zondag 26 april 2020





De prins en de zegelring - Afl. 39
Klaas ten Holt


Hoofdstuk 15 - Waarin prinses Hendrikje en de koning een ernstig gesprek voeren.
 

De koning werpt een blik op zijn agenda. Ik word hier te oud voor, denkt hij bij zichzelf. Hij staat op van zijn bureau en loopt naar het raam van zijn werkkamer dat uitkijkt op de paleistuin. De hemel is bekleed met een effen grijsgrauw en het land ligt bedekt onder een dik pak sneeuw. Eens even kijken: december alweer, bijna wéér een jaar voorbij. Hij probeert zich te herinneren wat hij allemaal heeft gedaan maar er wil hem niets te binnen schieten, behalve dat zijn agenda elke dag overvol was en dat de tijd voorbij is gevlogen.
    O ja, dat staatsbezoek van koning Lodewijk: veertien dagen eten en drinken alsof het Kerstmis is. Vroeger vond hij dat leuk, maar nu vermoeit het hem alleen maar. Die Lodewijk is ook wel een verwaande kwast, praat alleen maar over zichzelf... Wij dit, en wij dat... en geen enkele belangstelling voor zijn gastheer. Buiten begint het weer te sneeuwen. Een merel vliegt op en laat zijn pootafdrukken achter op de vensterbank.
    Sinds Ivar en Jarik er niet meer zijn, is de lol er wel een beetje af. Het gaat weliswaar goed met het land, en het koninklijk huis is nog altijd geliefd, maar toch knaagt er iets aan hem, het vuur lijkt eruit te zijn. Als hij in de spiegel kijkt ziet hij niet meer die knappe jonge vorst van weleer, maar een wat vermoeid ogende koning van middelbare leeftijd.
    Hij is zijn haar gaan verven, zich jeugdig en volgens de laatste mode gaan kleden en heeft een sportief open rijtuig aangeschaft, maar ook dat bevredigt hem niet. Hij voelt zich oud en afgedankt, vraagt zich af of hij niet gewoon iets anders moet gaan doen. Op dat moment komt Hendrikje met een brief in haar hand zijn werkkamer binnen, gevolgd door de koningin.
    ‘Er is nieuws van Ivar! Een bode kwam dit zojuist brengen.’
    ‘Lees voor,’ zegt de koning opgewonden.

Aan:    Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden
    Hare majesteit de Koningin der Nederlanden
    H.K.H. Prinses Hendrikje
    Marche en Famenne, 12 jan.

Lieve ouders, lief zusje,

Eindelijk kan ik jullie schrijven hoe het met mij gaat. Houdt moed! Ik weet nu dat Jarik en gravin Renée zijn ontvoerd door een Frankische ridder, Willem de la Roche geheten, die ze in zijn kasteel gevangen houdt. Ik ben er zeker van dat ze nog in leven zijn.
Morgen zal ik La Roche bereiken en proberen het kasteel binnen te komen. Ik hoop er onder een valse naam werk te vinden als hulp in de keuken. Zo kan ik er misschien achterkomen waar Jarik en Renée opgesloten zitten en wat ridder Willem met ze van plan is.

Hopend op een goede afloop verblijf ik,

Jullie liefhebbende broer en zoon,
Prins Ivar der Nederlanden etc.


    ‘Zie je wel!’ zegt Hendrikje.
    ‘Hij blijft dromen,’ verzucht de koningin.
    ‘Dromen? Hij zet zijn leven op het spel om Jarik te bevrijden,’ roept prinses Hendrikje boos, ‘Hoe kun je dat dromen noemen?’
    ‘Omdat hij blijft geloven dat Jarik nog in leven is, ook al wijst alles op het tegendeel.’
    ‘Ivar zegt toch dat hij zeker weet dat ze allebei nog leven?’
    ‘Dat hoopt hij alleen maar.’
    ‘Hij wéét het gewoon.’
    De koningin antwoordt niet, aarzelt even, haalt dan haar schouders op en verlaat het vertrek.
    ‘Ik weet het óók zeker,’ zegt Hendrikje boos tegen haar vader. ‘Ik geloof Ivar.’
    ‘Misschien is nog niet alles verloren,’ zegt de koning ernstig. ‘Maar ik denk dat wij even moeten praten, Hendrikje,’ Hij gaat weer voor het raam van zijn werkkamer staan en kijkt naar buiten. Het is harder gaan sneeuwen. Vroeger werd hij daar vrolijk van, maar nu maakt het hem somber. Hendrikje is gaan zitten en kijkt boos naar de grond. ‘Hoe gaat het met je lessen?’ vraagt de koning na een tijdje.
    ‘Mijn lessen?’
    ‘Ja.’
    ‘Welke lessen? Frans? Filosofie? Schermen? Etiquette?’ antwoordt de prinses geïrriteerd.
    ‘Ik bedoelde eigenlijk alle lessen,’ zegt de koning, ‘hoe gaat het met alle lessen?’
    ‘Wat een rare vraag.’
    ‘Waarom is dat een rare vraag?’
    ‘Nou, wil je een soort gemiddelde horen of zo?’
    De koning denkt aan zijn jongste zoon, ergens ver weg, alleen, in een donkere kerker, en aan zijn oudste zoon, staande voor de poort van een enorme burcht, slechts gewapend met zijn viool. Hij ziet grote donkere wolken boven een dor en met grijze sneeuw bedekt landschap. ‘Gemiddelde?’ vraagt hij. Hij is vergeten wat hij heeft gevraagd.
    ‘Ja, gemiddelde! Is dat wat je wil horen?’
    De koning denkt even na. ‘Ik geloof het niet,’ zegt hij dan, ‘maar wat ik wilde vragen: hoe gaat het met je lessen?’
    Hendrikje kijkt haar vader verbaasd aan. ‘Gaat het wel goed met je, papa?’ vraagt ze bezorgd.
    ‘Ik mis de jongetjes zo vreselijk,’ zegt hij dan. ‘Ik heb nergens meer zin in zolang zij er niet zijn.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten