woensdag 22 april 2020





De prins en de zegelring - Afl. 35
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 13  (slot)


De knecht blijft hem echter rustig staan opwachten en trekt dan plotseling zijn zwaard. ‘Afstijgen,’ zegt hij.
    ‘Matthis, wat kijk je ernstig,’ zegt Thom, ‘en je bent gewapend. Is dat soms vanwege die roversbende hier in de buurt?’
    Matthis kijkt Thom met grote ogen aan. Dan plooit zijn gezicht zich tot een brede grijns.
    ‘En waar is mijn broer? Wacht die op mij in het klooster? Vooruit, geef eens antwoord!’
    ‘In het klooster?’ Matthis kan zijn lachen niet meer houden. ‘Stap nou maar af, heer Thom, zo is het wel mooi geweest.’
    ‘Ik... Wat? Ik stap helemaal niet af! Wat zijn dat voor manieren?’
    ‘Jongens!’ Matthis draait zich om en fluit op zijn vingers. Een man of dertig komt vanachter de bomen en uit het hoge gras tevoorschijn. Lelijke, ongewassen koppen, met getrokken zwaarden of een boog in de aanslag.
    ‘Matthis,’ roept Thom woedend, ‘Je hebt je toch niet bij die rovers aangesloten? Als mijn broer dat hoort!’
    ‘Stijgt u zelf af of moeten we u een handje helpen?’ vraagt één van de mannen met een brutale grijns.
    Thom ziet wel in dat hij kansloos is. De geruchten zijn dus waar. Gelukkig heeft mijn broer er niets mee te maken, denkt hij bij zichzelf. Die woeste roodharige bendeleider zal zich nu wel snel laten zien. Bang is hij niet, alleen nieuwsgierig naar wat ze met hem van plan zijn en naar de roverhoofdman. Hij laat zich van zijn paard glijden en geeft de teugels aan degene die hem het laatste heeft toegesproken.
    ‘Je begaat een grote vergissing, Matthis,’ zegt hij luid. ‘Hier ga je spijt van krijgen. Ik weet zeker dat mijn broer niet rusten zal voor hij mij uit jullie handen heeft bevrijd en jullie voor je misdaden zijn gestraft.’
    ‘Natuurlijk heer,’ lacht Matthis, ‘uw broer zult u snel genoeg weerzien. Ah, daar is hij al.’
    Thom draait zich om en tot zijn verbijstering stapt daar inderdaad zijn broer vanuit de struiken. Gebruind door het buitenleven en met een volle baard en snor.
    ‘Willem!’
    ‘Verrassing!’ antwoordt zijn broer vrolijk. ‘Ik wist wel dat ik op je kon rekenen.’
    ‘Maar die brief... Het klooster?’
    ‘Die brief heeft een klerk voor ons geschreven. Ik heb hem precies verteld wat erin moest staan.’
    ‘Maar...’
    ‘Alleen een naïeve domkop als jij zou geloven dat ik het klooster in zou gaan. Nee, broerlief, ik heb andere plannen voor de toekomst. Voor mij geen vasten of bidden, daar is het te laat voor, ik kom toch wel in de hel.’
    ‘Leve onze hoofdman Willem de la Roche!’ roepen zijn mannen.
    ‘Ridder Willem de la Roche,’ zegt Willem terwijl hij zijn broer brutaal aankijkt.
    ‘Dat laatste kun je vergeten.’
    ‘Ik denk het niet, broertje. Als jij er niet meer bent gaat die titel vanzelf naar mij. Dan ben ik heer van La Roche.’
    ‘Als ik verdwijn, zullen ze me komen zoeken. En met jouw reputatie? Ze zullen jou als eerste verdenken.’
    ‘Hm, zou je denken?’
    ‘Maar goed. Ik moet dus verdwijnen. Ik had niet gedacht vader maar zó kort te zullen overleven. Als ik dan toch een kopje kleiner moet, dan nu maar meteen.’ Thom knielt in het zand en buigt zijn hoofd.
    ‘Niet zo snel broertje,’ zegt Willem, ‘ik heb wat anders voor jou in petto. Jij gaat eerst een tijdje uit logeren hier in de buurt, op een hele rustige plek. Zie het maar als een gedwongen vakantie. Matthis komt je gezelschap houden om een beetje op je te passen.’
    ‘Ik verheug me er nu al op,’ zegt de knecht met een grijns.
    ‘Ik ga intussen naar La Roche om iedereen te vertellen dat mijn arme broertje door rovers is overvallen en ontvoerd. Om alle twijfel over mijn betrokkenheid weg te nemen zal ik zelf de zoekactie leiden. We zullen dagenlang speuren in La Roche en omstreken. Het hele gebied kammen we uit. Helaas! Geen enkel resultaat. Na een maand zonder enig teken van leven of een verzoek om losgeld zullen we je dood moeten verklaren.’
    ‘Je hebt het helemaal uitgedacht hè?’ zegt Thom niet zonder bewondering voor zijn jongere broer.
    ‘Met pijn in het hart zal ik daarna het kasteel en de bijbehorende riddertitel van je overnemen. Vanaf dat moment zal er op La Roche een andere wind gaan waaien.’
    ‘Ridder Willem de la Roche,’ herhaalt Thom bitter.
    ‘Zodra ik alles op het kasteel op orde heb en mijn mannen er heb ondergebracht, kom ik je halen. Je zult je dagen in de mooiste torenkamer van het slot slijten.’
    ‘Je laat me dus in leven?’
    ‘Zolang ik je nodig heb, broertje. Er zijn nou eenmaal dingen waar jij beter in bent dan ik, en het lijkt mij een goed idee om jou in de buurt te hebben om mij te adviseren.’
    ‘En als ik weiger?’
    ‘Geloof me, je zult niet weigeren.’ Hij richt zich tot zijn mannen. ‘Kom jongens, werk aan de winkel!’
    ‘Leve onze hoofdman ridder Willem de la Roche!’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten