woensdag 15 april 2020






De prins en de zegelring - Afl. 28
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 11  (vervolg)


Jarik duikt en trekt haar aan haar benen onder water. Ze spartelt en probeert zich los te rukken maar hij houdt haar stevig vast. Wanneer hij loslaat zwemt hij onder water een eind van haar weg en blijft zo lang onder als hij kan. Nu zal hij háár eens laten schrikken! Hij komt voorzichtig boven en kijkt om zich heen, maar tot zijn grote schrik ziet hij haar nergens. Ze zal toch niet... zó lang heeft hij haar toch niet onder water gehouden? Hij duikt opnieuw en komt weer boven. Dan ziet hij haar op de kant zitten. Hij zwemt naar het strandje en strompelt over de scherpe kiezels het water uit. Renée ligt op haar rug en kijkt hem onderzoekend aan.
    ‘Vind je me mooi, Jarik?’
    ‘Ik, eh,’ zegt Jarik, terwijl hij naast haar gaat liggen. Hij heeft zijn zusje wel eens in haar blootje gezien, maar verder gaat zijn ervaring niet, zijn huid tintelt van het ijskoude water. Hij vindt haar ongelofelijk mooi en hij wil haar heel graag zoenen, maar hij durft niet goed.
    ‘Nou?’
    Dan zoent hij haar toch maar en wanneer ze ophouden met zoenen begint het al te schemeren. Naast elkaar liggen ze naar de traag verschuivende wolken te kijken.
    ‘Ik ken je eigenlijk nauwelijks,’ zegt Renée.
    Het duurt even voor het tot hem doordringt dat ze iets tegen hem heeft gezegd. ‘Maar we kennen elkaar al zó lang,’ antwoordt hij.
    ‘Ja, van die paar keer dat we bij jullie op staatsbezoek waren, en je bent nog nooit hier geweest.’
    ‘Dat is niet waar! En we hebben toch onze geheime plek?’
    ‘Dat is al weer zó lang geleden.’
    ‘Maar...’
    ‘Waarom wil je eigenlijk met me trouwen?’
    ‘Nou, dat weet je toch, omdat je anders...’
    ‘Met Willem de la Roche moet trouwen? Dat is het verkeerde antwoord Jarik.’
    ‘Maar ik wilde altijd al met je trouwen!’
    ‘Maar waarom dan?’
    Het lukt hem niet iets te verzinnen. ‘Dat hadden we toch afgesproken?’
    ‘Dat hadden we helemaal niet afgesproken.’
    ‘Wel!’
    ‘Niet!’
    Het is even stil.
    ‘Wil je me nu niet meer?’
    ‘Ik vroeg je wat: waarom wil je...’
    ‘Ik? Nou, gewoon, ik hou van jou! Ik heb altijd al van je gehouden.’
    ‘Toch niet zomaar?’
    ‘Nee, natuurlijk niet zomaar.’
    ‘Waarom dan?’
    ‘Ik... omdat je zo... omdat...’
    ‘Nou?’
    ‘Gewoon. Ik hou gewoon van je. Is dat niet genoeg?’
    ‘Jawel, maar...’
    ‘Maar wat dan?’
    ‘Ik ken je eigenlijk nauwelijks.’
    ‘Maar we kennen elkaar al jaren!’
    ‘En je weet zeker dat je mij wilt?’
    ‘Ik geloof het wel.’
    ‘Je gelooft van wel!?’
    ‘Nou ja, we kennen elkaar natuurlijk nog niet zo erg goed.’
    ‘Hoe bedoel je?’
    ‘Nou ja, zoals ik het zeg.’
    ‘En je wilt tóch met me trouwen?’
    ‘Ik heb honger. Moeten we niet eens terug naar het kasteel?’
    ‘Straks.’ Uit een zadeltas haalt Renée een kleed en een mandje. Ze spreidt het kleed uit en haalt brood, worst, kaas, fruit en een fles cider en glazen tevoorschijn.
    ‘Heb je het niet koud?’ vraagt Jarik.
    ‘Ik wil tegen je aan zitten.’ Renée schenkt de glazen vol en ze drinken.
Een tijdje zeggen ze niets meer.
    ‘Gravin Renée!’ roept iemand in de verte.
    ‘Vlug,’ zegt Renée. Ze kleden zich aan, pakken alles weer in en maken de paarden los. ‘Ik weet een sluiproute. Het is beter als ze ons hier niet vinden.’ Samen lopen ze zo stil als ze kunnen een paadje af met de paarden aan de teugel. Wanneer ze een ander pad kruisen, stijgen ze op en volgen het tot ze bijna bij het kasteel zijn. Daar laten ze de paarden achter en zien kans ongezien weer binnen te komen. ‘Ik denk dat papa in zijn werkkamer is,’ zegt Renée. ‘Laten we daar maar heen gaan, met mama valt toch niet te praten.’
    Jarik volgt haar naar haar vaders werkkamer.
    ‘Renée! Wat haal je je in je hoofd! Je hebt ons compleet voor gek gezet!’ barst de graaf uit, maar als hij Jarik ziet, bindt hij in. ‘Jonge prins, Excuseer. Komt u binnen.’
    ‘Die belachelijke omgangsregels altijd,’ moppert Renée, ‘waarom schaffen we die niet gewoon af?’
    ‘Neemt u mijn dochter niet kwalijk, prins. Ze bedoelt het goed, maar soms weet ze niet wat ze zegt, en…’
    ‘Ik weet heel goed wat ik zeg,’ valt ze haar vader in de rede, ‘en u denkt toch zeker niet dat ik me met iemand die ik nauwelijks ken ga verloven zonder hem eerst eens even onder vier ogen te spreken?’
    ‘Ook als die iemand een kroonprins is die jou van een ongelukkig huwelijk komt redden?’
    ‘Wie weet!’ schreeuwt Renée, ‘misschien was die Willem zo gek nog niet. Hij lijkt me in elk geval geen slappeling. Misschien moest ik er nog maar eens een nachtje over slapen?’
    Jarik zegt niets en kijkt met open mond van de een naar de ander.
    ‘Ik wil er niets meer over horen, jongedame. Jullie gaan je nu omkleden en we zien elkaar in de grote hal voor het diner.’ De graaf trekt aan een koord naast de deur en gaat met zijn handen op zijn rug uit het raam staan kijken. Renée vertrekt zonder nog één woord te zeggen en slaat de deur achter zich dicht.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten