vrijdag 10 april 2020





De prins en de zegelring - Afl. 23
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 9  (vervolg)


‘Hopeloos,’ verzucht de gravin. ‘Daar komt geen zinnig woord meer uit.’
    ‘En u, gravin,’ vraagt Ivar beleefd, ‘hebt u ook alle hoop laten varen?’
    ‘Ach jonge prins, er is natuurlijk altijd hoop. Hoop op verandering, op een beter leven. Maar de draaimolen van het bestaan gaat door, men moet ook realistisch zijn. En het is een druk leven hier, zeker met een man die het in alle opzichten af laat weten.’
    ‘Maar bent u zelf op onderzoek uit geweest?’
    ‘Met die boeren mee? U denkt toch zeker niet dat ik in mijn goeie goed door de modder ga galopperen? Wij zijn een oud geslacht jongeman, iemand moet hier toch het goede voorbeeld geven.’
    ‘Ik begrijp het, zegt Ivar koeltjes. ‘En de jachtmeester, waar vind ik die?’
    ‘Ik zou het niet weten, maar ik neem aan dat ze u in de keuken wel verder kunnen helpen.’
        Het is Ivar duidelijk dat hij van van de graaf en de gravin weinig hoeft te verwachten. Hij zal de volgende ochtend de jachtmeester eens stevig aan de tand gaan voelen, en dan ’s middags zelf op onderzoek uitgaan.

Bij het ontbijt laten de graaf en de gravin zich verexcuseren zodat Ivar alléén aan tafel zit op het terras dat hem een schitterend uitzicht biedt op de heuvels, de appelgaarden, de bossen, de velden en een meertje dat blauw glinstert in de ochtendzon. Hij laat zich het huisje van de jachtmeester wijzen en vastbesloten om zich niet met een kluitje in het riet te laten sturen, loopt hij het pad af naar een wat rommelig ogend stenen huis waar een dun sliertje bruine rook loodrecht uit de schoorsteen omhoog kringelt. Hij klopt een paar maal luid op de deur en probeert door het raam naar binnen te kijken, maar daar is het donker, en het glas is zó stoffig dat het nauwelijks licht doorlaat. Nog één keer roept hij luid: ‘Hallo!’ en draait zich om. De zon schijnt hem recht in de ogen.
    Op dat moment klinkt vanuit het huis het geluid van brekend glas en een luide vloek. Even later wordt de grendel van de deur geschoven en verschijnt een grote nors uitziende kerel met bloeddoorlopen ogen en een donkere baard in zijn onderrok en op blote voeten.
    ‘Ben jij soms niet goed bij je hoofd?’ begroet hij Ivar terwijl hij met zijn ogen knippert.
    ‘Ben jij de jachtmeester?’ vraagt Ivar kalm.
    ‘En als dat zo was?’
    ‘Dan wens ik je een goede morgen. Ik wil graag even met je praten.’
    ‘Wel alle duivels! En wie denk jij wel dat je bent?’
    ‘Mijn naam is Ivar, prins der Nederlanden, ik ben de broer van prins Jarik, jou welbekend, naar ik aanneem? Ga je snel aankleden man, en kom dan naar buiten, ik wacht hier op je.’
    ‘P-Prins Ivar, neemt u mij niet kwalijk hoogheid, i-ik kom er aan, even wat aantrekken.’ Hij draait zich om en haast zich weer naar binnen. Ivar hoort hem vloeken en nog meer glas kapot vallen, maar even later staat hij inderdaad aangekleed en wel buiten.
    ‘Wat kan ik voor u doen prins?’
    ‘Ik neem aan dat jij erbij was op die noodlottige jachtpartij deze zomer?’
    ‘Jawel, dat is te zeggen: ja en nee.’
    ‘Hoe bedoel je?’
    ‘Nou ja, het was de grootste jachtpartij die hier ooit gehouden is... iedereen was uitgenodigd... alles moest tot in de puntjes geregeld... de gravin liet daar geen misverstand over bestaan... u begrijpt... ik was nerveus... al die hotemetoten die voor de verloving kwamen. Ik wilde de avond van tevoren goed slapen om uitgerust te zijn voor de volgende dag. En om goed te kunnen slapen...’
    ‘Heb je een paar glazen appelwijn gedronken,’ vult Ivar aan.
    ‘De pest is: als ik eenmaal begin… Ik heb mezelf bewusteloos gedronken. Ik was doodziek de volgende dag, kan me er weinig van herinneren.’
    ‘Weet je nog wel wie er mee gingen?’
    ‘De meeste kende ik niet... en daarbij... u moet weten... er wordt hier niet veel gejaagd. De graaf ging zelf nooit uit jagen. Ook deze keer was hij er niet bij.’
    ‘Graaf Guido ging zelf niet mee?’
    ‘Nee heer, hij nam wel zo’n beetje deel aan de feestelijkheden, maar liet zich zo min mogelijk zien. Sinds die oorlog tegen Willem de la Roche is hij nooit meer dezelfde geworden. Vroeger was hij een vrolijke en enthousiaste man, hartelijk en royaal tegen iedereen, maar uit die oorlog is hij als een gebroken man teruggekomen.’
    ‘Ik begrijp het,’ zegt Ivar. ‘Maar was hij dan niet blij met de verloving van gravin Renée met mijn broer Jarik?’
    ‘Zeker, zeker, dat was hij, maar ziet u, zijn gezondheid, zoiets laat zijn sporen na.’
    ‘En wanneer werden de gravin en de prins voor het eerst gemist?’
    ‘Bij de lunch. Om één uur zou iedereen verzamelen bij het jachthuisje aan het meer. Daar bleken er negen te ontbreken.’
    ‘En toen?’
    ‘Eerst maakte niemand zich nog zorgen. Hoewel er regen in de lucht zat, was de sfeer uitgelaten en vrolijk. Er was genoeg appelwijn voor iedereen. Toen zij er om twee uur nóg niet waren, is één van de drijvers maar eens op onderzoek uit gegaan, maar die kwam een half uur later al weer terug.’
    ‘Zonder nieuws.’
    ‘De jachtpartij werd afgelast en ik ben op het kasteel gaan melden dat de gravin en de prins waarschijnlijk verdwaald waren.’
    ‘En is men ze toen gaan zoeken?’
    ‘Niet meteen, ze waren immers met z’n negenen en allemaal ervaren ruiters. Pas toen het begon te schemeren sloeg de stemming om.’
    ‘Dus al die tijd is er eigenlijk niets ondernomen!’
    ‘Nee prins, en daarna ook niet. Er is een groot vuur aangelegd om ze in het donker de goede richting te wijzen, maar niemand is die nacht gaan zoeken.’
    ‘Ik begrijp het.’
    ‘De volgende morgen ben ik er met een paar van de drijvers op uitgetrokken. We hebben de hele dag gereden, maar uiteindelijk moesten we met lege handen terugkeren.’
    ‘Geen enkel spoor? helemaal niets?’
    ‘Ik ben bang van niet, heer.’   
    Ivar kan het niet geloven. Er moet daar iets te vinden zijn, dat kan niet anders, er is gewoon niet goed gezocht, denkt hij bij zichzelf.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten