zondag 19 april 2020





De prins en de zegelring - Afl. 32
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 12  (slot)


Nu Ivar eenmaal binnen is, voelt hij geen angst meer. Aan het eind van een gang komt hij bij een grote hal waar verschillende andere gangen en deuren op uitkomen. Aan één kant is een galerij met hoge zuilen. Net als hij weer wil vragen, ziet hij twee mannen elk een met ijzer beslagen vat voor zich uit rollen. Ze openen één van de grote houten deuren en gaan naar binnen. Die zijn vast op weg naar de keuken. Hij wacht even en kijkt om zich heen. Geen gezellige hal. Ongepleisterde stenen muren met hier en daar toortsen in houders. Eerder een kazerne dan het huis van een edelman. Na een tijdje gaat de deur weer open en verdwijnen de kerels elk een kant op.
    Hij waagt het er op en duwt tegen de deur. Daarachter is een gangetje dat op een tweede deur uitkomt. Ook die duwt hij voorzichtig open en gaat binnen. Een grote kerel in een smoezelig schort met een rode doek om zijn hoofd geknoopt staat met zijn rug naar Ivar met een hakmes groenten fijn te hakken op een houten blad. Zou dat Lambert zijn? vraagt Ivar zich af. Hij verzamelt al zijn moed en schraapt zijn keel. ‘Ahum,’ zegt hij voorzichtig.
    Geen reactie.
    ‘Ahum!’ zegt hij nog een keer, wat luider.
    ‘Nom de Knetter!’ roept de man, ‘wel alle! Nou heb ik me in mijn vinger gesneden! En wie mag jij wel zijn?’ Hij zwaait zijn gewonde hand heen en weer en stopt één vinger in zijn mond.
    ‘Nicolò,’ zegt Ivar, ‘mijn naam is Nicolò. De waard van De Blauwe Forel stuurt me. Ik... Ik zoek werk. En ik heb wat kruiden voor u meegenomen. Bent u Lambert?’
    ‘Zo zo, van De Blauwe Forel,’ mompelt de kok, terwijl hij zijn vinger onder de pomp afspoelt, ‘ja dat klopt. Ik ben Lambert.’
    ‘Ik ben Nicolò,’ zegt Ivar nog een keer.
    ‘Ik heb je wel gehoord,’ zegt de kok, ‘maar waarom hebben ze je híer naar toe gestuurd? Heb je ruzie met hem gemaakt, of je rekening niet betaald?’
    ‘Nee, nee, helemaal niet. Ik zei dat ik graag op het kasteel wilde werken. En toen zei hij dat ik het dan zelf maar moest weten. En hij noemde uw naam. Hij zei dat ik naar u moest vragen, dat u zéker werk voor me zou hebben in de keuken.’
    ‘Ik begrijp er niets van,’ zegt Lambert. ‘Maar goed, inderdaad. Ik kan wel wat hulp gebruiken. Goed keukenpersoneel is moeilijk te vinden. Heb je ervaring?’
    ‘Nee dat niet,’ zegt Ivar, ‘maar ik leer snel.’
    ‘Ervaring heeft hij niet,’ schampert de kok. ‘Ga die groenten dan maar snijden. Alles wat daar op tafel ligt, en zo fijn mogelijk. En daarna spoel je alles goed uit onder de pomp. Ik ga even een stuk doek om mijn vinger knopen. Waarvoor bedankt! Voortaan klop je netjes op de deur vóór je binnenkomt.’
    De waard van De Blauwe Forel had gelijk: Lambert is inderdaad een geschikte vent. Hij ziet er uit als een bullebak, maar hij heeft een klein hartje.
Ivar knoopt zijn mantel los, en samen met zijn ransel hangt hij die aan een haak naast de deur naar de bijkeuken. Met een vlijmscherpe hakbijl begint hij zo snel hij kan alles wat op tafel ligt fijn te hakken en in een groot koperen vergiet te verzamelen. Daarna spoelt hij alles uit onder de pomp. Het water is zó koud dat hij na een paar minuten zijn vingers bij het vuur moet houden om ze te warmen. Even later keert Lambert terug met zijn hand in een doek.
    ‘Kijk eens aan,’ zegt hij goedkeurend, ‘dat valt alweer mee.’ Hij schuift een stoel bij het vuur en maakt het zich gemakkelijk. ‘Snurfteltje?’ vraagt hij.
    Ivar kijkt hem niet begrijpend aan.
    ‘Een glaasje port!’ Hij schenkt zichzelf en Ivar een glas in. ‘Omdat ik mijn rechterhand niet meer kan gebruiken, zul jij vanavond alles alléén moeten doen. Maar maak je geen zorgen, ik zal je precies vertellen wat je moet doen. Heb je wel eens een duif geplukt Nicoló?’
    ‘Eh…’ zegt Ivar.
    ‘Kijk maar eens in die mand daar.’
    Enige uren later zit Ivar uitgeput naast Lambert met een glas port bij het vuur. Hij weet nu hoe je witmoes op zijn Catalaans moet maken, duivenpastei met spek en pruimedanten, ravioli van varkensgehakt, saffraan, gember, peper en fijngehakte appels en kruidenbrood van tarwebloem en roggemeel. Daarnaast heeft hij al het houtwerk in de keuken en de bijkeuken in de bijenwas gezet, hout gehaald voor de oven en ook nog geveegd en gedweild.
    ‘Je hebt goed gewerkt, Nicoló, ik denk dat ik het wel met je wil proberen,’ zegt Lambert goedgemutst. ‘Schenk nog maar eens in!’
    ‘Waar moet ik slapen?’ vraagt Ivar bezorgd.
    ‘Slapen? Achter in de bijkeuken ligt een grote baal stro. Maak het jezelf gemakkelijk, vriend.’
    ‘Is het werk gedaan voor vandaag?’
    ‘In principe wel, tenzij Willem er nog op uit trekt vannacht. Maar ik verwacht van niet.’
    ‘Erop uit trekt?’
    ‘Ja, nou, daar kom je nog wel achter als je hier wat langer bent.’ Lambert drinkt zijn glas leeg en zet, niet geheel toonvast, een door hemzelf gemaakt lied in.

    In het land van Labberdak
    woonde eens een kakkerlak
    in een oude hondedrol
    huurde hij een entresol
    Tiliem Boem Tiliem Boem

    Poetsen, boenen, héél de dag
    nog geen stofje dat er lag.
    Was het smetvrees? Allergie?
    ‘Huisstof, mijt’ sprak hij, ‘Hatsjie!’
    Tiliem Boem Tiliem Boem


    ‘Zing jij ook eens wat, keukenprins. Dan s-schenk ik nog een snurfteltje in.’
    ‘Zingen is niet mijn sterkste kant,’ zegt Ivar, ‘maar als je er niets op tegen hebt speel ik wat voor je. Wacht maar even.’ Hij staat op en haalt zijn viool uit zijn ransel, spant het haar van de stok, stemt en begint te strijken.
    Lambert zet grote ogen op. ‘Dat is ongelofelijk,’ stamelt hij, ‘zoiets heb ik n-nog nooit gehoord. Waar heb je dat geleerd?’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten