dinsdag 21 april 2020



De prins en de zegelring - Afl. 34
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 13  (vervolg)

Thom kan het zich niet voorstellen. Zijn broer is geen rover of een moordenaar, dit kan gewoon niet waar zijn. Enige weken later bereikt hem het volgende bericht:

Aan: ridder Thomas de la Roche

lieve broer,

Ik schaam me dat ik zo lang niet van me heb laten horen. Toen vader stierf ben ik halsoverkop het kasteel ontvlucht. Ik had tijd nodig om te bedenken wat ik verder met mijn leven wil. Eerst was ik alleen maar boos en teleurgesteld. Ik zal niet ontkennen dat ik jaloers op je was.
    Je aanbod om op het kasteel te blijven wonen, kan ik niet aannemen. Er zijn voor mij te veel pijnlijke herinneringen aan ons ouderlijk huis verbonden.
    Denkend aan vroeger herinnerde ik me onze oude leermeester broeder Lorenzo, en kwam de gedachte aan het kloosterleven bij me op. Ik bedacht me dat het eigenlijk altijd al jouw diepste wens was om je leven in dienst van het hogere te stellen, maar dat omstandigheden je daar niet toe in de gelegenheid stelden. En toen dacht ik dat het mooi zou zijn om dat dan in jouw plaats te doen, het klooster in te gaan en voortaan een nederig en simpel leven te leiden. Het was alsof er een last van mijn schouders viel.
    En nu woon ik al weer ruim drie maanden in Orval. Alles wat ik nodig heb vind ik mijn kloostercel.
    Omdat mijn gedachten steeds naar jou uitgaan en ik natuurlijk ook razend benieuwd ben hoe het je vergaat in je nieuwe leven als heer van La Roche wil ik je van harte uitnodigen de komende Pinksteren bij ons in het klooster te komen vieren. Ik weet zeker dat je deze uitnodiging zult aannemen en verheug me er op je te zien.

Je liefhebbende broer,
Willem de la Roche
Abbaye d’Orval


Met tranen in zijn ogen herleest Thom de brief van zijn broer nog enige malen. Hij schaamt zich dat hij aan hem heeft getwijfeld en bijna geloof heeft gehecht aan de kwade geruchten die over hem de ronde doen.
    Twee dagen voor Pinksteren laat hij zijn paard zadelen en vertrekt hij opgewekt in de richting van Orval. Omdat het een prachtige lentedag is zonder een wolkje aan de lucht, wordt zijn humeur steeds beter. Maar in de herberg waar hij de nacht doorbrengt, hangt een gespannen sfeer. De roversbende waar hij al eerder over gehoord heeft, is in de buurt gesignaleerd.
    ‘Het is de bende van Willem,’ verklaart één van de gasten stellig, ‘en de buit wordt verdeeld op het kasteel van zijn broer.’
    ‘Leugens!’ barst Thom uit, ‘hoe komt u daar bij?’
    ‘Maar dat weet toch iedereen?’ zegt een ander. ‘En wie mag u dan wel zijn?’
    ‘Mijn naam is Ridder Thom de la Roche, ik daag iedereen uit die durft te beweren dat mijn broer Willem een roversbende leidt!’
    ‘Ridder Thom... I-ik wist niet...’ stottert de waard.
    ‘Daar is namelijk niets van waar. En ik kan het bewijzen ook,’ zegt Thom boos. ‘Mijn broer woont al ruim een half jaar in het klooster van Orval. Ik heb een brief op zak waarin hij mij uitnodigt morgen de Pinksteren bij hem te komen vieren.’
    ‘Maar...’
    ‘Die geruchten over een bendeleider die sprekend op mijn broer lijkt, heb ik ook gehoord, maar ik weet zeker dat daar niets van waar is.’
    ‘Neemt u ons niet kwalijk heer,’ zegt de waard beschaamd.
    ‘Ik beloof jullie,’ Thom verheft zijn stem, ‘dat ik na de Pinksteren een klopjacht naar die roversbende zal organiseren. Ik sta garant voor de vrede en veiligheid in deze streken!’ Hierna vertrekt hij naar zijn kamer.
    ‘En toch is het Willem die die bende leidt,’ mompelt één van de gasten zodra Thom weg is.
    Eenmaal alleen in bed slaat ook bij de Thom de twijfel weer toe. Het zal toch niet waar zijn? Hij zet de gedachte van zich af. Morgen zal hij zijn broer terugzien en zullen ze samen lachen om die malle geruchten.
   
Hij wordt gewekt door het eerste zonlicht dat op zijn kussen valt. De waard brengt hem een groot bord hete gerstepap, brood, kaas en een pul trappist, ondertussen wordt zijn paard gezadeld. Het belooft opnieuw een mooie dag te worden, en vol goede moed begint Thom aan de laatste mijlen die hem nog van het weerzien met zijn broer scheiden. Hoog op zijn paard gezeten, ziet hij het landschap stapvoets aan hem voorbij glijden. Heuvels met beboste hellingen en velden met grazend vee. Lieflijk en vredig in de vroege lentezon. Een vreemde ontroering maakt zich van hem meester terwijl zijn gedachten naar Lorenzo uitgaan. Hoe zou het hun oude leraar vergaan zijn? Zou hij teruggekeerd zijn naar het klooster van Orval? Niemand geloofde toch echt in die onzinnige diefstal. Hoewel? Vader had hem toch maar mooi van het kasteel weggestuurd. Wat een lastpak was die broer van hem toch geweest! En wat jammer dat het tussen hem en vader nooit meer goed was gekomen. Ridder Theodor zou nu vast trots zijn op zijn jongste zoon als hij wist dat die het klooster was ingegaan. Thom vindt het moeilijk om zich zijn broer als monnik voor te stellen, daar heeft Willem toch niet helemaal het uiterlijk en het postuur voor.
    Ondertussen luistert hij naar het opgewonden gekwetter van de vogels. Hij rijdt een dal in en ziet in de verte iemand midden op de weg staan. Onwillekeurig houdt hij in. Even voelt hij een rilling langs zijn ruggengraat lopen. Dan vervolgt hij rustig zijn weg. Wat kan hem gebeuren op deze prachtige dag?
    Wanneer hij dichterbij komt meent hij een bekend gezicht te zien. Is dat niet? Matthis! Natuurlijk! Die is met zijn broer mee gegaan, is hem vast tegemoet gekomen. Wat attent van Willem. ‘Matthis,’ roept Thom, terwijl hij wuift.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten