maandag 20 april 2020





De prins en de zegelring - Afl. 33
Klaas ten Holt


Hoofdstuk 13  Waarin Thom en Willem de la Roche ruziemaken om de erfenis van hun vader.

In een van de bovenste kamers van kasteel La Roche zitten twee jongemannen zwijgend aan een grote eikenhouten tafel. Er brandt geen vuur in de haard, en het enige licht komt van een smal, langwerpig raam in een alkoof, waardoor een vermoeid namiddagzonnetje haar laatste stralen naar binnen stuurt. Op tafel staan een onaangebroken karaf wijn, twee glazen en wat fruit. De een kijkt verdrietig en de ander geïrriteerd. Het zijn Thom en Willem de la Roche, éénentwintig jaar nu, wachtend op een bericht van hun vader die in de kamer ernaast ligt te sterven. Wanneer de dokter met een ernstig gezicht binnenkomt, staan beide mannen op.
    ‘Thom,’ zegt hij, ‘je vader wil graag nog een paar dingen met je bespreken.’
    Als zijn oudere broer de kamer verlaat gaat Willem met een verbeten gezicht weer zitten. Hij schenkt zichzelf een glas wijn in uit de karaf en balt zijn vuisten. Dan staat hij op, drinkt, en smijt het glas in de hoek van de kamer tegen de muur kapot. Ik had net zo goed niet kunnen komen, die ouwe zot wil toch alleen maar met Thom spreken, zegt hij bij zichzelf terwijl hij het vertrek verlaat en de deur achter zich dichtgooit. Met zijn vuist geeft hij in het voorbijgaan een harde klap op de deur ernaast. ‘Tot ziens papa,’ roept hij. ‘We spreken elkaar nog wel in de hel!’ Hij stormt de smalle stenen wenteltrap af, de binnenplaats op, waar hij Matthis twee paarden laat zadelen en zonder nog iets te zeggen met hem de poort uit rijdt en in de schemering verdwijnt.
    Ridder Theodor spreekt ondertussen met zwakke stem zijn oudste zoon toe. ‘Pas op voor Willem,’ zegt hij, ‘hij is dom, lui en jaloers. Hij lijkt op zijn moeder. Ik had nooit met haar moeten trouwen. Dat was de grootste vergissing van mijn leven.’
    ‘Zonder moeder was ik er ook niet geweest, vader.’
    ‘Dat is waar, maar jij lijkt op je vader. En nu ga je mij opvolgen.’ Hij kucht een paar keer achter zijn hand. ‘Ik wil dat je de zegelring met de initialen van Theodros de la Roche van mijn vinger neemt. Draag hem en geef hem als de tijd dáár is aan jouw oudste zoon die ook weer dezelfde initialen moet krijgen.’
    ‘Ja papa,’ antwoordt Thom zachtjes terwijl hij doet wat hem gevraagd wordt. ‘Waarom geeft u die ring niet aan Willem? Die krijgt toch al bijna niets.’
    ‘Aan Willem? Nooit! Ik wil er niet van horen. En bovendien zijn het zijn initialen niet. Luister naar je vader: die jongen deugt niet. Hij deugde als kind al niet en hij zal nooit deugen.’ Een hevige hoestbui overvalt de stervende man en hij spuugt bloed. ‘Genoeg over Willem,’ zegt hij dan, ‘er is niet veel tijd meer. Straks ben jij heer van La Roche. Wees streng maar rechtvaardig. Luister naar goede raad, maar oordeel altijd zelf. Neem een tiende van de opbrengst van het land, dat is méér dan genoeg, dan is er welvaart voor iedereen. De rentmeester zal je precies vertellen hoe de zaken ervoor staan.’ Weer geeft ridder Theodor bloed op.
    ‘En... Willem, vader?’
    ‘Willem? Die moet zichzelf maar redden.’ De rest van zijn woorden zijn onverstaanbaar vanwege een nieuwe hoestbui.
    ‘Maar... voor mijn broertje is er dus niets?’
    Zijn vader wenkt hem dichterbij. ‘Luister goed Thom,’ fluistert hij, ‘stuur hem zo snel mogelijk weg van het kasteel, verbied hem ooit nog terug te komen. Geloof me. Als je het niet doet zal je er spijt van krijgen.’
    ‘Vader…’
    Ridder Theodor pakt de hand van zijn zoon en zwijgt. Pas na enkele minuten dringt het tot Thom door dat zijn vader dood is. Hij wenkt de dokter die al die tijd in de hoek van de kamer heeft staan wachten. ‘Mijn vader is gestorven,’ zegt hij. Hij sluit zijn vaders ogen, werpt een laatste blik op hem en verlaat het vertrek. Ondanks zijn verdriet is hij ook opgelucht. Omdat zijn vader nu niet meer hoeft te lijden, maar ook voor zichzelf. Ridder Theodor was geen gemakkelijk mens.
    Thom weet dat hij niet zal doen wat zijn vader hem heeft gezegd. Wat hem betreft kan Willem gewoon op het kasteel blijven. Nu hun vader er niet meer is, zal dat vast geen problemen geven. Zijn woedeaanvallen en zijn onaangepaste gedrag zullen vanzelf wel overgaan als zij samen het beheer van het kasteel en het omringende land op zich nemen.

Tijd voor verdriet heeft Thom voorlopig niet want er moet ontzettend veel geregeld worden. Ridder Theodor zal worden bijgezet in het familiegraf in Marche en hij moet er voor zorgen dat alle genodigden op tijd bericht krijgen en dat er niemand vergeten wordt. Daarnaast zijn er allerlei mensen die iets van hem willen nu hij heer van La Roche is. Hij brengt veel tijd door met de rentmeester die hem moet informeren en adviseren over alle lopende geldzaken.
    Zijn broer Willem laat zich intussen niet zien. Die is met zijn knecht Matthis naar een onbekende bestemming vertrokken en heeft niets meer van zich laten horen.
    Thom vindt het gek om nu zelf in zijn vaders stoel achter het grote bureau te zitten en met diens zegelring aan zijn vinger opdrachten te geven aan zijn ondergeschikten. Soms zit hij een uur lang diep in gedachten alleen maar voor zich uit te staren. De rol van kasteelheer zit hem niet als gegoten, liever was hij het klooster ingegaan: een simpel, sober en dienstbaar bestaan, een cel met een tafel, een stoel en een bed als enige bezit. De lessen en het voorbeeld van broeder Lorenzo hebben diepe indruk op hem gemaakt, maar hij weet dat hij zich erbij zal moeten neerleggen dat het lot anders voor hem heeft beschikt.
    De begrafenis is indrukwekkend. De enige die het af laat weten is zijn broer Willem. In de maanden daarna went Thom langzaam maar zeker aan zijn nieuwe leven. Hij werkt hard en neemt zijn taak serieus, wat hem al snel respect en waardering oplevert. Men vindt hem een waardig opvolger van zijn vader.
    Van zijn broer hoort hij al die tijd niets, hoewel hem wél een bericht bereikt dat hem grote zorgen baart: een gewapende bende heeft in de buurt van Orval een herberg overvallen en beroofd. Daarbij zijn doden gevallen, maar de rovers zijn allemaal ontkomen. Eén van de gasten beweerde dat de aanvoerder van de bende niemand minder dan Willem de la Roche was geweest, en dat hij persoonlijk met zijn zwaard een paar van de gasten een kopje kleiner zou hebben gemaakt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten