ‘Het was in elk geval jouw idee om hier naar toe te gaan,’ zegt de gravin bits.
    Graaf Guido wil nog iets terugzeggen maar slikt het in. In plaats daarvan maakt hij een machteloos gebaar.
    ‘Is die geheime uitgang hier ver vandaan?’ vraagt de gravin.
    ‘Nee, vlakbij,’ antwoordt Renée.
    ‘Nou goed dan, laten we maar eens gaan kijken. Als jullie maar weten dat ik er niets in zie.’
    Met gravin Renée voorop gaan ze stilletjes de kerker uit, verder de gang in waar alles stil is; nu het contract eenmaal is getekend, is er kennelijk geen belangstelling meer voor hun aanwezigheid in het kasteel. Uit alle macht duwt Renée tegen de laatste deur aan de linkerkant.
    ‘Zie je nou wel,’ moppert graaf Guido.
    ‘Het was echt deze deur. Ik weet het zeker!’ Renée duwt zo hard ze kan, maar er is geen beweging in te krijgen.
    ‘Kom, meisje, hij is op slot. Je hebt je gewoon vergist. Dat geeft niets, maar laten we nu gaan slapen.’
    ‘Ik heb me helemaal niet vergist.’ woedend duwt ze nog een keer met al haar kracht tegen de met ijzer beslagen deur. ‘Zie je wel!’ roept ze, ‘hij is niet op slot, maar in mijn eentje krijg ik hem niet open. Help nou mee papa.’
    Graaf Guido haalt zijn schouders op en doet wat hem gevraagd wordt. Tot zijn verbazing geeft de deur inderdaad mee. Daarachter vinden ze net zo’n ruimte als hun eigen kerker, maar dan met helemaal achterin een lage houten deur die op een kier staat. De deur geeft toegang tot een korte stenen gang die een flauwe bocht maakt en uitkomt op een zwaar traliehek dat ook niet op slot is. Van buitenaf is de ingang verborgen achter de stam van een dikke kastanjeboom, klimop en struikgewas. Een smal paadje kronkelt langs de steile rotswand omlaag naar de oever van de Ourthe. Voor ze het weten staan ze met z’n drieën in het maanlicht het stro van hun kleren te slaan. Boven hen steekt het kasteel somber af tegen de schitterende sterrenhemel. Hier en daar zijn kleine getraliede raampjes in de door de zon geblakerde leistenen muur te zien.
    ‘Kom, laten we onze koets gaan zoeken,’ zegt graaf Guido.
    Renée kijkt omhoog langs de kasteelmuur. Onwillekeurig neuriet ze de melodie van het liedje dat Lambert in de keuken voor haar zong. De graaf en de gravin maken al aanstalten om verder te gaan wanneer er onverwachts hoog boven hen iemand zachtjes begint te fluiten. Uit één van de getraliede raampjes klinkt de melodie die Renée zojuist heeft geneuried. Het klinkt onvast en niet erg zuiver, maar het is onmiskenbaar dezelfde melodie. Is het de kok? Het raam is te hoog om het te kunnen zien. ‘Lambert?’ roept Renée met gedempte stem.
    Als antwoord wordt er iets uit het tralieraam naar beneden gegooid dat vlak naast haar op het pad terecht komt. Ze raapt het op en ziet dat het een prop van een paar in elkaar geknoopte lappen is.
    ‘Kom Renée, we kunnen hier niet blijven staan,’ zegt de graaf. Ze kijkt nog één keer omhoog. Opnieuw fluit iemand hoog boven haar zachtjes de melodie van het lied van Lambert en Thom.
    Met de lappenprop stevig in haar hand geklemd volgt Renée haar ouders het pad af naar beneden waar het hen een eindje langs de rotswand voert, vlak boven de Ourthe - vrijwel onzichtbaar vanaf de overkant - totdat de oever zich verbreedt in een drassig veldje omringd door hoge struiken en enkele bomen. Een eenzame ezel kijkt hen meewarig aan. Hier verdwijnt het pad in de modder. Nadat ze zich een weg door de struiken hebben gebaand, vinden ze een grindpad dat hen tussen een paar grote rotsblokken door leidt, en dan staan ze plotseling aan de grote weg.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten