dinsdag 14 april 2020





De prins en de zegelring - Afl. 27
Klaas ten Holt


Hoofdstuk 11  Waarin kroonprins Jarik en gravin Renée elkaar eindelijk beter leren kennen.

Wanneer kroonprins Jarik aan het einde van de derde dag afscheid heeft genomen van Josquin de L’Escroc, stuurt hij één van zijn begeleiders vooruit om zijn komst alvast aan te kondigen. Voor de stadspoort van Rouan staan de graaf en de gravin hem in vol ornaat op te wachten met de erewacht en de voltallige hofhouding. Prins Jarik rijdt naar ze toe, stijgt af en knielt eerbiedig in het gras, zich ondertussen afvragend waar gravin Renée is.
    ‘Wees welkom, waarde prins,’ zegt de graaf plechtig.
    ‘Het is mij een grote eer...’ begint Jarik. Waar is ze nou? denkt hij ongerust.
    De graaf kijkt hem afwachtend aan.
    ‘Eh,’ gaat Jarik verder. Hij is vergeten wat hij wilde zeggen, ‘het is mij een grote eer... om hier met u allen...’ dat klinkt in elk geval goed, ‘op deze stralende dag... en door grote gezamenlijke inspanning...’ hij probeert zich te herinneren wat ze thuis meestal zeggen bij dit soort gelegenheden, hij had iets moeten voorbereiden, en waar is Renée nou? ‘Teneinde de vriendschap tussen onze twee naties te bestendigen...’ hakkelt hij. Hij voelt zich erg ongemakkelijk. ‘Waar is Renée?’ vraagt hij uiteindelijk.
    De graaf kijkt hem verbaasd aan. Dan breekt er een glimlach door op zijn gezicht. ‘Kom maar gauw mee, prins, die erewacht inspecteren we een andere keer wel,’ zegt hij.
    Samen met de graaf rijdt Jarik de stadspoort door, de stad in, naar het kasteel. Onderweg wordt hij toegejuicht door het volk van Rouen. Op de brede oprijlaan stijgen ze af, en samen met graaf Guido, gevolgd door gravin Isabella en daarachter de rest van de hofhouding beklimt Jarik de enigszins verweerde, maar nog altijd statige trappen van het bordes.
    In de grote ontvangsthal komt het gezelschap tot stilstand. Jarik heeft alleen maar oog voor de gestalte boven aan de marmeren trap met één hand aan de leuning: een meisje van een jaar of vijftien met blonde krullen, gekleed in een simpele maar elegante jurk van lichtblauwe zijde met een bordeauxrode linnen kraag en leren sandaaltjes met een zilveren sluiting.
    ‘Jarik!’ roept de gestalte naar beneden.
    ‘Renée...’ stamelt Jarik. Hij weet niet goed wat hij moet doen. Het liefst was hij de trap opgestormd om haar te omhelzen maar verlegenheid en de angst het verkeerd te doen, weerhouden hem.
    ‘Jarik!!’ klinkt het nu licht geïrriteerd.
    Zo snel hij kan beklimt hij de lange trap, waarbij hij bijna over zijn sabel struikelt. Bovengekomen neemt hij haar in zijn armen en probeert haar te zoenen. Ze bijt hem boos in zijn onderlip.
    ‘Waar bleef je nou, Jarik?’
    ‘Ik... eh,’
    ‘Kom mee,’ zegt Renée, en ze trekt hem een deur door zodat ze plotseling alleen zijn.
    ‘Renée!’ klinkt het boos van beneden.
    Ze pakt zijn hand en leidt hem nóg een deur door. Daarachter bevindt zich een smalle trap die naar beneden voert en op een donkere gang uitkomt. Aan het eind daarvan is een poortje. Voor de deur houdt Renée stil. Ze trekt Jarik tegen zich aan en kust hem op zijn mond. ‘Waar bleef je nou zo lang, stommeling? Ik was bijna met Willem de la Roche getrouwd,’ zegt ze boos.
    ‘Ik, eh…’
    Ze trekt de deur open en plotseling staan ze buiten in het felle zonlicht met hun ogen te knipperen. Hij volgt haar een paadje af het bos in. Op een weiland staan twee paarden aan een boom vastgebonden. Uit een zadeltas haalt ze een maillot, een rijbroek en laarzen. Ze kleedt zich om, bestijgt haar eigen paard en maant Jarik het andere te bestijgen.
    ‘Volg me,’ roept ze achterom, terwijl ze in volle galop wegstormt, dieper het bos in, weg van het kasteel.
    Met alle macht probeert hij haar bij te houden, maar ze is een veel betere ruiter dan hij en al gauw is ze uit het zicht verdwenen en rijdt hij alleen tussen de hoge bomen. Hij heeft geen idee waar hij is of welke kant hij uitrijdt. Is dit haar wraak omdat hij zo lang niets van zich heeft laten horen? Maar ze heeft zelf toch ook niets laten horen?
    De zon trekt witte strepen door de gaten in het dichte gebladerte. Af en toe klinkt uit de verte de roep van een vogel, maar verder is het stil. Hij gaat stapvoets verder en begint een beetje ongerust te worden. Wat is ze met hem van plan? Hij bedenkt zich dat hij haar eigenlijk nauwelijks kent, alleen van staatsbezoeken af en toe. Ze is een erg mooi meisje, dat wel, maar was het niet een beetje dwaas om dan zomaar een huwelijksaanzoek te doen? En wat kan hém die Willem de la Roche eigenlijk schelen! Hij begint honger te krijgen. Hij had zich de ontvangst heel anders voorgesteld.
    ‘Renée!’ roept hij luid. Niemand antwoordt. Wanneer hij zo nog een kwartier verder heeft gereden, krijgt hij er genoeg van. Ik keer om, ik ga terug, denkt hij bij zichzelf, terug naar huis, naar Amsterdam. Wat denkt ze wel! Ben ik voor haar helemaal… De weg maakt een bocht. Jarik staat plotseling aan de oever van een klein meertje met een kiezelstrandje. Haar paard staat rustig bij een boom te grazen, maar Renée ziet hij nergens.
    ‘Renée!!’ roept hij nog een keer, geïrriteerd. Hij stijgt af en bindt zijn paard naast het hare. Waar is ze nou? Net wanneer hij op het strandje haar kleren op een hoop ziet liggen komt ze proestend boven water.
    ‘Kom je nog!’ ze schept een hand water zijn kant op.
    Hij denkt even na, trekt dan ook al zijn kleren uit en legt die naast de hare.
    ‘Je kan het beste van die grote steen daar springen,’ roept ze hem toe, ‘als je durft tenminste!’
    Hij neemt een aanloop en duikt van een rots het water in. Jarik kan heel goed zwemmen, maar dat het water zó koud zou zijn, had hij niet verwacht. Even is hij totaal in paniek, maar dan went het al. Met grote slagen zwemt hij naar haar toe.
    ‘Zo Jarikje, daar ben je dan,’ zegt ze terwijl ze hem strak aankijkt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten